Wim Keizer - Twintig jaar bibliotheekvernieuwing

Page 1

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


m

mil


TWINTIG JAAR 1995 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING

2015

halfslachtige poging tot focus, tempo en regie Wim Keizer

2017 N.E. Brand, Huizen


Eerste druk april 2017 Tweede druk augustus 2017 Copyright © Wim Keizer ISBN: 978 94 6202 173 0 NUR: 600 Omslagillustratie: Wytse Noordhof


Oneindig veel problemen Men zou het woord probleem moeten vermijden om twee simpele redenen: er zijn oneindig veel voorbeelden van problemen die er niet zijn - ik kom hier op terug er zijn even oneindig veel voorbeelden van problemen die er wel zijn, maar niet zo worden genoemd ook hierop kom ik terug. Alle gebeurtenissen bijvoorbeeld, ja alle, om ons heen en in ons, ze zijn gebeurd en men vraagt waarom. Vergeef mij mijn enige antwoord: waarom niet? Want alle gebeurtenissen zijn uitzonderingen op al die regels volgens welke ze niet gebeuren. Het is dus beter het woord probleem niet te gebruiken want de problemen die er zijn en er niet zijn zijn dezelfde. Zo zou ik kunnen doorgaan tot ik ophoud. Daar is veel voor te zeggen, niets daarna.

Uit: Rutger Kopland, Tot het ons loslaat. Amsterdam, Uitgeverij G.A. van Oorschot, 1997.



Inhoudsopgave 10

Proloog

14

Hoofdstuk 1

Introductie: het gecompliceerde speelveld

105 105 108 110

22

22 23 24 26 29 38 42

Hoofdstuk 2

Bibliotheekvernieuwing in hoofdlijnen • Voorspel, 1995-2001 • Koepelconvenant, 2001-2004 • Aanvulling Koepelconvenant, 2004-2007 • Overgangsjaren, 2008-2009 • Bibliotheekcharter, 2010-2012, met SIOB en BNL • Bestuurlijke afspraken VNG, IPO en OCW, 2013-2014; wetgeving • Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen, 2015; e-books

111 114 117 117

118 121 122 122

46

Hoofdstuk 3

125 126

Enkele thema’s nader besproken 129 52 52 62 70 78

Hoofdstuk 4

Terugblik met… Jan Ewout van der Putten Wim Kamerman Ap de Vries Marjan Hammersma en Aad van Tongeren

130 132 133 133 134 135 136

86

Hoofdstuk 5

Slotbeschouwing: wat is er structureel en inhoudelijk bereikt?

100 100 105

Hoofdstuk 6

Van Aanvulling tot en met Wet • Aanvulling op het Koepelconvenant (juli 2004 t/m 2007) • Advies Raad voor Cultuur, november 1998

• Advies Stuurgroep herstructurering openbaar bibliotheekwerk, april 2000 • Adviesaanvraag OCW aan Raad voor Cultuur, 7 april 2008 • Advies Raad voor Cultuur, 19 mei 2008 • Agenda voor de toekomst (De strategie van de Vereniging van Openbare Bibliotheken voor de jaren 2009-2012) • Basisbibliotheekvorming • Beleidsbrieven • Besteltaken • Bestuurlijke afspraken VNG, IPO, OCW over het openbare bibliotheekwerk 2013-2014 • De bestuurlijke organisatie van het openbare bibliotheekwerk • De Bibliotheek levert waarde (VOB-strategie 2012-2016) • De Bibliotheek Nederland (DBN) • Bibliotheekcharter 2010-2012 • De Bibliotheekformule • Bibliotheek.nl en Stichting Bibliotheek.nl (2010 t/m 2014) • Bredebieb-beweging • Collectie en Franchise • Commissie-Calff • Commissie-Cohen • Contextualisering van content • Digitale bibliotheek • Digital only • Donut

137

• E-bookpluspakket • Erwtensoep

138

• Formulebureau

138

• Gebruikers • Goudklompjes

136

139 140 143

• Handreikingen VNG • HEC-rapporten 2010 en 2013

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 7


8 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Inhoudsopgave 146 147 150 151 152 155

158

• Idioot idee • Innovatie met effect • Innovatieraad • Instapniveau • Karmac Bibliotheek Services • Koepelconvenant herstructurering openbaar bibliotheekwerk (december 2001 t/m juli 2004) • Kritische vrienden

167

• Laurens • Laurenzo

167

• Markt van bibliotheekvernieuwing

168

• Ondersteuningsregeling basisbibliotheken • Onttrekking • Ontvlechting • Op weg naar 2005 • Open poort tot kennis • Open poort tot kennis; de kosten

166

169 171 172 175 178

192

• Paars doosje • Procesbureau bibliotheekvernieuwing (2002 t/m 2007) • Projectgroep en Regiegroep Bibliotheekinnovatie (2009) • Provinciale Bibliotheekcentrale (PBC) • Provinciale netwerken • Provinciale Ondersteuningsinstelling (POI) • Provinciale Serviceorganisatie (PSO)

192

• Questum

193

• Raad voor Cultuur • Retailbureau • Richtlijn voor basisbibliotheken

179 181 181 182 182 184

204

• Stuurgroep Bibliotheken • Subsidieregeling bibliotheekinnovatie • Substitutie

205

• Uitname

205

• Verder! (3 april 2008) • Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) • De vrijblijvendheid voorbij

201 202

207 222

224

• Wet op het specifiek cultuurbeleid (1993 t/m 2014) • Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob, in werking getreden 1 januari 2015)

238

Verantwoording

223

241

Bewindslieden bibliotheekvernieuwing, 1995-2015

242

Personenregister

246

Afkortingen

250

Literatuurlijst

194 194 194 195 199

258

Colofon

• Samenwerkende PSO’s Nederland (SPN) • Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB) (2010 t/m 2014) • Stelseltaken

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 9


Proloog

* Het openbare bibliotheekwerk viel tot 1982 onder het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM), van 1982 tot 1994 onder Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) en vanaf 1994 onder Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW), later Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) genoemd. Een lijst van afkortingen staat achterin dit boek. ** Voor meer informatie over deze wet en andere vet gemarkeerde woorden of begrippen: zie hoofdstuk 6, Van Aanvulling tot en met Wet. *** Deze nieuwsbrief begon als Nieuwsbrief Vereniging PBC’s en werd in april 2003 omgedoopt tot Nieuwsbrief Nieuw Bibliotheekwerk. Ingaand 2011 is de opzet veranderd in een attenderingsbulletin met de naam WWW (van “Wat Wim Weet”), omdat Bibliotheekblad het nieuws dagelijks ging bijhouden op een website. Alle Nieuwsbrieven en WWW’s zijn te vinden op www.bibliotheekblad.nl onder Nieuws (hier op clicken, vervolgens op Nieuwsbrief en dan op WWW). Een groot deel staat ook op de site van ProBiblio, www.probiblio.nl, onder Actueel/WWW.

Zo’n twintig jaar geleden begon er een officieel, door het ministerie van OCW* gestimuleerd proces van vernieuwing van de openbare bibliotheken, ook wel bibliotheekherstructurering of bibliotheekinnovatie genoemd. Uiteindelijk is dit proces uitgemond in een nieuwe wet, de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)**, die op 1 januari 2015 van kracht werd. De afgelopen jaren is mij al verscheidene malen gebleken dat veel mensen, ook direct-betrokkenen, niet meer precies weten hoe en in welke stadia de officiële bibliotheekvernieuwing verlopen is. Vandaar het idee er een boek over te schrijven. Eén van de meelezers bij de tekst van dit boek, Lydia de Jong, van 2011 tot 2016 werkzaam geweest in de openbare bibliotheekbranche, verklaarde: “Heel boeiend en interessant om zo beknopt inzicht in de historie te krijgen.” Ik hoop dat ook andere lezers die in openbaar bibliotheekwerk geïnteresseerd zijn dit zo kunnen ervaren.

NIEUWSBRIEVEN

Sinds 2001 beschrijf en analyseer ik in een maandelijkse nieuwsbrief*** de ontwikkelingen. Een groot deel van dit boek is gebaseerd op de inhoud van deze nieuwsbrieven, die op hun beurt gebaseerd waren op de oorspronkelijke bronnen. Dit boek begint in 1995 en is dus geen boek over de geschiedenis van het openbare bibliotheekwerk. Het begin van die geschiedenis kan gesitueerd worden eind negentiende eeuw, toen de eerste “openbare leeszalen” werden opgericht. In zijn boek Lezen voor iedereen (Den Haag, 1990) behandelt bibliotheekhistoricus Paul Schneiders de in 1990 ongeveer honderdjarige geschiedenis van het openbare bibliotheekwerk.

10 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Proloog

WET OP HET OPENBARE BIBLIOTHEEKWERK

Een hoogtepunt in die geschiedenis was de totstandkoming van de Wet op het openbare bibliotheekwerk in 1975 tijdens het kabinet-Den Uyl (verantwoordelijk bewindspersoon was staatssecretaris Wim Meijer van CRM). Voordien was het openbare bibliotheekwerk sinds 1921 geregeld door middel van Rijkssubsidievoorwaarden (de RSV-1921). Openbare leeszalen en bibliotheken ontvingen subsidie van het rijk op voorwaarde dat ook de betrokken gemeente subsidieerde en er bovendien contributies voor uitleningen werden geheven. Ook moesten bibliotheken lid zijn van de in 1908 opgerichte Centrale Vereniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken (CV), de voorloper van de in 1972 ontstane Vereniging Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum (NBLC) die in 2003 in de publiciteit haar naam veranderde in Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB). Deze nieuwe naam werd in 2006 ook statutair vastgelegd. De bibliotheekwet bepaalde dat het rijk de kosten betaalde van de door de minister van CRM goedgekeurde personeelsformatie en 15% van de “overige kosten” (voornamelijk collecties en gebouwen). Plannen om door middel van “Algemene maatregelen van bestuur” normen vast te leggen voor zaken als omvang personeelsbestand, omvang collectie en spreiding kwamen niet van de grond. Wel kwamen er “Richtlijnen voor de normering van het openbare bibliotheekwerk” van het NBLC (het z.g. “paarse boekje”). Hoewel het openbare bibliotheekwerk met deze wet niet helemaal centraal geregeld werd, was er met de bibliotheekwet wel de meest centralistische situatie ontstaan die er ooit geweest is. Het openbare bibliotheekwerk wordt al langer bekostigd door de drie overheidslagen gemeenten, provincies en rijk, maar in de loop der geschiedenis zijn qua financiering en rollen de onderlinge verhoudingen aan verandering onderhevig geweest. Ook gebruikers van bibliotheken leverden en leveren een financiële bijdrage (o.a. contributies en boetegelden), maar die was en is bescheiden ten opzichte van de overheidssubsidies.

DECENTRALISATIE RIJKSTAKEN

Al snel na 1975 vond een meerderheid van de politieke partijen het wenselijk rijkstaken op het gebied van welzijn en cultuur te decentraliseren naar de gemeenten. Dit werd bereikt door middel van wetgeving. De Wet op het openbare bibliotheekwerk werd ingetrokken. Wat er nog aan rijksbemoeienis met openbaar bibliotheekwerk overbleef, werd geregeld in de Welzijnswet (1987)

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 11


Proloog

en vervolgens in de Wet op het specifiek cultuurbeleid (Wsc, 1993). De bepalingen over bibliotheekwerk in de Welzijnswet en de Wsc waren in feite slechts enkele uit de Wet op het openbare bibliotheekwerk overgenomen artikelen. Het rijk liet het openbare bibliotheekwerk grotendeels aan de gemeenten en de bibliotheekorganisaties over. De gemeenten bekostigden de lokale bibliotheken en daarmee het leeuwendeel van de activiteiten. Door middel van een artikel (11b) over netwerken was in de Wet op het specifiek cultuurbeleid nog wel vastgelegd dat er een zekere samenhang moet zijn tussen de lokale, provinciale en landelijke instellingen op bibliotheekgebied. Grote lijn was dat de provincies de rond 1950 ontstane provinciale bibliotheekcentrales (PBC’s) voor ondersteunende diensten financierden en het rijk de landelijke vereniging van openbare bibliotheken (het NBLC) voor een aantal zogenaamde “stelseltaken”, later ook wel “besteltaken” genoemd. Die taken hielden in: bevordering van doelmatigheid, samenhang, kwaliteit en pluriformiteit van het bibliotheekwerk. Later kwam er de instandhouding van een voorziening voor leesgehandicapten bij.*

NIEUWE UITDAGINGEN

In de jaren negentig kwam zowel bij het NBLC als het ministerie van OCW in toenemende mate het besef op dat de gedecentraliseerde openbare bibliotheken qua inhoud en structuur niet meer voldoende aansloten op de gevolgen van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen, zoals nieuwe vrijetijdsbestedingen (“ontlezing”) en toenemende digitalisering (“informatie- en communicatietechnologie”, ICT). Deze nieuwe uitdagingen gaven de impuls voor de in 2001 begonnen officiële herstructurering van het openbare bibliotheekwerk. Na de herstructurering werd meer de nadruk gelegd op inhoudelijke vernieuwing of innovatie. Vervolgens was ook herziening van de wetgeving een aandachtspunt. Dit boek beschrijft de hoofdlijnen van het proces van bibliotheekvernieuwing, voorafgegaan door een schets van het gecompliceerde speelveld, en gaat ook in op belangrijke documenten in dit proces. Het eindigt met een slotbeschouwing, waarin de bereikte resultaten besproken worden. * Ad van der Waals heeft een aantal boeken geschreven over de voorzieningen voor leesgehandicapten, waaronder Gewoon anders lezen in de openbare bibliotheek.

12 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Proloog

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 13


Hoofdstuk 1 INTRODUCTIE: HET GECOMPLICEERDE SPEELVELD

Sinds 1 januari 2015 geldt er een Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob). De wet is de uitkomst van een officieel proces van bibliotheekvernieuwing dat zo’n twintig jaar geleden begon. De meeste gebruikers van openbare bibliotheken zullen, als ze al iets over de Wsob gehoord of gelezen hebben, denken dat het dan wel goed zit met de openbare bibliotheken. Dat is echter niet zonder meer het geval, want wie mocht denken dat deze wet regelt dat alle Nederlandse gemeenten kunnen beschikken over goed functionerende openbare bibliotheken komt bedrogen uit. De wet regelt, zoals de naam “stelsel” aanduidt, dat er een zekere samenhang moet zijn tussen openbare bibliotheken. Maar openbare bibliotheken worden bekostigd door gemeenten en de wet regelt niet dat elke gemeente verplicht is een openbare bibliotheek te subsidiëren. Ook kent de wet geen sancties: wie zich er niet aan houdt, krijgt geen boete. Gemeenten hebben dus een grote vrijheid zelf te bepalen hoe het openbare bibliotheekwerk er in hun lokale samenleving uitziet. Dat was al het geval toen de officiële bibliotheekvernieuwing begon. Dit betekent dat er ook allerlei lokale vernieuwingen zijn geïnitieerd die min of meer los staan van het officiële, door OCW gestimuleerde proces. Ook betekent het dat bibliotheken met hun gemeente(n) keuzes hebben kunnen maken die niet spoorden met de officiële bibliotheekvernieuwing. DRIE OVERHEIDSLAGEN

Sprekend over samenhang binnen een stelsel, ook wel “netwerk” genoemd, is van belang zich te realiseren dat het niet alleen gaat om openbare bibliotheken, maar ook om een zeer groot aantal instellingen en organisaties rondom openbare bibliotheken. Om die reden wordt het Nederlandse openbare

14 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 1 INTRODUCTIE: HET GECOMPLICEERDE SPEELVELD

bibliotheekwerk als “een gecompliceerd speelveld” ervaren. Bij het openbare bibliotheekwerk zijn drie bekostigende overheidslagen betrokken: de gemeenten, de provincies en het rijk (ministerie van OCW). Gemeenten subsidiëren openbare bibliotheken, provincies Provinciale Ondersteuningsinstellingen (POI’en) en het rijk de Koninklijke Bibliotheek (KB, met als één van haar zogeheten “stelseltaken” een “landelijke digitale bibliotheek” in stand te houden). SUBSIDIES EN VERSCHILLEN

Van het totaal aan subsidies van de drie overheidslagen voor het reguliere openbare bibliotheekwerk (ongeveer een bedrag van 489 miljoen euro) komt 84,7% van de gemeenten, 9,3% van de provincies en 6% van het Rijk.* Het leeuwendeel van de bekostiging van “het stelsel van openbare bibliotheekvoorzieningen” komt dus van de gemeenten. Of een gemeente over een goed functionerende bibliotheek beschikt, wordt bepaald door het gemeentelijke beleid. En aangezien opvattingen over wat “goed” is per gemeente verschillen, bestaan er in Nederland net zo veel verschillen in de aard van de dienstverlening en het niveau van bekostiging als er gemeenten zijn (393 in 2015). Wat burgers in een gemeente aan bibliotheekwerk aantreffen is de uitkomst van een proces waarvan het centrum en het startpunt vaak het overleg tussen de bibliotheekdirecteur, de ambtenaar belast met bibliotheekwerk en de wethouder is. KERNEN BIBLIOTHEEKWERK

De kern van het openbare bibliotheekwerk is dus de lokale openbare bibliotheek (als gebouw, maar ook als organisatie die meerdere vestigingen in meerdere gemeenten kan omvatten). Door de digitalisering van informatie en het overheidsbeleid om op die ontwikkeling in te spelen is met steun van OCW een “landelijke digitale bibliotheek“ (www.bibliotheek.nl) gemaakt, met een e-bookplatform. Deze bibliotheek is nog in opbouw en zou, met name door burgers die alleen daar gebruik van willen maken, als een (nieuwe) kern kunnen worden beschouwd. GROEPEN SPELERS

Als eerste groep van spelers in het stelsel hebben we de lokale bibliotheken, de POI’en en de KB, met drie bijbehorende overheidslagen. Maar met deze zes zijn we er nog niet. Bij overheidslagen horen altijd (voorbereidende) ambtenaren en (besluitvormende) besturen. Er is dus ambtelijk overleg en bestuurlijk overleg. Als de minister of staatssecretaris van OCW wil overleggen met gemeenten en provincies, gebeurt dat doorgaans niet rechtstreeks in grote zalen, maar met organen die geacht worden de gemeenten en de provincies te vertegenwoordigen, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en

* Bronnen: Subsidie gemeenten: CBScijfers 2015: €414,6 miljoen; Subsidie provincies: €45,5 miljoen (opgave POI’en van hun provinciale subsidies in 2015: €35,5 miljoen + CBScijfers provinciale subsidies aan bibliotheken 2015: €10 miljoen; het CBS telt subsidies van provincies aan POI’en niet mee; de samenstelling van de €10 miljoen provinciale subsidies aan bibliotheken is niet duidelijk); Subsidie rijk: KB-beleidsplan 2015-2018: in 2015 €29,4 miljoen (€21,4 miljoen stelseltaken & digitale infrastructuur + €8 miljoen inkoop e-content digitale bibliotheek. De subsidie voor leesgehandicapten van €11,27 miljoen is niet meegeteld. Tel ik de leesgehandicapten wel mee, dan is de verhouding: rijk 8,1%, provincies 9,1% en gemeenten 82,8%).

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 15


Hoofdstuk 1 INTRODUCTIE: HET GECOMPLICEERDE SPEELVELD

het Interprovinciaal Overleg (IPO), uiteraard ook weer te scheiden in ambtelijk en bestuurlijk. Ook aan de kant van de bibliotheekvoorzieningen zijn er meer spelers dan de bibliotheekorganisaties. In de meeste provincies komen de directeuren van bibliotheken regelmatig bijeen in het Provinciale Directieoverleg (PDO). Verder zijn de bibliotheken en de POI’en lid van de landelijke Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB). De VOB overlegt veel met de KB, maar ook met OCW. Ook KB en OCW voeren overleg. Daarnaast komt overleg OCW/ VOB/KB voor, soms meteen uitgebreid met VNG en IPO. De POI’en, vroeger Provinciale Bibliotheekcentrales (PBC’s) geheten en van 2004 tot 2015 Provinciale Serviceorganisaties (PSO’s), hebben zich verenigd in de Stichting Samenwerkende POI’s Nederland (SPN), die was voorafgegaan door de Vereniging PBC’s. Op landelijk niveau bestaat ook een samenwerkingsverband van zogeheten Plusbibliotheken, dat is voortgekomen uit de samenwerking van bibliotheken met een wetenschappelijke steunfunctie (WSF), vroeger RSF (regionale steunfunctie) genaamd. Deze functie was bedoeld om op collectiegebied een hiaat te vullen tussen het niveau van gewone openbare bibliotheken en dat van de universiteitsbibliotheken (UB’en). De meeste Plusbibliotheken zijn openbare bibliotheken in grotere steden. Andere spelers aan de overheidskant zijn de Raad voor Cultuur (waaraan OCW inzake onder andere bibliotheekbeleid als onderdeel van cultuurbeleid regelmatig advies vraagt) en aan de bibliothekenkant NBD Biblion BV, de organisatie die voor de openbare bibliotheken centraal boeken inkoopt en uitleenklaar maakt. Een volgende schil wordt gevormd door een aantal organisatieadviesbureaus, vaak met inzet van mensen die zelf in een openbare bibliotheekorganisatie hebben gewerkt of soms zelfs al enkele malen geswitcht zijn van bureau naar bibliotheekorganisatie en omgekeerd. Veel van die bureaus adviseren zowel overheden als bibliotheken. DE DIGITALE BIBLIOTHEEK

Tegen de achtergrond van dit gecompliceerde speelveld, in een politiek en maatschappelijk klimaat dat meer is gaan hechten aan marktgerichtheid en ondernemerschap, waarin ook publieke voorzieningen als bibliotheken zich qua taalgebruik en gedrag gingen manifesteren als “bedrijven” met “klanten”, heeft het ministerie van OCW de afgelopen twintig jaar geprobeerd bibliotheekvernieuwing tot stand te brengen. Directe aanleidingen daarvoor waren de in de jaren negentig gesignaleerde veranderingen in het vrijetijdsgedrag (“ontlezing”) en de toenemende digitalisering van informatie. Deze veranderingen

16 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 1 INTRODUCTIE: HET GECOMPLICEERDE SPEELVELD

hadden en hebben niet alleen gevolgen voor uitgeverijen en boekhandels maar ook voor bibliotheken. Als voornaamste aspect van de bibliotheekvernieuwing heeft OCW, na een periode van herstructurering (vorming van “basisbibliotheken”), in toenemende mate het ontwikkelen van een “digitale bibliotheek” beschouwd. UITGEVERIJEN EN BOEKHANDELS

Eerder nog dan de bibliotheken kregen ook verwante sectoren als uitgeverijen en boekhandels te maken met de gevolgen van “ontlezing” en digitalisering. Net als de bibliotheken zijn ook deze sectoren op zoek naar antwoorden. De openbare bibliotheekwereld heeft veel raakvlakken met beide werelden. In het bestuur van NBD Biblion zijn de uitgevers vertegenwoordigd op voordracht van het Nederlands Uitgeversverbond (NUV) en de boekhandelaren op voordracht van de Koninklijke Boekverkopersbond (KBb). Voor met name kleine uitgeverijen is NBD Biblion een belangrijke afnemer. Ook levert NBD Biblion bijdragen aan de stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB). Er is niet alleen sprake van samenwerking, maar ook van spanningen. Sommige boekhandelaren vonden in het verleden dat elk door een bibliotheek uitgeleend boek voor een boekhandel een niet-verkocht boek is. Na veel lobbywerk kwam 25 jaar geleden de Stichting Leenrecht tot stand. Deze stichting int op basis van het aantal uitleningen leenrechtbijdragen van de bibliotheken, die op dezelfde basis verdeeld worden over auteurs, illustratoren en uitgevers. Bibliotheken zijn volgens de Auteurswet vrij in het uitlenen van boeken, mits zij leenrecht betalen. Deze uitzondering in de Auteurswet geldt niet voor e-books. De komst van de digitale bibliotheek, sinds 1 januari 2015 ondergebracht bij de KB, en de groei in uitleningen van e-books, hoewel bescheiden, leverde nieuwe spanningen op. E-books vallen niet onder het leenrecht. Dit betekent dat de KB met elke uitgever afzonderlijk afspraken moet maken over de voorwaarden waaronder e-books kunnen worden ingekocht en uitgeleend. De VOB beijvert zich voor het onderbrengen van e-books bij het leenrecht, maar het NUV is daartegen omdat het concurrentie vreest voor de verkoop van e-books.* Probleem hierbij is ook het illegaal downloaden en verspreiden van e-books. In 2005 kwam de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) met een rapport Focus op functies, waarin bepleit werd in brede zin na te gaan welke informatiefuncties, of ze nu worden uitgeoefend door commerciële organisaties zoals boeken- en krantenuitgevers, boekhandelaren en commerciële omroepen of door gesubsidieerde instellingen als openbare bibliotheken en

* Een uitspraak van het Europese Hof (november 2016) kan hier verandering in aanbrengen. Het Hof meent dat e-books qua leenrecht gelijkgesteld kunnen worden aan fysieke boeken, echter alleen bij een model van one copy one user. De landelijke digitale bibliotheek hanteert het model one copy multiple users. De KB kondigde aan de gevolgen met alle betrokken partijen te gaan bespreken.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 17


Hoofdstuk 1 INTRODUCTIE: HET GECOMPLICEERDE SPEELVELD

publieke omroepen, overheidssteun zouden moeten krijgen. Het pleidooi was niet te kijken naar instellingen, maar naar functies. Een dergelijke zienswijze komt van tijd tot tijd terug in discussies, maar heeft nog niet geleid tot wezenlijke veranderingen in het overheidsbeleid. EXTRA GELDEN

De bibliotheekvernieuwing ging gepaard met extra OCW-gelden, oplopend van circa €6 miljoen per jaar tot zo’n €30 miljoen per jaar, maar altijd nog een schijntje vergeleken met wat gemeenten betalen (in 2015 volgens het CBS ca. €414,6 miljoen). De bibliotheekvernieuwing werd in de jaren 1995-2001 voorbereid door middel van een aantal adviesrapporten. Daarna creëerde OCW vanaf 2001 een bestuurlijk kader in de vorm van afspraken met VNG en IPO. In de periode 2001-2004 gold er een door deze drie partijen ondertekend Koepelconvenant herstructurering openbaar bibliotheekwerk, dat in de jaren 2004-2007 werd verlengd door middel van een Aanvulling op het Koepelconvenant. In 2008 en 2009 (overgangsjaren) kwam er een grote beleidswending, doordat OCW zijn subsidiegelden aan de VOB (bedoeld voor de stelseltaken) introk en deze ging beleggen bij een nieuw opgericht Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB) met daarnaast een door OCW gesubsidieerde stichting Bibliotheek.nl (BNL) voor de ontwikkeling van “de digitale bibliotheek” (tot dan toe een initiatief van de VOB). SIOB en BNL werden als nieuwe spelers op het toch al complexe veld gedefinieerd in een volgende overeenkomst tussen OCW, VNG en IPO: het Bibliotheekcharter voor de periode 2010-2012. In 2011 kwam OCW met een tweede grote ingreep door in overleg met de VNG te besluiten na afloop van het Bibliotheekcharter geld aan het gemeentefonds te gaan onttrekken om daarmee centraal e-content (o.a. e-books) te kunnen laten aanschaffen (zie hoofdstuk 6, Onttrekking). In de loop van deze jaren kwam OCW ook met het idee de bestaande, zwakke wetgeving op bibliotheekgebied in de vorm van de Wet op het specifiek cultuurbeleid (Wsc) te vervangen door een nieuwe wet, de al genoemde Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob). Tevens werd besloten de taken van het SIOB en BNL tegelijk met het ingaan van de nieuwe wet onder te brengen bij de Koninklijke Bibliotheek (KB). Het maken van het wetsontwerp en de behandeling duurden langer dan tijdens het Bibliotheekcharter werd voorzien, waardoor de drie overheidspartijen nog Bestuurlijke afspraken VNG, IPO, OCW over het openbare bibliotheekwerk 2013-2014 overeenkwamen. Op 1 januari 2015 trad de Wsob in werking.

18 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 1 INTRODUCTIE: HET GECOMPLICEERDE SPEELVELD

ONTEVREDENHEID

De periode van twintig jaar bibliotheekvernieuwing ging gepaard met een onoverzienbare hoeveelheid toekomstvisies, monitorstukken, processtukken, eindrapportages en andere papieren, die samen de weerspiegeling vormen van een aanpak die nooit af zal zijn en nooit iedereen tevreden zal stellen, namelijk een halfslachtige poging om met relatief weinig centrale wettelijke en financiële middelen “regie” te willen claimen voor een gedecentraliseerde werksoort. De Nederlandse politiek koos ten aanzien van openbaar bibliotheekwerk niet voor volledige decentralisatie (waarbij alles aan de gemeenten en de lokale bibliotheken zou zijn overgelaten), maar ook niet voor centralisatie (waarbij er een stevige wet zou zijn en volledige bekostiging door het rijk). Het gevolg is een tientallen jaren lang doorzeuren van ontevredenheid, met twee uitersten. Aan de ene kant zich autonoom wanende bibliotheekbedrijven die klagen over rijksbemoeienis en “geen last willen hebben” van de KB of van “de landelijke digitale bibliotheek” en aan de andere kant centrale instituties die lokale bibliotheken versnipperd en kortzichtig vinden en die lokale bibliotheken verwijten niet het belang van “eenheid” te willen inzien. Daartussenin zit dan een pragmatische groep van bibliotheken die probeerde en probeert het beste van beide werelden te verenigen, wat maar in beperkte mate kan lukken. PERIODEN BIBLIOTHEEKVERNIEUWING

Iets uitgebreider dan hierboven al gedaan is, kan de twintigjarige periode van bibliotheekvernieuwing (ook wel bibliotheekherstructurering of bibliotheekinnovatie genoemd) worden ingedeeld in de volgende perioden, opgehangen aan nota’s en bestuurlijke overeenkomsten: 1995-2001 Een soort voorspel, met als belangrijke stukken de in 1995 verschenen strategienota van het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum (NBLC; voorganger van VOB), Op weg naar 2005, het in 1998 uitgekomen advies van de Raad voor Cultuur De bestuurlijke organisatie van het openbare bibliotheekwerk en het in 2000 verschenen rapport van een door OCW ingestelde Stuurgroep-Meijer Open poort tot kennis, dat in juli 2001 nog werd aangevuld met Open poort tot kennis; de kosten, van het bureau IOO BV. 2001-2004 Het Koepelconvenant van OCW, VNG en IPO, met de nadruk op de vorming van basisbibliotheken (streven naar fusies van openbare bibliotheekorganisaties, met een bedrag van €5,5 miljoen aan OCW-gelden, dat door indexering jaarlijks iets opliep).

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 19


Hoofdstuk 1 INTRODUCTIE: HET GECOMPLICEERDE SPEELVELD

2004-2007 Aanvulling op het Koepelconvenant, waarbij OCW behalve gelden voor basisbibliotheekvorming ook vernieuwingsgelden beschikbaar stelde (van €2 miljoen in 2004, via €5 miljoen in 2005 en €8 miljoen in 2006 oplopend tot €20 miljoen in 2007, naast de ca. €5,5 miljoen voor basisbibliotheekvorming). Het meeste geld werd aangewend via de provincies, die marsrouteplannen moesten ontwikkelen. De Aanvulling formuleerde als belangrijk onderdeel van de inhoudelijke vernieuwing: “Het vormgeven van de landelijk georganiseerde dienstverlening (de landelijke portal ‘bibliotheek.nl’) en de afstemming met digitale diensten op lokaal en regionaal niveau.” 2008-2009 Een cruciale tussenperiode zonder formele afspraken tussen OCW, VNG en IPO, maar wel voorbereidingen op een nieuwe situatie. In 2008 besloot Ronald Plasterk, minister van OCW, de stelseltaken (en -gelden) weg te halen bij de VOB en een Sectorinstituut in het leven te roepen. In november 2008 bracht een door de minister ingestelde “programmacommissie bibliotheekvernieuwing” (naar haar voorzitter de Commissie-Calff genoemd) het rapport Innovatie met effect uit. In de loop van 2009 ging een door OCW in het leven geroepen Projectgroep Bibliotheekinnovatie aan de slag op basis van het door OCW, IPO en VNG in december 2008 gemodificeerde rapport-Calff. In november 2009 werden de Stichtingen Sectorinstituut Openbare Bibliotheken en Bibliotheek.nl opgericht. In december 2009 tekenden OCW, IPO en VNG het Bibliotheekcharter 2010-2012, met als voornaamste aandachtspunt “de digitale bibliotheek”. 2010-2012 Bibliotheekcharter, waarin o.a. stond dat OCW een wijziging van de bestaande Wet op het specifiek cultuurbeleid (Wsc) voorbereidt. Eind 2011 kondigde staatssecretaris Halbe Zijlstra in plaats van de bibliotheekbepalingen in de Wsc een nieuwe wet aan en de komst van een landelijke digitale bibliotheek. Eind 2012 maakte OCW bekend het SIOB en BNL op te heffen en hun taken ingaand 1 januari 2015 onder te brengen bij de KB. Bestuurlijke afspraken VNG, IPO en OCW 2013-2014. 2013-2014 Voorbereidingen Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

20 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 1 INTRODUCTIE: HET GECOMPLICEERDE SPEELVELD

door minister Jet Bussemaker in 2013 en behandeling in Tweede en Eerste Kamer in 2014. De Eerste Kamer aanvaardde het wetsvoorstel in november 2014. 2015 Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen per 1 januari ingegaan. SIOB- en BNL-taken ondergebracht bij de KB. Centrale rol voor KB t.a.v. “de landelijke digitale bibliotheek”. Discussies over de verhouding van deze landelijke digitale bibliotheek tot de lokale bibliotheken. Hoofdstuk 2, “Bibliotheekvernieuwing in hoofdlijnen”, behandelt deze perioden wat uitvoeriger, maar nog steeds beknopt vergeleken met de gigantische berg aan stukken waaruit geput kon worden. In hoofdstuk 3 worden enkele thema’s die bij de bibliotheekvernieuwing voortdurend een rol speelden nader besproken. In hoofdstuk 4 komen enkele hoofdrolspelers aan het woord. Hoofdstuk 5 bevat een slotbeschouwing: wat heeft twintig jaar bibliotheekvernieuwing met OCW-bemoeienis nu eigenlijk wel en niet concreet opgeleverd? Zoals uit dit hoofdstuk 1, “Introductie”, al blijkt heeft de bibliotheekvernieuwing tot heden niet geleid tot grote tevredenheid bij alle betrokken partijen. Hoofdstuk 5 gaat daar verder op in. Hoofdstuk 6, “Van Aanvulling tot en met Wet”, gaat dieper in op adviezen, bestuurlijke overeenkomsten, wetten en andere zaken die een belangrijke rol speelden in de bibliotheekvernieuwing. Dit hoofdstuk is niet bedoeld om achter elkaar te lezen, maar om de in de eerste vijf hoofdstukken genoemde begrippen nader toegelicht te krijgen.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 21


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

Introductie-hoofdstuk 1 eindigde met een schematisch overzicht van de perioden van bibliotheekvernieuwing. Deze perioden worden hieronder wat uitvoeriger behandeld, maar nog steeds beknopt vergeleken met de gigantische berg aan brieven, nota’s, adviezen, overeenkomsten en monitorrapportages waaruit geput kon worden. De gehanteerde periode-indeling is dezelfde als in hoofdstuk 1. De nadruk ligt in hoofdstuk 2 op de bestuurlijke en procesmatige kant van de bibliotheekvernieuwing. Inhoudelijke ontwikkelingen, visies op de rol van openbare bibliotheken in de samenleving en discussies daarover komen uitvoerig aan bod in verschillende onderdelen van hoofdstuk 6. Dit hoofdstuk 6 is overigens niet bedoeld om achter elkaar te lezen, maar meer als een soort naslagwerk voor wie verdieping wil van teksten, gebeurtenissen of zaken die hieronder genoemd worden. Als de tekst digitaal zou zijn geweest, zouden de vetgedrukte termen “links” zijn geweest.

VOORSPEL, 1995-2001 OP WEG NAAR 2005

Het NBLC stelde in 1995 een door een commissie Strategieontwikkeling voorbereide strategienota Op weg naar 2005 vast. De nadruk lag op de eerste fase, 1995-1998. Aan de hand van een SWOT-analyse waren er drie strategische hoofddoelstellingen vastgesteld: 1. Het versterken van de brancheorganisatie, oftewel de gezamenlijkheid van het bibliotheekwerk.

22 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

2. De verbetering van de aansluiting op de marktontwikkelingen. 3. Het versterken van de innovatie- en ontwikkelingscapaciteit van de branche. Flankerend personeels- en organisatiebeleid werd een belangrijk instrument gevonden om deze doelstellingen te bereiken. In 1998 schreef Hans Veen, toen directeur van Bibliotheek Leiden, in de Informatie Professional een evaluatie van de nota waaruit bleek dat er van de NBLC-strategie nog weinig terechtgekomen was. De primair door gemeenten gefinancierde bibliotheken waren vooral met de eigen lokale omgeving bezig. ADVIEZEN IN 1998 EN 2000

Maar ook OCW ging zich, ondanks de decentralisatie, weer meer met bibliotheekwerk bezighouden. In hetzelfde jaar, 1998, verscheen er een advies van de Raad voor Cultuur met de titel De bestuurlijke organisatie van het openbare bibliotheekwerk (12 november 1998), naar aanleiding van een adviesaanvraag d.d. 23 maart 1998 van staatssecretaris Aad Nuis (D66, kabinet-Kok I) van OCW. Dit advies werd breed verworpen, omdat het opriep tot door gemeenten en provincies gezamenlijk gefinancierde bibliotheekorganisaties met werkgebieden van 400.000 tot 500.000 inwoners. Daar waren bestuurlijk Nederland en ook de bibliotheekbranche niet aan toe. OCW besloot vervolgens een nieuw advies te vragen aan een commissie onder voorzitterschap van Wim Meijer met de naam “Stuurgroep herstructurering openbaar bibliotheekwerk”. Het advies verscheen op 4 april 2000 onder de titel Open poort tot kennis.

KOEPELCONVENANT, 2001-2004 De drie overheidslagen (gemeenten, provincies en rijk) vertegenwoordigd door VNG, IPO en OCW besloten op basis van Open poort tot kennis in december 2001 een convenant af te sluiten: het Koepelconvenant herstructurering openbaar bibliotheekwerk. Daarmee was het startsein gegeven voor een officieel proces van “bibliotheekherstructurering”, ook wel “bibliotheekvernieuwing” of “bibliotheekinnovatie” genoemd. In het Koepelconvenant verbonden de drie partijen zich om in een periode van vier jaar het openbare bibliotheekwerk te herstructureren. Voor “de onderlinge afstemming van het beleid, de vergroting van de samenhang en de vermindering van de vrijblijvendheid” werd een Stuurgroep Bibliotheken ingesteld. Voor de uitvoering kwam er een Procesbureau bibliotheekvernieuwing, met als procesmanager oud-OCW-ambtenaar Wim Kamerman.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 23


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

In een beleidsbrief Bibliotheken in beweging d.d. 3 april 2002 aan de Tweede Kamer gaf staatssecretaris Rick van der Ploeg (PvdA, kabinet-Kok II) toelichting op Open poort tot kennis en het Koepelconvenant. Staatssecretaris Cees van Leeuwen (LPF, kabinet-Balkenende I) vulde deze brief op 6 mei 2003 aan met een beleidsbrief Bibliotheken in beweging, deel II. De eerste jaren van de bibliotheekvernieuwing lag de nadruk sterk op het vormen van zogenaamde “basisbibliotheken” (basisbibliotheekvorming) met een minimum-werkgebied van 30.000 inwoners, maar liefst groter. Voordien had vrijwel elke gemeente in Nederland een bibliotheek (als organisatie). De vorming van basisbibliotheken beoogde tot grotere organisatorische eenheden te komen die meerdere gemeenten konden omvatten. OCW stelde er 11 miljoen gulden (4,99 miljoen euro) voor beschikbaar, bestemd voor bibliotheken in gemeenten met minder dan 30.000 inwoners. Het bedrag was bedoeld voor “de personele kosten die gemoeid zijn met het vormgeven van het opdrachtgeverschap van gemeenten daar waar het gaat om directievoering en financiële administratie van de basisbibliotheek.” Tot dan toe was de in de jaren tachtig bij de decentralisatie gemaakte afspraak dat de PBC’s directievoering en financiële administratie “om niet” aanbieden aan bibliotheken in gemeenten met minder dan 30.000 inwoners (de “30-min-gemeenten”). Zolang de basisbibliotheken er nog niet daadwerkelijk waren, werd het OCWgeld via de provincies ingezet om de vorming van basisbibliotheken inhoudelijk en organisatorisch te stimuleren. VNG, IPO en OCW namen de inspanningsverplichting op zich om gedurende de uitvoeringsperiode de budgetten (peildatum 1 januari 2000) tenminste op gelijk niveau te houden. Hoewel er ook gemeentelijke herindelingen (fusies) waren en zijn, bleven deze achter bij de fusies van bibliotheken.

AANVULLING KOEPELCONVENANT, 2004-2007 In juli 2004 kwamen OCW, IPO en VNG een Aanvulling op het Koepelconvenant overeen en stelde OCW naast de OCW-gelden voor de basisbibliotheekvorming ook innovatiegelden (zogenaamde “enveloppegelden”) voor inhoudelijke vernieuwing beschikbaar. Ook deze gelden werden grotendeels aangewend via de provincies, die zogeheten “marsrouteplannen” voor inhoudelijke vernieuwing gingen maken. Het ging om €2 miljoen in 2004, oplopend naar €20 miljoen in 2007. De OCW-gelden voor de basisbibliotheekvorming hadden de benaming “5,5-miljoen-regeling” (het bedrag was inmiddels door inflatiecorrectie wat

24 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

opgelopen) gekregen. Deze werd snel nadat de Aanvulling tot stand kwam Ondersteuningsregeling basisbibliotheken genoemd. De regeling zou lopen tot 2008. De ermee gemoeide gelden werden in de periode 2008 t/m 2012 nog als “integratie-uitkering” (geoormerkt geld) via het gemeentefonds uitgekeerd aan gemeenten met minder dan 30.000 inwoners. De nieuwe, aanvullende regeling heette “vernieuwingsimpuls” (met vernieuwingsgelden, innovatiegelden, intensiveringsmiddelen of enveloppegelden). De Aanvulling formuleerde als belangrijk onderdeel van de inhoudelijke vernieuwing: “het vormgeven van de landelijk georganiseerde dienstverlening (de landelijke portal “bibliotheek.nl”) en de afstemming met digitale diensten op lokaal en regionaal niveau.” De Aanvulling introduceerde onder andere het begrip “instapniveau”, dat nog jarenlang gebruikt zou worden, totdat de VNG in 2011 meldde zich niet meer aan dat instapniveau gebonden te achten vanwege de noodzaak voor gemeenten te bezuinigen. Er werden in 2004 voor het instapniveau drie clusters van omvang werkgebied onderscheiden: • tot 30.000 inwoners: €11 per inwoner; • 30.000 - 90.000 inwoners: €12 per inwoner; • 90.000 of meer inwoners: €15 per inwoner. Behalen of minimaal handhaven van dat instapniveau was een voorwaarde om voor OCW-vernieuwingsgelden in aanmerking te komen. Op 31 december 2007 eindigde het Koepelconvenant (inclusief Aanvulling) en werd het Procesbureau opgeheven. Het voornaamste resultaat van het Koepelconvenant en de Aanvulling was dat er minder, maar grotere bibliotheekorganisaties zijn gekomen. Volgens de CBSstatistiekcijfers waren er in 2001, bij het tekenen van het Koepelconvenant, 508 openbare bibliotheken (als organisatie, dus niet als vestiging), ongeveer net zo veel als er gemeenten waren. In 2008, na afloop van het Koepelconvenant (inclusief Aanvulling), waren het er 194. In 2006 kwam er een systeem van certificering. De VOB en de VNG richtten toen de Stichting Certificering Openbare Bibliotheken (SCOB, www.certificeringob.nl) op om de gewenste certificering onafhankelijk te kunnen uitvoeren. De SCOB wordt sinds 1 januari 2015 gesubsidieerd door de KB. Het bestuur bestaat uit vijf personen. Twee leden worden aangewezen door de VNG, twee leden door de VOB en een lid wordt aangewezen door de KB.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 25


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

Ook na 2008 vonden er nog fusies plaats, in 2015 waren er volgens het CBS 156 openbare bibliotheken en 393 gemeenten (in 2016: 390 gemeenten). Bij deze cijfers moet wel bedacht worden dat het aantal werkgevers gestegen is, in plaats van gedaald. Tot 2001 besteedden vrijwel alle bibliotheken in gemeenten met minder dan 30.000 inwoners hun directievoering en werkgeversfunctie uit aan een PBC. In 2008 was dat alleen nog in overwegende mate het geval in de provincies Groningen, Drenthe en Overijssel, omdat daar gekozen werd voor het “netwerkmodel” in plaats van het “grote basisbibliothekenmodel”. Zie ook: Basisbibliotheekvorming.

OVERGANGSJAREN, 2008-2009 In april 2008 was er een slotmanifestatie, onder de naam Verder!. Er lagen toen 499 pagina’s aan teksten over de toekomst van het openbare bibliotheekwerk, waaronder het Eindrapport van de Stuurgroep Bibliotheken 2002-2007. Daarin werd onder andere bepleit een onafhankelijk landelijk regieorgaan, een Platform voor bibliotheekvernieuwing, in het leven te roepen. De OCWvernieuwingsgelden (inmiddels €20 miljoen) zouden aan dat Platform moeten worden toegekend. Verder lagen er onder andere een SCP-rapport met de titel De openbare bibliotheek 10 jaar van nu met een aantal handreikingen en een concept-Agenda voor de toekomst 2009-2012 van de VOB (voorbereid door een commissie onder voorzitterschap van Frans Meijer, oud-directeur Bibliotheek Rotterdam, 1995-2004). Uit een adviesaanvraag van minister Ronald Plasterk van OCW (PvdA, kabinet-Balkenende IV) aan de Raad voor Cultuur, ook in april 2008, bleek dat hij al van plan was de OCW-gelden centraal in te zetten (“meer centrale regie”). De adviesaanvraag was verpakt in een aantal stellingen waar hij bevestiging voor vroeg. De Raad voor Cultuur ging daarin mee en adviseerde het OCWvernieuwingsgeld in te zetten op een innovatieplatform en verder een organisatorische splitsing aan te brengen tussen bestel- en branchetaken, door naast de branchevereniging (de VOB) een onafhankelijk sectorinstituut voor de besteltaken in het leven te roepen. Op termijn zou daar ook het vernieuwingsgeld naar toe moeten (Advies Raad voor Cultuur, 19 mei 2008). In juli 2008 kwam de minister, na bestuurlijk overleg met VNG en IPO, met het plan een “programmacommissie bibliotheekvernieuwing”, later “Adviescommissie Bibliotheekinnovatie” genoemd, in te stellen die een innovatieplan 2009-2012 (met activiteitenprogramma) moest opstellen. Prioriteit

26 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

zouden moeten hebben digitalisering, collectiebeleid, marketing en HRM. De Commissie-Calff, genoemd naar haar voorzitter, Josje Calff, adjunct-directeur Universiteitsbibliotheek Leiden, bracht in november 2008 het rapport Innovatie met effect uit. AANKONDIGING SECTORINSTITUUT

Plasterk besloot in overleg met VNG en IPO, na het advies van de Raad voor Cultuur, voor de besteltaken een Sectorinstituut in het leven te roepen en de VOB te beschouwen als zuivere branchevereniging, bekostigd door de bibliotheken. Dit betekende: geen bekostiging van besteltaken meer door OCW aan de VOB en ontvlechting van de VOB (uit elkaar halen bestel- en branchetaken). In juli 2008 publiceerde de VOB haar definitieve Agenda voor de toekomst 2009-2012. Het VOB-bestuur verzette zich aanvankelijk tegen ontvlechting, maar in augustus verscheen er een communiqué waarin het bestuur zich erbij neerlegde. Omdat de leden verdeeld waren over de zin van de ontvlechting kwamen er tumultueuze ledenvergaderingen, waarin gepoogd werd zo veel mogelijk grip te houden op de officiële bibliotheekvernieuwing van OCW. Ook moest de VOB zich gaan bezighouden met de gevolgen van de ontvlechting. Tijdens ledenvergaderingen in 2009 werd verschillende malen gesproken over takenlijstjes voor de nieuwe VOB en het nieuwe Sectorinstituut. De kwartiermaker voor de nieuwe brancheorganisatie, Frans Meijer (al betrokken bij de Agenda voor de toekomst) en de kwartiermaker voor het Sectorinstituut, Bart Drenth (bureau Berenschot en tevens programmamanager Bibliotheekinnovatie) hadden regelmatig overleg en begonnen te praten over “een collectieve agenda”, maar wel met eigen rollen voor de beide organisaties, die zich in de tweede helft van 2009 begonnen uit te kristalliseren. Besloten werd ook dat de “nieuwe VOB” (d.w.z. een VOB met alleen branchetaken) zou fuseren met de Werkgeversvereniging Openbare Bibliotheken (WOB). Het WOB-bestuur benoemde Hans van Velzen, directeur van de OBA, als kwartiermaker voor deze fusie (“invlechting” WOB in VOB; de WOB fuseerde in de loop van 2010 met de VOB-zonder-stelseltaken). Toen in 2009 besloten werd ook een aparte, zij het tijdelijke, Stichting Bibliotheek.nl (BNL) op te richten, moest ook gekeken worden naar de taken van deze stichting en de verhouding met de VOB. De VOB-leden vonden dat de VOB de zeggenschap moest houden over “de digitale bibliotheek”, maar Bart Drenth meende dat wie betaalt (en dat was OCW) bepaalt. Eind 2009 besloot de VOB-directeur, Jan Ewout van der Putten, te vertrekken bij de VOB.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 27


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

OCW, VNG en IPO spraken in 2009 af te gaan werken aan een Bibliotheekcharter met een bestuurlijk en een inhoudelijk deel. De OCWvernieuwingsgelden (zo’n €20 miljoen) bleven gehandhaafd, voor een centrale inzet. De eerste maanden van 2009 werkte de VOB nog, met een inmiddels ingehuurde deskundige op het terrein van digitalisering, Peter van Eijk, aan de eigen Agenda voor de toekomst. PROJECTGROEP BIBLIOTHEEKINNOVATIE

In juli 2009 ging er onder leiding van de al genoemde Bart Drenth een door OCW in het leven geroepen Projectgroep Bibliotheekinnovatie aan de slag op basis van het door OCW, IPO en VNG in december 2008 lichtelijk gemodificeerde rapport-Calff. De Projectgroep werd aangestuurd door een Regiegroep. Peter van Eijk werd in de Projectgroep programmacoördinator digitale bibliotheek. De Projectgroep zei dat het geen democratisch proces zou worden, maar belegde wel bijeenkomsten met kritische vrienden. De Projectgroep noemde het belangrijkste doel van de bibliotheekvernieuwing het creëren van een “Funda voor de bibliotheken”: het hele fysieke en digitale aanbod van alle openbare bibliotheken, universiteitsbibliotheken (UB’en) en KB, in één zoekgang toegankelijk maken. Later werd dit de Nationale Bibliotheek Catalogus (NBC) genoemd, als belangrijkste element van een te creëren landelijke digitale infrastructuur. SUBSIDIEREGELING BIBLIOTHEEKINNOVATIE

Niet alle vernieuwingsgelden (in 2009 €19 miljoen, want er was inmiddels wat geld afgesplitst voor een programma Kunst van Lezen) gingen naar de Projectgroep, in september 2009 kwam er een Subsidieregeling bibliotheekinnovatie waar OCW €7,5 miljoen voor beschikbaar stelde. De aanvragen moesten passen in de gewenste ontwikkeling van “de digitale bibliotheek”. “COLLECTIE EN FRANCHISE” EN RETAIL

In november 2009 publiceerde OCW een lijst van 17 projectaanvragen die voor subsidie in aanmerking waren gekomen. Het meeste geld ging naar een project Collectie en Franchise van tien bibliotheken (bijna €2 miljoen) en Boek1boek van Bibliotheek Heerlen (€1 miljoen). De projecten moesten, op advies van de Projectgroep, herhaalbaar, opschaalbaar en betaalbaar zijn. Het eerste project, dat de tien initiatiefnemers ook wel De Bibliotheek Nederland (DBN) noemden, had niet veel te maken met de digitale bibliotheek, maar ging veel meer over inhoud en presentatie van fysieke

28 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

bibliotheken. Het project leidde tot plannen voor een Formulebureau, later omgevormd tot Retailbureau, na 2014 de Bibliotheekformule geheten.

Het tweede project, Boek1boek, gaf een impuls aan wat later het project “de Bibliotheek op school” werd.

BIBLIOTHEEKCHARTER, 2010-2012, MET SIOB EN BNL In november 2009 richtte de Projectgroep op verzoek van OCW de Stichtingen Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB) en Bibliotheek.nl op om haar werk voort te zetten. Ze werden beide genoemd in de bestuurlijke afspraken voor de periode 2010-2012, het Bibliotheekcharter 2010-2012. In december 2009 tekenden OCW, IPO en VNG dat Charter. Het Bibliotheekcharter signaleerde dat er naast de fysieke openbare bibliotheken een “digitale openbare bibliotheek” ontstaat en dat de “bibliotheek van de toekomst” uit twee pijlers bestaat: de fysieke en de digitale bibliotheek. Het Charter noemde de ontwikkeling van de digitale bibliotheek het belangrijkste terrein van innovatie in 2010-2012. Het Charter bevestigde de ontvlechting van de VOB in een branchevereniging (gedragen en bekostigd door de leden) en een sectorinstituut (bekostigd door het rijk). Vastgelegd werd dat het beheer en de exploitatie van de “landelijke digitale bibliotheek” zal worden uitgevoerd door de stichting Bibliotheek.nl, later in de wandeling BNL genoemd.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 29


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

Uitgangspunt was ook de collecties van de Nederlandse openbare bibliotheken en PSO’s te beschouwen als één “collectie Nederland”, op termijn uit te breiden met de collecties van de universiteitsbibliotheken en de KB. Het Charter bevestigde dat het inzake bibliotheekwerk gaat om een “decentraal bestel” met verantwoordelijkheden voor de drie overheidslagen: gemeenten voor uitvoerend werk van de fysieke bibliotheek en voor lokale netwerken, provincies voor ondersteuning van uitvoerend werk en voor provinciale netwerken en het rijk voor de bestelverantwoordelijkheid en daaruit voortvloeiende bestel- en opdrachttaken, waaronder de digitale bibliotheek. In het Charter stond verder dat er in de looptijd ervan een aanpassing van de Wet op het specifiek cultuurbeleid wordt voorbereid, waarin de functies van het bibliotheeknetwerk en het leenverkeer opnieuw worden gedefinieerd. 2010: “COLLECTIEVE AGENDA” In januari 2010 gingen het SIOB (eerst met Bart Drenth als interim-directeur en ingaand 1 juni met Leo Voogt als directeur), de Stichting BNL (met Peter van Eijk als bouwheer en directeur) en de nieuwe brancheorganisatie onder de oude naam VOB (sinds april 2010 met Ap de Vries als directeur) van start. Voogt was voordien directeur van Museum Meermanno en De Vries directeur van Kunstconnectie. Er was sprake van een “collectieve agenda”, maar in de praktijk bleek dat er, zeker in het begin, voortdurend posities bepaald moesten worden. Ook toonde de Raad voor Cultuur zich in de loop der jaren steeds kritischer over het SIOB en BNL. Het SIOB zou meer regie moeten krijgen, ook over BNL, zo meende de Raad voor Cultuur. Het SIOB kreeg als doel de stelseltaken, tot 2010 belegd bij de VOB, uit te voeren: 1. afstemming en coördinatie, 2. educatie, informatie en reflectie, 3. instandhouding voorziening leesgehandicapten en 4. vertegenwoordiging en promotie. In het eerste beleidsplan, 2010-2012, gaf het SIOB aan dat de digitalisering noodzaakt tot een andere aanpak, met veel meer samenwerking tussen openbare en wetenschappelijke bibliotheken en tussen bibliotheken en maatschappelijke partners, met name scholen. Aan dat laatste heeft het SIOB een impuls gegeven door, samen met de Stichting Lezen in het kader van het OCWprogramma “Kunst van Lezen”, waar OCW onder andere een deel van de

30 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

€20 miljoen vernieuwingsgeld aan ging besteden, het concept “de Bibliotheek op school” (dBos) flink te stimuleren. Dat betekende voor de openbare bibliotheken een verschuiving naar de educatieve functie. Als doelstelling publiceerde BNL op haar website: “BNL bouwt de landelijke digitale bibliotheek. BNL is geen marktpartij met een winstoogmerk, maar een stichting van en voor de openbare bibliotheken. BNL verleent drie typen diensten aan bibliotheken: infrastructuurdiensten, content-diensten en marketingdiensten. Dat moet ertoe leiden dat alle Nederlandse openbare bibliotheken straks beschikken over een state-of-the-art website en apps in één herkenbare huisstijl. Dankzij de gezamenlijke infrastructuur wordt de Bibliotheek beter vindbaar op het internet. Ze kan klantgerichter gaan werken door het ontwikkelde CRM-systeem. Op grond van de managementinformatie uit het nieuwe Datawarehouse kan zij betere beslissingen nemen. Kort samengevat: door de gezamenlijke landelijke ontwikkeling van de infrastructuur en contentdiensten krijgen de bibliotheken verhoudingsgewijs meer kwaliteit tegen minder kosten. Daar profiteren vervolgens hun leden weer van.” De belangrijkste inhoudelijke zaken waar BNL zich mee bezig hield waren de Nationale Bibliotheek Catalogus (waar de Projectgroep Bibliotheekinnovatie in 2009 aan begonnen was: “het Funda van de bibliotheken”), het maken van een e-bookplatform (als voorloper van een landelijke digitale bibliotheek), een Datawarehouse (een centrale plek voor gegevens) en de Website as a Service (WaaS, een standaard-website voor bibliotheken). SUBSIDIEREGELINGEN AANSLUITING DIGITALE BIBLIOTHEEK

Niet alleen in 2009 kwam er een OCW-subsidieregeling voor bibliotheken, maar ook in 2010 en 2011. In een “Subsidieregeling aansluiting digitale bibliotheek” werd in 2010 €3,5 miljoen uitgetrokken voor aansluiting van basisbibliotheken, WSF-bibliotheken en PSO’s op de landelijke digitale bibliotheek. Voor basisbibliotheken was €1.554.000 beschikbaar, voor WSF-bibliotheken €1.050.000 en voor PSO’s €900.000. Dat kwam neer op €75.000 voor elke WSF-bibliotheek en PSO en €37.000 per basisbibliotheek (maximaal 42 in het land, of hooguit 4 per provincie). Hiermee werd invulling gegeven aan een onderdeel van het Bibliotheekcharter, waarin stond dat er voor lokale en provinciale implementatie €3,5 miljoen beschikbaar is (€1,5 miljoen uit 2009 en €2 miljoen uit 2010). De regeling meldde dat niet alle bibliotheken al in 2010 konden meedoen. Om die reden kregen circa 60 bibliotheken (alle 14 WSF- en zo’n 42 basisbibliotheken), alsmede de 11 PSO’s gelegenheid gebruik te maken van de regeling. Het begrip “aansluiting” hield in: bereidheid tot deelname aan de informatie-in-

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 31


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

frastructuur van de landelijke digitale bibliotheek, die in elk geval bestaat uit het gebruik van de volgende componenten: a. de technische en organisatorische aansluiting op de gemeenschappelijke website-infrastructuur; b. de aansluiting op de Nationale Bibliotheek Catalogus; c. de aansluiting op het gemeenschappelijke datawarehouse. Omdat er niet genoeg geld beschikbaar was, kwam er een loting. Bij de verdeling werd ten hoogste aan vier basisbibliotheken per provincie subsidie verleend. Er was gekozen voor loting, omdat er voor de aansluiting geen kwalitatieve criteria waren en er op basis daarvan geen onderscheid gemaakt kon worden tussen bibliotheken. In 2011 kwam er een vervolg. Dat jaar was er €4,9 miljoen voor beschikbaar en konden ook de bibliotheken die in 2010 uit de boot waren gevallen subsidie aanvragen. Op één na (De Bieb voor de Zaanstreek) hebben alle bibliotheken dat gedaan. LASTIGE OMSTANDIGHEDEN

Gedurende haar bestaan liet BNL regelmatig blijken te moeten opereren in lastige omstandigheden (tussen gedecentraliseerde bibliotheken en een door OCW betaalde centrale aanpak van “een digitale bibliotheek”). Ook speelde een rol dat NBD Biblion, die voor de openbare bibliotheken centraal boeken inkoopt, een rol op het gebied van e-books logisch achtte. Nieuwe ontwikkelingen konden volgens de NBD alleen goed tot uitvoering worden gebracht als ze ook exploitabel zouden zijn, conform de werkwijze van NBD Biblion op het gebied van fysieke boeken. De positie van BNL als door OCW gesubsidieerde instelling voldeed daar niet aan. VERTREK VOOGT

SIOB-directeur Leo Voogt kondigde in september 2010 aan al per 1 december bij het SIOB te zullen vertrekken. De reden was dat hij ruimere bevoegdheden wenste om de door OCW verlangde regierol waar te kunnen maken. Staatssecretaris Halbe Zijlstra van OCW (VVD, kabinet-Rutte I) schreef op 6 december 2010 in een brief aan het SIOB dat voor hem het SIOB bij uitstek het instrument is om invulling en uitvoering te geven aan zijn generieke verantwoordelijkheid voor het bibliotheekstelsel. “Wil het Sectorinstituut hierin succesvol zijn, dan zal het gezagvol, overtuigend en inspirerend dienen op te treden. Het komt er daarom nu op aan in de uitwerking van het beleidsplan uw instituut zo te positioneren, dat het SIOB het vernieuwingsproces van de sector optimaal kan ondersteunen, stimuleren en mede vormgeven,” schreef Zijlstra

32 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

De staatssecretaris wilde ook onderzoeken hoe de juridische positie van het SIOB in het kader van de voorgenomen herziening van de bibliotheekwetgeving wettelijk kan worden verankerd. GEEN NIEUWE VISIE NODIG

Ook op 6 december 2010 schreef Zijlstra een voortgangsbrief aan de Tweede Kamer. Daarin zei hij een eerder uitgebracht advies van de Raad voor Cultuur niet te delen dat er al weer een nieuwe visie en integrale heroverwegingen nodig zouden zijn. Hij vond dat het SIOB wel de kwaliteit van het bibliotheekstelsel als geheel kan bewaken, maar niet die van individuele bibliotheken. “Binnen de decentrale structuur van het stelsel ligt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het individuele bibliotheekaanbod op lokaal niveau. In de praktijk krijgt dat vorm via certificering.” De Kamer had gevraagd om bevordering van de digitale bibliotheek in relatie tot het bestaande Consortium Gemeenschappelijke Informatie Infrastructuur (GII) van KB en UB’en. Zijlstra zei dat OCW aan subsidieverlening aan BNL de voorwaarde verbindt dat cruciale onderdelen van de digitale infrastructuur in samenspraak met de KB worden ontwikkeld. Ook schreef hij dat hij zich in 2011, in overleg met SIOB, IPO en VNG, zal inzetten voor de verduurzaming van BNL. 2011: AANKONDIGING WETGEVING EN ONTTREKKING GELDEN UIT GEMEENTEFONDS Op 1 augustus 2011 trad Maria Heijne, afkomstig van de UB TU Delft, aan als opvolgster van Leo Voogt. Zij hield het iets langer vol dan Voogt en vertrok per 1 oktober 2013, toen duidelijk was geworden dat OCW het SIOB wilde opheffen en zijn taken ingaand 1 januari 2015 wilde onderbrengen bij de KB. Peter van Eijk vertrok per 1 mei 2011 bij BNL. Zijn opvolger werd per 1 april 2011 Diederik van Leeuwen. Van Leeuwen bleef directeur tot de opheffing van BNL per 1 januari 2015, toen ook de BNL-taken werden ondergebracht bij de KB. HALVERING SIOB-BUDGET

Op 10 juni 2011 liet Zijlstra de Kamer weten de subsidie voor het SIOB voor de reguliere besteltaken (ca. €6 miljoen) ingaand 2013 met 50% te verminderen en daarmee een advies van de Raad voor Cultuur te volgen. Hij schreef: “Om overlap in de taken tussen branche en SIOB te voorkomen en omdat ik een compacte ondersteuning in de cultuur wenselijk en noodzakelijk vind, kort

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 33


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

ik het budget van het SIOB met 50%. Het SIOB zal zijn ambitieniveau moeten aanpassen. Het resterende budget biedt voldoende perspectief voor een adequate invulling van de regietaken die bijdragen aan het versterken van de samenhang en de kwaliteit van het decentrale stelsel.” Hij zei ook: “Eind 2010 heeft het kabinet besloten de positie van het SIOB te versterken door middel van een opdrachttaak op het gebied van digitale innovatie. Het SIOB zal deze taak vanaf 2012 uitvoeren; deze uitvoering biedt voldoende mogelijkheden voor positieversterking. Ik ben van plan deze taak ook in de periode 20132016 door het SIOB te laten uitvoeren.” Dit betekende dat het SIOB de OCW-subsidie voor de werkzaamheden van BNL ontving en BNL haar subsidieaanvragen moest indienen bij het SIOB. Hierdoor ontstonden spanningen tussen het SIOB (verantwoordelijk voor “het wat”) en BNL (verantwoordelijk voor “het hoe”). Verder kondigde Zijlstra aan dat de Kamer nog voor het zomerreces een brief over de bibliotheekwetgeving kon verwachten. In september 2011 werd bekend dat Zijlstra bestuurlijk overleg met VNG en IPO voerde over zijn aangekondigde brief aan de Kamer. In een conceptbrief stond dat hij van plan was geld aan het gemeentefonds te onttrekken om daarmee landelijk e-content te kunnen laten inkopen (zie Onttrekking). De VNG stemde er mee in. Dit was in strijd met het nog lopende Bibliotheekcharter, want dat bepaalde: “De rijksoverheid draagt de verantwoordelijkheid voor de landelijke technische infrastructuur en verstrekt voor dit doel subsidie aan de stichting Bibliotheek.nl. De bibliotheekbranche draagt verantwoordelijkheid voor de content.” CENTRALE AANKOOP E-CONTENT

De definitieve versie van de brief aan de Kamer verscheen op 7 december 2011. Daarin stond dat er eind 2012 één landelijke digitale bibliotheek moet zijn, voor de realisering waarvan de bibliotheekwetgeving aangepast dient te worden. Ook werd hierin uitgelegd waarom het goed is digitale content centraal in te kopen (efficiency-overwegingen en meer koopkracht realiseren). De brief meldde dat één landelijke digitale bibliotheek efficiënter en goedkoper zal zijn dan wanneer elke bibliotheek zijn eigen digitale collectie moet opzetten en beheren, en bovendien de bibliotheken een betere positie geeft bij de aankoop van licenties voor e-books bij uitgevers. Voor individuele bibliotheken, vooral in kleinere gemeenten, is het moeilijk om die ontwikkeling bij te benen. Door de krachten te bundelen bereiden ze zich voor op de toekomst, zo schreef de staatssecretaris. Aangekondigd werd dat via een groeipad een bedrag uit het gemeentefonds zal worden genomen dat op centraal niveau aan de bibliotheekbranche ter beschikking wordt gesteld. “De bibliotheeksector kan met dit

34 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

budget in collectief verband ten gunste van alle bibliotheken content inkopen. De openbare bibliotheeksector en de KB werken daarbij samen,” schreef de staatssecretaris. In de brief stond dat ook de KB en de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) meedoen in de krachtenbundeling. “Hierdoor kan Iedereen die lid is van de plaatselijke bibliotheek al eind volgend jaar vanachter zijn computer e-books lenen uit de digitale collecties van vrijwel alle bibliotheken in het land,” zo stelde Zijlstra. In persberichten werd gerept over €15 miljoen voor e-content. Na nader onderzoek werd in mei 2014 bekendgemaakt dat OCW, VNG en VOB overeenstemming hadden bereikt over een groeiscenario: in 2015 beginnen met €8 miljoen en dit in 2018 laten oplopen naar €12,2 miljoen, met als tussenstappen: 2016 €9,2 miljoen en 2017 €10,6 miljoen. DECENTRAAL

De brief van december 2011 kondigde aan dat het bibliotheekwerk decentraal zou blijven: “De kern van het bibliotheekstelsel ligt op decentraal niveau bij de gemeenten en de lokale basisbibliotheken. Er is geen aanleiding daar verandering in aan te brengen,” vond de staatssecretaris. Hij beschreef hoofdlijnen van aanpassing bibliotheekwetgeving (openbare bibliotheek als publieke taak, maatschappelijke functie, garanderen dat met publieke middelen tot stand gekomen innovaties in het publieke domein blijven en “de digitale bibliotheek” als belangrijkste innovatie). TUMULT BIJ DE VOB-LEDEN

De brief en met name het feit dat het VOB-bestuur tegen veel minder harde voorwaarden dan het aanvankelijk formuleerde had ingestemd met de uitname leidde op 9 december 2011 tot een opgewonden ledenvergadering van de VOB. Na het weghalen van de stelseltaken in 2008 (en daarmee zijn subsidie aan de VOB) was dit de tweede grote ingreep van OCW ten aanzien van de bibliotheekbranche. Het VOB-bestuur moest de leden toezeggen geen uitspraken naar derden meer te doen over zaken die grote financiële consequenties hebben zonder eerst de leden te raadplegen. Het was de laatste vergadering van VOB-voorzitter Erik Jurgens (die per 1 januari 2004 was aangetreden). Hij werd opgevolgd door Kars Veling. IDIOOT IDEE

In februari 2012 interviewde Bibliotheekblad Erik Jurgens over zijn achtjarige periode als voorzitter. Hij wilde nog wel één keer kwijt waarom hij tegen OCWminister Ronald Plasterk had gezegd de ontvlechting een idioot idee te hebben gevonden: “Je koopt er niks mee, het gaat miljoenen kosten, er ontstaan drie

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 35


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

besturen en vervolgens moet je het daarna allemaal weer coördineren. Ik heb met zoveel woorden aan hem gevraagd: ‘Hebt u te klagen over de wijze waarop de VOB haar stelseltaken vervult?’ De bewindsman keek zijn ambtenaar aan en vroeg: ‘Hebben wij daar klachten over?’ ’Nee,’ liet de ambtenaar weten, ‘geen klachten.’ ‘Waarom doen wij dit dan?’, vroeg ik mij hardop af.” VNG AKKOORD

De VNG liet de Kamer in december 2011 weten zich te kunnen vinden in “de heldere taakverdeling” die Zijlstra aankondigde. De VNG bevestigde ook dat het bij de Aanvulling op het Koepelconvenant overeengekomen instapniveau - minimumsubsidiebedragen gerelateerd aan drie inwonerscategorieën - gebaseerd was op “het klassieke bibliotheekconcept” en dat dit spoedig achterhaald zal zijn door de nieuwe diversiteit aan invullingen die voor de fysieke bibliotheek aan het ontstaan is. De VOB bracht in januari als aandachtspunten naar de Kamer de borging van de fysieke bibliotheek (met minimumfinanciering door gemeenten) en een aantal voorwaarden met betrekking tot de onttrekking van gelden uit het gemeentefonds. 2012: AANKONDIGING ONDERBRENGEN SIOB- EN BNL-TAKEN IN KB In de loop van 2012 stelden Kamerleden al vragen over de brief van Zijlstra die later ook terug zouden komen bij de behandeling van het in 2013 onder verantwoordelijkheid van zijn opvolgster, minister Jet Bussemaker (PvdA, kabinet-Rutte II), verschenen wetsvoorstel. In de loop van 2012 meldde Zijlstra de datum 1 januari 2013 voor aangepaste bibliotheekwetgeving (genoemd in de brief van december 2011) niet meer haalbaar te achten, maar te mikken op 1 januari 2014. ZORGEN OVER SUBSTITUTIEBELEID

De VOB maakte zich zorgen over een door de VNG gepubliceerde handreiking (zie ook Handreikingen VNG), waarin de VNG schreef een “substitutiebeleid” voor te staan: “Als de bibliotheek een grote papieren collectie blijft aanhouden, zullen dubbele kosten worden gemaakt. Het geheel vervangen van de papieren collectie door een digitaal aanbod is niet realistisch; wel kan het gebruik van het papieren boek zoveel als mogelijk worden teruggedrongen door substitutie,” zei de handreiking. Boeken werden vergeleken met treinkaartjes of belastingformulieren: “Vergelijkbare operaties zijn bijvoorbeeld de introductie van pinautomaten en internetbankieren; de OV-chipkaart; de digitale aangifte

36 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

van belastingen op basis van DigiD. Kenmerkend voor deze operaties is dat de klant actief door middel van positieve en negatieve prikkels en de beperking van keuzemogelijkheden min of meer wordt geleid naar het gebruik van de digitale dienst. In dergelijke operaties blijft de fysieke dienst op de korte termijn bestaan, maar wordt in de loop der tijd minder belangrijk om tot slot vervangen te worden door de digitale dienst.” De VOB vond dat mensen zelf moeten kunnen kiezen tussen fysieke materialen en digitale content. SIOB TER DISCUSSIE

De Raad voor Cultuur meende naar aanleiding van de subsidieaanvraag van het SIOB voor 2013 dat dit instituut gebrek aan regie, visie en focus had en beter maar geen OCW-subsidie meer kon ontvangen. Daar was Zijlstra het niet mee eens en hij gaf het SIOB de kans een nieuwe subsidieaanvraag te doen. In die nieuwe aanvraag, voorzien van een meerjarenplan 2013-2016, waren sleutelbegrippen “de geïntegreerde bibliotheek” en “contextualisering van content”. In een uitgelekte Contourennotitie Digitale Bibliotheek kwam het SIOB met het idee geld te onttrekken aan het provinciefonds om daarmee landelijk het “contextualiseren van content” vorm te kunnen (laten) geven. In een nieuw advies bij de subsidieaanvraag 2013 vond de Raad voor Cultuur dat het SIOB nog één jaar subsidie zou moeten krijgen op voorwaarde dat er een nieuw plan zou worden ingediend waarin staat hoe het SIOB een veelheid aan genoemde ambities wil waarmaken. In oktober maakte OCW bekend dat het SIOB voor de jaren 2013-2014 een aangepast plan moet indienen en dat de subsidieverlening over 2015 en 2016 zal afhangen van de aangekondigde bibliotheekwetgeving die naar verwachting 1 januari 2015 zou kunnen ingaan. SIOB EN BNL WEG, TAKEN NAAR KB

De voortdurende kritiek van de Raad voor Cultuur op het SIOB had uiteindelijk effect. Aanzwellende geruchten over het laten opgaan van de SIOB-taken in de KB mondden in december 2012 uit in het bericht van OCW, KB en SIOB dat KB en SIOB per 1 januari 2015 worden gebundeld tot één organisatie en dat ook de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) en (onderdelen van) BNL naar de KB zullen gaan. Het SIOB kwam nog met een Activiteitenplan 2013-2014. Bij de VOB-leden leefde angst voor een tweedeling tussen een “landelijke digitale bibliotheek” en lokale fysieke bibliotheken, maar volgens OCW moesten de twee typen elkaar gaan versterken. Een argument om de KB een belangrijke rol te geven in het openbare bibliotheekwerk was de te verwachten “synergie”: de KB heeft mooie collecties, ook erfgoed, maar relatief weinig gebrui-

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 37


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

kers. Het openbare bibliotheekwerk heeft veel gebruikers, maar die kennen de mooie KB-collecties niet. Samen zouden ze elkaar kunnen versterken. De KB heeft dit ook meegenomen in de benaming en inhoud van haar beleidsplan 2015-2018, De kracht van het netwerk.

BESTUURLIJKE AFSPRAKEN VNG, IPO EN OCW, 2013-2014; WETGEVING De in de brief van 7 december 2011 van staatssecretaris Zijlstra genoemde datum 1 januari 2013 (aansluitend op het Bibliotheekcharter) voor een nieuwe wet was niet haalbaar gebleken. Om die reden kwamen er nog Bestuurlijke afspraken VNG, IPO, OCW over het openbare bibliotheekwerk 20132014 die al vooruitliepen op de inhoud van de Stelselwet. 2013: VOORSTEL WET STELSEL OPENBARE BIBLIOTHEEKVOORZIENINGEN EN REACTIES In april 2013 verscheen het door OCW gemaakte voorstel Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) op de overheidswebsite Internetconsultatie. Iedere belangstellende kon een maand lang reageren. Twee belangrijke kritiekpunten uit “het bibliotheekveld” op het wetsontwerp waren dat de wet gemeenten niet verplicht een openbare bibliotheek in stand te houden en dat de wet geen sancties kent. Het voorstel bevatte wel netwerkbepalingen, maar bepaalde niet hoe klein of groot de mazen van het door de wet voorgestane netwerk konden worden. Het voorstel ging er vanuit dat de lokale bibliotheken de verantwoordelijkheid van de gemeenten zouden blijven. De nadruk lag sterk op “de landelijke digitale bibliotheek”, die naast de stelseltaken die het SIOB had, bij de KB werd ondergebracht. Het wetsvoorstel regelde dat leden van lokale bibliotheken en van de KB tevens lid kunnen worden van de landelijke digitale bibliotheek. Maar schiep ook de mogelijkheid dat mensen die dat willen rechtstreeks lid van die digitale bibliotheek kunnen worden. Later is dit digital only genoemd. VREES ONGEWENSTE VERSCHRALING

De Raad voor Cultuur wees in juni 2013 op het gevaar dat gemeenten de vrijheid hebben om zelf te beslissen of zij bibliotheekvoorzieningen in stand willen houden. “Het is niet ondenkbaar dat gemeenten hun openbare bibliotheekvoorzieningen verder zullen afbouwen, met het argument dat de landelijke

38 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

digitale bibliotheekvoorziening de burger reeds afdoende bedient. Wanneer dat het geval is, leidt de wet tot een ongewenste verschraling van het lokale aanbod,” zo vond de Raad, die er wel aan toevoegde zich te realiseren dat op dit terrein aan de gemeenten geen (dwingende) verantwoordelijkheden of taken kunnen worden opgelegd, zonder dat de rijksoverheid hiervoor financiële middelen ter beschikking stelt. De leden van de VOB benadrukten in juni 2013 nog eens dat in de wet zou moeten staan dat elke gemeente verplicht is een openbare bibliotheek in stand te houden. De ministerraad stemde in september 2013 in met het wetsvoorstel, waarna het naar de Raad van State (RvS) ging. 2014: BEHANDELING EN AANVAARDING STELSELWET In januari 2014 bood minister Jet Bussemaker het wetsontwerp met enkele ten opzichte van de internetversie gewijzigde artikelen aan de Tweede Kamer aan, met het advies van de RvS en haar opmerkingen daarover (”nader rapport”) De Raad vond dat het ontwerp aan overregulering lijdt, wat er toe kan leiden dat gemeenten, die niet verplicht zijn een bibliotheek te onderhouden, eerder geneigd zijn de bibliotheek niet te laten meedraaien in het stelsel. Ook stelde de RvS de vraag of het wel wenselijk is dat mensen rechtstreeks lid kunnen worden van de digitale bibliotheek, daar het gevaar is dat het aantal leden van de fysieke bibliotheken kan dalen ten gunste van het aantal leden van de digitale bibliotheek. Maar de minister vond dat mensen die alleen digitale informatie willen raadplegen bij een verplicht gecombineerd lidmaatschap gedwongen worden te betalen voor een aanbod waarvan zij geen gebruik maken. Het wetsvoorstel wilde mensen de mogelijkheid geven zelf te kiezen. In de memorie van toelichting legde zij ook uit om welke reden de wet geen sancties kent: “Het wetsvoorstel beoogt meer richting en samenhang te bewerkstelligen in de context van een decentraal stelsel. Dat is vormgegeven via een beschrijving van de functies van een openbare bibliotheek en van de onderwerpen die bibliotheken in gezamenlijkheid moeten uitvoeren. Verwacht wordt dat partijen elkaar er op aanspreken, als daarvan wordt afgeweken. Wettelijk toezicht en wettelijke sancties passen niet bij het karakter van onderhavig wetsvoorstel.” SP EN VVD MEEST PRINCIPIEEL

De Tweede Kamer behandelde het wetsvoorstel in mei en juni 2014. De meest principiële discussies deden zich voor tussen de Kamerleden Jasper van Dijk

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 39


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

van de SP en Arno Rutte van de VVD. Van Dijk bepleitte wettelijk te regelen dat er minimaal één bibliotheekvestiging per gemeente is (“om verdere kaalslag te voorkomen”). De meerderheid volgde hem niet. En Rutte wilde juist minder in de wet (geen vijf maar drie functies: alleen “lezen, leren en informeren” en geen “cultuur en ontmoeting”). Maar ook zijn voorstel kreeg geen meerderheid. Het terugbrengen van het aantal functies kwam terug in het enige amendement dat de VVD (samen met het CDA) indiende, de rest (nog vijftien andere amendementen) noemde Rutte “een kerstboom aan amendementen”. De minister vond het wettelijk verplichten van gemeenten om een openbare bibliotheek in stand te houden aantasting van de lokale democratie. Zij had er vertrouwen in dat het binnen de netwerkbepalingen niet zo’n vaart zal lopen met de door SP geconstateerde “kaalslag”. Daarbij wees zij op de bepaling dat een gemeente die een bibliotheek wil sluiten moet overleggen met buurgemeenten en afspraken moet maken over de toegankelijkheid van een bibliotheekvoorziening voor de burgers van de desbetreffende gemeente(n). Zij wees er ook op dat deze wetsbepaling een verbetering is, daar er in de bestaande Wsc niets over wordt geregeld. Ook wees zij op de financiën: een zorgplicht heeft financiële gevolgen waar binnen de OCW- of rijksbegroting geen ruimte voor is. De Eerste Kamer nam het voorstel aan op 18 november 2014. Daarmee kreeg de KB een centrale rol voor de aloude bestel- of stelseltaken en de landelijke digitale bibliotheek. Per 1 januari 2015 ging het personeel van het SIOB en BNL dat een vaste aanstelling had over naar de KB. VOB-STRATEGIE, RAPPORT-COHEN EN BREDEBIEB In de jaren 2013 en 2014 waren er ook inhoudelijke en organisatorische ontwikkelingen die los stonden van de wetgeving. De VOB stelde als opvolger van de Agenda voor de toekomst 2009-2012 een nieuwe strategienota voor de periode 2012-2016 vast: De Bibliotheek levert waarde. Drie sleutelprojecten daarin zijn de Nationale Bibliotheek Catalogus, geïnitieerd door BNL en af te ronden door de KB, een Nationale Bibliotheekpas en, in het kader van ondernemende bibliotheken, een B-reader (een speciale e-reader voor bibliotheekleden). In januari 2014 verscheen een op verzoek van het SIOB gemaakt rapport van een commissie, naar haar voorzitter Job Cohen de Commissie-Cohen ge-

40 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

noemd. Dit rapport zag vele kansen voor fysieke bibliotheken en de digitale bibliotheek en constateerde dat er niet één visie op of één waarheid voor de openbare bibliotheek bestaat. Een nog door het SIOB ingestelde Innovatieraad (nu vallend onder de KB) hanteert het rapport-Cohen als uitgangspunt om innovatie te bevorderen. Mede onder invloed van een Bredebieb-beweging benadrukken veel bibliotheken hun belangrijke rol in het “sociale domein”, met name na de drie grote decentralisaties in de zorg- en welzijnssector (jeugdzorg, werk en inkomen en zorg aan langdurig zieken en ouderen). Bibliotheken vinden zich de aangewezen organisaties voor (het organiseren van) bestrijding van laaggeletterdheid en het vergroten van mediawijsheid. COMMERCIËLE BEDRIJVEN De door de economische crisis ingegeven noodzaak van gemeenten om op onder andere openbare bibliotheken te bezuinigen gaf ruimte aan commerciële bedrijven, zoals Karmac Bibliotheek Services en Questum, om in te spelen op de behoefte van gemeenten aan vereenvoudigd, goedkoper bibliotheekwerk. Nadat enkele gemeenten of bibliotheken al met Karmac in zee waren gegaan voor een bibliobusvoorziening kwamen er in 2013 ook enkele vaste Karmac-vestigingen (vier kernen in gemeente Waterland en de kern Lienden in gemeente Buren). Questum bracht wel offertes uit, maar slaagde er tot 2016 nog niet in echte gemeentelijke opdrachten binnen te halen. Wel kwamen er enkele adviesopdrachten. BEZUINIGINGEN Hoewel in de hele periode van bibliotheekvernieuwing geklaagd is over bezuinigingen, blijkt uit de CBS-statistiekcijfers dat de totale gemeentelijke subsidies in de periode 1999-2010 stegen van €295 miljoen tot €457,8 miljoen, wat niet wegneemt dat er naast gemeenten die hun subsidie verhoogd hadden ook gemeenten waren die hadden bezuinigd. Dit bleek in de periode 2001-2007 uit de in opdracht van het Procesbureau gemaakte monitors. Pas na 2010 zette de gemiddelde daling in als gevolg van de economische crisis van 2008 (2011 €456,8 miljoen, 2012 €452,1 miljoen, 2013 €438,4 miljoen, 2014 €420,9 miljoen en 2015 €414,6 miljoen, dus €43,2 miljoen minder dan in 2010, ruim 9%). Wat het personeelsbestand betreft bereikte het aantal personeelsleden en arbeidsjaren pieken in 2007 en 2008. In 2007 waren er 9080 personeelsleden met 5220 arbeidsjaren, in 2008 9110 personeelsleden met 5210 arbeidsjaren. In 2009 kwam het aantal arbeidsjaren

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 41


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

(met 9060 personeelsleden) nog weer op 5220, maar daarna zette de daling in. In 2013 was het gezakt tot 6695 personeelsleden en 4003 arbeidsjaren, ofwel in zes jaar tijds een daling met 26,5% in personeelsleden en in vier jaar tijds 23,3% in arbeidsjaren. In 2014 waren er 6841 personeelsleden; dat is een stijging met 146 ten opzichte van 2013. In arbeidsjaren uitgedrukt ging het in 2014 om 4073 arbeidsjaren. Dus een stijging met 70 arbeidsjaren ten opzichte van 2013. In 2015 daalde het aantal personeelsleden weer (van 6841 naar 6813), maar steeg het aantal arbeidsjaren van 4073 naar 4143 (weer 70 erbij). Hiermee lijkt de daling in het personeelsbestand, die zich in de periode 2008 tot en met 2013 heeft voorgedaan in 2014 en 2015 te zijn gestopt.

WET STELSEL OPENBARE BIBLIOTHEEKVOORZIENINGEN, 2015; E-BOOKS Begin 2015 maakte de VNG voor gemeenten een handreiking over de Stelselwet, waarin onder andere stond dat mensen die dat wensen rechtstreeks kunnen inloggen bij de door de KB in stand gehouden “landelijke digitale bibliotheek”, zonder lid te hoeven zijn van een fysieke bibliotheek. Bij de voorbereidingen van de wet was gebleken dat het, ook in verband met Europese regelgeving, voor bibliotheken niet mogelijk zou worden e-books tegen dezelfde condities uit te lenen als papieren boeken (leenrechtregeling). BNL moest (namens de bibliotheken) met elke uitgever afzonderlijk onderhandelen. Dat geldt nu ook voor de KB. De VOB-leden gingen in juni 2013 akkoord met een zogeheten e-bookpluspakket waar met uitgevers over gesproken was. Dit hield in dat leden van een fysieke bibliotheek die dat wensen voor €20 per jaar 18 keer per jaar een e-book mogen lenen uit de categorie jonger dan drie jaar (de zogenaamde “shoulder”). Dat bedrag zou bovenop het abonnementsgeld voor de uitleenfunctie van fysieke materialen komen. Het e-bookpluspakket is echter niet in werking getreden, de via het in januari 2014 gelanceerde e-bookplatform aangeboden e-books waren voor bibliotheekleden gratis te lenen. In de Stelselwet is bepaald dat de KB voor alleen toegang tot de “landelijke digitale bibliotheek” een tarief kan vaststellen. In november 2015 werd het, met instemming van minister Bussemaker, voor 2016 vastgesteld op €42 per jaar voor zogenaamde “digital-only-leden” (mensen die alleen maar e-content willen lenen van de landelijke digitale bibliotheek). Een en ander was afhankelijk van eisen die rechthebbenden stellen aan hun toestemming tot het uitlenen van e-books. Zij kunnen als eis stellen dat de

42 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

KB een of meer tarieven vraagt. Het bedrag van 42 euro wordt voor 2017 en 2018 gehandhaafd, maar geldt dan ook als minimumtarief voor een lokaal bibliotheeklidmaatschap dat tevens recht geeft op e-books lenen van de digitale bibliotheek (combinatie fysiek-digitaal). SPANNINGEN “DIGITAL-ONLY”

In 2015 ontstonden spanningen tussen VOB-leden, KB en OCW, daar een groot aantal VOB-leden het niet eens was met de al bij de toelichting op de Stelselwet genoemde mogelijkheid “digital-only-leden” desgewenst via hun DigiD-code rechtstreeks te laten inloggen op “de landelijke digitale bibliotheek”. Zij wilden het lidmaatschap van “de landelijke digitale bibliotheek” uitsluitend laten verlopen via de lokale bibliotheek. De lokale bibliotheek zou “klanteigenaar” moeten zijn. Maar uit de Kamerbehandeling van de Stelselwet (onder andere uit toelichtingen, verslagen en verworpen moties) was al gebleken dat de Kamer geen verplichte koppeling van digitaal aan fysiek lidmaatschap wenste. Twee “verkenners”, Ton Brandenbarg en Job Cohen, kwamen als oplossing voor het probleem met het idee een consortium van KB en VOB te vormen voor gezamenlijke klantbenadering van KB en bibliotheken. Maar daarmee was de al in 2009 gevoerde discussie over de vraag wie “eigenaar” van de digitale bibliotheek en de “klanten” van de digitale bibliotheek moet zijn nog niet ten einde. In augustus 2016 kondigde het VOB-bestuur aan te willen inzetten op “reparatie van een weeffout” in de Wsob. Volgens de VOB bevat de Wsob “een kunstmatige scheiding tussen digitaal en fysiek lidmaatschap”. Hoewel het er wel eens op leek dat bibliotheken in 2015 en 2016 alleen met zichzelf en met de typen lidmaatschap bezig waren, gingen zij wel degelijk ook in toenemende mate aandacht besteden aan nieuwe maatschappelijke problemen, zoals vluchtelingen en de kansen die de drie grote decentralisaties in het “sociale domein” bij gemeenten boden. Daarbij ging het vooral om preventiebeleid: voorkomen en bestrijden van laaggeletterdheid (in het kader van de aloude taken leesbevordering en onderwijsondersteuning) en het versterken van digitale vaardigheden (mediawijsheid). Maar ook bestrijding van eenzaamheid (ontmoetingsfunctie) werd gezien als een taak voor bibliotheken. In feite kwam dit neer op het benadrukken van bibliotheektaken op het gebied van welzijn in plaats van (alleen maar) cultuur. Bij dit alles moet wel bedacht worden dat er verschillen zijn tussen de beelden die financiers en gebruikers van een bibliotheek hebben, de beelden die de bibliotheek zelf graag ziet en uitdraagt (het imago) en de werkelijke inzet van financiële en personele middelen. Het mooiste zou

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 43


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

het zijn als deze drie zo veel mogelijk samenvallen, maar het blijkt lastig te zijn de verdeling door bibliotheken van de gemeentelijke subsidiegelden over de vijf officiĂŤle wettelijke functies goed in kaart te krijgen. Dit komt ook door het feit dat de functies niet scherp omschreven zijn en elkaar ten dele overlappen. En het spreekt vanzelf in een decentrale situatie: de inzet van de middelen zal per gemeente blijven verschillen, afhankelijk van de prioriteiten die men daar stelt.

44 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 2 BIBLIOTHEEKVERNIEUWING IN HOOFDLIJNEN

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 45


Hoofdstuk 3 ENKELE THEMA’S NADER BESPROKEN

Tijdens de hele periode van bibliotheekvernieuwing zijn er enkele met elkaar samenhangende thema’s geweest die in de discussies een rol speelden en ook nu nog spelen. Het gaat dan om de tegenstellingen “stad en platteland”, “centraal of decentraal”, “ondernemingen of overheidsvoorzieningen” en “structuur en inhoud”. STAD EN PLATTELAND

Voor een goed begrip van officiële teksten is het van belang te beseffen dat er in het openbare bibliotheekwerk jarenlang een tegenstelling heeft bestaan tussen stad en platteland. Volgens de Wet op het openbare bibliotheekwerk waren bibliotheken in gemeenten met minder dan 30.000 inwoners (de zogenaamde “30-min-bibliotheken”) verplicht zich aan te sluiten bij een Provinciale Bibliotheekcentrale (PBC). Dit betekende dat het desbetreffende personeel in dienst was bij de PBC en de PBC dus als werkgever functioneerde van zowel personeel in de betrokken bibliotheken als in de centrales. Overigens waren er uitzonderingen: 30-min-bibliotheken die dat, meestal met instemming van hun gemeente, wensten konden ontheffing krijgen van de verplichting tot aansluiting bij een PBC. Na het verdwijnen van de bibliotheekwet werd de verplichting tot aansluiting opgeheven, maar bleef de feitelijke situatie grotendeels bestaan totdat de komst van “basisbibliotheken” in de periode 2001-2007 er in veel provincies (niet alle!) een einde aan maakte. Met name een aantal grotere stadsbibliotheken was de rol van de PBC’s een doorn in het oog. Zij zagen het bibliotheekwerk liever georganiseerd

46 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 3 ENKELE THEMA’S NADER BESPROKEN

rondom “centrumbibliotheken”. De bibliotheken met een zogenaamde Wetenschappelijke Steunfunctie (WSF) - eerder “Regionale Steunfunctie (RSF)” geheten - droegen het centrumbibliotheekmodel met enthousiasme uit. Maar PBC’s zagen meer heil in het Engelse model van de county library: alle bibliotheken in gemeenten tot 100.000 inwoners zijn verplicht aangesloten bij een county library. Die situatie hadden zij graag ook in Nederland gezien. De tegenstellingen hadden ook grote invloed op het functioneren van de Vereniging NBLC. Daarvan waren bibliotheken en PBC’s lid. In stempunten gemeten hadden de bibliotheken met meer dan 30.000 inwoners en de PBC’s plus hun aangesloten bibliotheken ongeveer evenveel punten. De directeuren van de bibliotheken hadden twee organisaties voor belangenbehartiging en professionalisering (onder andere door middel van studiereizen): het Landelijke Directieoverleg (LDO20+) voor directeuren van bibliotheken met een werkgebied van 20.000 tot 50.000 inwoners en het Directieoverleg Stedelijke Bibliotheken (DOS50+) voor directeuren van bibliotheken met meer dan 50.000 inwoners werkgebied. De directeuren van de PBC’s waren verenigd in de Vereniging PBC’s (voorafgegaan door een Werkgroep PBC’s). In NBLC-vergaderingen voerden regelmatig leden namens de drie clubs het woord. Met name het adviesrapport van de Raad voor Cultuur uit 1998 draagt de sporen van deze tegenstelling. Een fervent aanhanger van het centrumbibliotheekmodel was Piet Schoots, directeur van de Bibliotheek Rotterdam (van 1974 tot 1995). Hij was lid van de commissie Bibliotheken van de Raad voor Cultuur die in 1998 het advies uitbracht het bibliotheekwerk op twee niveaus te beleggen: de regio (400.000 tot 500.000 inwoners) en het rijk. Wat toen ook speelde was de komst van stadsprovincies, als eerste rond Rotterdam, maar mogelijk ook rond Amsterdam en Den Haag. De Bibliotheek Rotterdam had zich er onder leiding van Schoots op voorbereid een PBC voor de stadsprovincie Rotterdam te vormen. In reactie op die toen realistisch lijkende komst van drie grote stadsprovincies besloten de PBC’s van Noord- en Zuid-Holland, met instemming van beide provincies, in 1994 hun krachten te bundelen en in 1996 te fuseren tot ProBiblio. In een interview in Bibliotheek & Samenleving van maart 1995 zei Schoots: “Zo is er altijd concurrentie geweest in dat opzicht tussen PBC’s en grote-stadsbibliotheken. Nu gaat deze bibliotheek de regionale bibliotheek worden en ook de bibliotheek die het ondersteunende werk gaat leveren. Iedereen weet dat we daar nog niet uit zijn met de PBC [Zuid-Holland - wk], want de PBC ziet het anders. Maar ik denk dat de PBC het fout ziet en dat het bibliotheekwerk geregeld wordt met de wet en met de centen. Zo is het altijd geweest: het

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 47


Hoofdstuk 3 ENKELE THEMA’S NADER BESPROKEN

bibliotheekwerk schaart zich onder het bestuur dat verantwoordelijk is voor het bibliotheekwerk, in dit geval de regio.” Ook de RABIN (Raad van Advies voor Bibliotheekwezen en Informatieverzorging), die werd opgevolgd door de commissie Bibliotheken in de Raad voor Cultuur, liet Schoots aan het woord in de afscheidsbundel RABIN UitGELUID (1993), onder de kop “Regiovorming en verschuivingen in het openbare bibliotheeksysteem”. En de opening van het maartnummer 1995 van het blad Open (voorganger Informatie Professional) luidde: “Van gemeentebibliotheek tot regionale bibliotheek; een Rotterdams model ontstaat”. Auteur Piet Schoots. Hij schreef onder andere: “Waarom zou een regiobibliotheek níet, minder goed of minder goedkoop in staat zijn voor kleinere omliggende bibliotheken te gaan doen wat de PBC nu doet. Zij biedt zelf méér is onze stellige overtuiging.” Maar met het afschieten van de Stadsprovincie Rotterdam door de bevolking in een referendum bleef ook de regionale bibliotheek Rotterdam een papieren tijger, hoewel de stadsbibliotheken van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag qua werkgebied natuurlijk vergelijkbaar zijn met PBC’s in qua inwonertallen kleinere provincies als Drenthe of Groningen (met ongeveer die 400.000 tot 500.000 inwoners van de Raad voor Cultuur). CENTRAAL OF DECENTRAAL

Het NBLC (sinds 2003 VOB) ontving tot 2010 OCW-gelden voor de zogenaamde stelseltaken (of besteltaken): bevordering van doelmatigheid, samenhang, kwaliteit en pluriformiteit. In beleidsnota’s van het NBLC, zoals Op weg naar 2005 uit 1995, kwamen die begrippen terug. Ook waren er projecten als “Stelsel en geleding” en “Kwaliteit en samenhang”. Maar wat het NBLC al parten speelde was dat het bibliotheekwerk sinds eind jaren tachtig officieel gedecentraliseerd was en zowel bibliotheekdirecteuren als gemeenten hecht(t)en aan hun autonomie. Gedurende de hele periode na de decentralisatie tot de dag van vandaag heeft er spanning bestaan tussen decentraal en centraal en bij het motto: “decentraal waar het kan, centraal waar het moet”. De vraag was natuurlijk van wie dat laatste dan wel moest en met welke redenen. Hierin speelden in de jaren negentig ook spanningen tussen het PBC-model en het centrumbibliotheekmodel mee (zie hiervoor). Er waren en zijn grote verschillen bij het begrip “lokaal” (of decentraal): de echt grote lokale stadsbibliotheken in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag hebben meer inwoners in hun werkgebied dan de PBC’s/PSO’s/ POI’en in een aantal kleinere provincies. ONDERNEMINGEN OF OVERHEIDSVOORZIENINGEN

Tijdens de VOB-ledenvergadering van december 2004, toen het ging om wel

48 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 3 ENKELE THEMA’S NADER BESPROKEN

of niet mede-ondertekenen van de Aanvulling op het Koepelconvenant, kwam al de principiële vraag aan de orde of openbare bibliotheken zelfstandige organisaties zijn die een eigen koers varen (“cultureel ondernemerschap”), ook al hebben zij voor een (groot) deel van hun taken overheidssubsidies nodig, of willoze verlengstukken van de overheden. En in het verlengde daarvan de vraag of de VOB nog wel een stevige eigen positie kan innemen. Was zij met haar door OCW betaalde stelseltaken niet een soort “OCW-agency” (“projectbureau”) geworden? Leden drongen aan op een meer offensieve houding van de VOB. Maar ook was er een pleidooi voor wetgeving. VOB-directeur Jan Ewout van der Putten verklaarde in de ledenvergadering: “We zeggen altijd wel dat we onderdeel van het publieke bestel zijn. Maar er is ook een streven minder afhankelijk van de overheden te zijn, ik weet het. We moeten het er over hebben wat cultureel ondernemerschap is en wat er in een wet moet staan. Gaat het om details of om beginselen? Bij een wet hoeven we niet meteen te denken aan de oude Bibliotheekwet. Het is noodzakelijk ons hiermee bezig te houden. Maar als we nu zeggen: we zijn onafhankelijke ondernemers, houden we weinig geld over.” Vanuit de vergaderzaal werd door Chris Wiersma (toen PBC Utrecht) opgemerkt: “Iedereen is bezig met bezuinigingen en met basisbibliotheekvorming, maar daar staat bijna niets over in de stukken van vandaag. Dat bevestigt mijn beeld dat u een projectbureau van de overheid bent en zich los zingt van de werkelijkheid. Er is behoefte aan visie en aan strategische impulsen. U moet minder projectbureau worden en meer grote lijnen uitzetten. U moet mensen uitnodigen daar aan mee te doen.” Voorzitter Erik Jurgens constateerde hier niet zomaar mee verder te kunnen. De afspraak werd gemaakt er later op terug te komen. Maar, zoals beschreven, was het na 2009 afgelopen met een VOB als “OCW-agency”, daar de OCW-gelden elders werden belegd (bij SIOB en BNL en na 2014 KB). Het begrip “ondernemerschap”, gekoppeld aan “cultureel” en later “maatschappelijk” werd populairder, ook in de branche van openbare bibliotheken. In de VOB-strategienota voor 2012-2016, De Bibliotheek levert waarde, was ondernemerschap één van de speerpunten. Het was echter bij het vele gebruik van het begrip “ondernemerschap”, waar een positieve lading aan gehecht werd, niet meer duidelijk of het platweg ging om verwerven van meer eigen inkomsten om bezuinigingen op te kunnen vangen of om een actieve houding in algemene zin. STRUCTUUR EN INHOUD

In veel officiële teksten gaat het om zowel de inhoud als de structuur van het openbare bibliotheekwerk. Vastgesteld moet wel worden, zoals ook blijkt uit titels van officiële stukken met het woord “herstructurering” erin, dat gepoogd

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 49


Hoofdstuk 3 ENKELE THEMA’S NADER BESPROKEN

is door middel van structuurveranderingen tot vernieuwing of verbetering van de inhoud te komen. Een door de jaren heen vaak geuite klacht is dat het, ook al door de grote rol die ambtenaren gespeeld hebben, altijd weer meer over de structuur is gegaan dan over de inhoud, maar dat eigenlijk de inhoud voorop had moeten staan. Maar probleem daarbij was en is dat die inhoud sterk wordt bepaald op gemeentelijk niveau, daar het leeuwendeel van de subsidies in het openbare bibliotheekwerk van gemeenten komt en bestemd is voor de basisbibliotheken. Weliswaar zijn er sinds het formuleren van de Richtlijn voor basisbibliotheken in 2005 vijf functies benoemd (overgenomen in de Wsob), maar de prioriteiten en dus de mate van inspanningen voor elk van de vijf functies worden gemeentelijk bepaald. De vernieuwing van het openbare bibliotheekwerk, terecht ook wel “herstructurering” genoemd, is weliswaar gepaard gegaan met heel veel discussies over inhoudelijke onderwerpen, maar heeft wat de OCW-inspanningen betreft in de praktijk toch vooral gestalte gekregen door structuurveranderingen en andere inzet van geldstromen, met enkele cruciale OCW-ingrepen: • Het besluit in 2008 om de stelsel- en vernieuwingsgelden weg te halen bij de VOB en ingaand 2010 te beleggen bij het SIOB respectievelijk de Stichting BNL. • Het besluit in 2011 om ingaand 2015 gelden aan het gemeentefonds te onttrekken om te gebruiken voor centrale aankoop van e-books en andere e-content door de KB ten behoeve van de “landelijke digitale bibliotheek” (€8 miljoen in 2015, €9,2 miljoen in 2016, €10,6 miljoen in 2017 en €12,2 miljoen in 2018 en later). • Het besluit om de SIOB- en BNL-taken ingaand 2015 bij de KB onder te brengen en het SIOB en BNL op te heffen. De KB stuurt volgens de Wsob (artikel 9) het netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen aan, maar hoe dit in de praktijk met relatief weinig subsidiegeld en geen wettelijke machtsmiddelen vorm krijgt, zal nog moeten blijken. In een versie van de Wsob voor de internetconsultatie was nog sprake van “het ondersteunen van het netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen”. Een klein, subtiel verschil, maar mijns inziens een realistischer taakstelling (met dienstbare attitude) dan “aansturen” (met regisserende attitude). Ook is de KB volgens artikel 9 verantwoordelijk voor het in stand houden van de “landelijke digitale bibliotheek”. In 2009, toen OCW besloot een aparte Stichting BNL op te richten, hadden de VOB-leden al uitgesproken dat de branche “eigenaar” van de landelijke digitale bibliotheek moet zijn, ondanks

50 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 3 ENKELE THEMA’S NADER BESPROKEN

het feit dat OCW het merendeel van de kosten betaalt en zonder overigens aan te geven hoe dit “eigenaarschap” van alle openbare bibliotheken concreet gerealiseerd moest worden. Maar de discussie bleef voortduren en in augustus 2016 sprak het VOB-bestuur uit “reparatie van een weeffout” in de Wsob te willen: opheffing van “een kunstmatige scheiding tussen digitaal en fysiek lidmaatschap”.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 51


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET ….


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. JAN EWOUT VAN DER PUTTEN

JAN EWOUT VAN DER PUTTEN

“Mijn grootste frustratie is dat we gedwongen werden het allemaal op te geven, terwijl de VOB met de Agenda voor de toekomst 2009-2012 en met op sleutelposities goede mensen klaar stond om de met de branche gemaakte afspraken na te komen.” Uitspraak van Jan Ewout van der Putten (1948), secretaris-directeur van de VOB van februari 1999 tot en met 31 december 2009, in een interview dat ik voor dit boek met hem had in april 2016. Hoewel Van der Putten al lang afstand heeft genomen van zijn periode als VOB-secretaris-directeur, klinkt er soms toch nog kwaadheid in z’n stem door als hij terugdenkt aan de “ontvlechting”, die volgens hem geen enkel probleem heeft opgelost. Net als Erik Jurgens, VOB-voorzitter van 2004 tot en met 2011, vond hij het toen en nu “een idioot idee”. Voordat Jan Ewout van der Putten (JEvdP) bij de VOB kwam, was hij tien jaar plaatsvervangend griffier van de Eerste Kamer en daarna zes jaar wethouder (D66) van Den Haag. Na zijn vertrek bij de VOB reorganiseerde hij als interim-manager Bibliotheek Etten-Leur (onderdeel van cultureel centrum Nieuwe Nobelaer) en gaf hij een jaar leiding aan de Stichting Aangepast Lezen (inmiddels Passend Lezen geheten). Van der Putten had er als VOB-directeur al voor gezorgd dat het blindenbibliotheekwerk, gekenmerkt door onderlinge ruzies en verzuiling, een nieuwe structuur kreeg en geïntegreerd werd in het reguliere openbare bibliotheekwerk. Hij maakte als VOB-directeur de “bibliotheekvernieuwing” mee tot 2010, met het eerste advies van de Raad voor Cultuur aan staatssecretaris Nuis, de daarna ingestelde Stuurgroep-Meijer (met als resultante het streven naar basisbibliotheken en het uitkleden van de PBC’s), het Koepelconvenant tussen de betrokken overheden en de strubbelingen bij de Aanvulling daarop. Ofwel het intensieve project bibliotheekvernieuwing onder leiding van de Stuurgroep Bibliotheken (met Jan Franssen als voorzitter en Wim Kamerman als coördinator). Enkele adviezen en ambtelijk-bestuurlijke besluiten later zag hij de VOB door, zoals hij zegt, “bij OCW aangetrokken externe organisatieadviseurs ontmanteld en opgedeeld worden.”

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 53


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. JAN EWOUT VAN DER PUTTEN

Hij nam afscheid voordat de door OCW bekostigde stelseltaken formeel aan het per 1 januari 2010 opgerichte Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB) werden opgedragen en de vernieuwingsgelden naar de Stichting Bibliotheek.nl (BNL) gingen. Ook omdat het hem duidelijk was dat voor hem in die nieuwe constellatie geen plek was weggelegd. OPEN OOG VOOR KERNWAARDEN

Op zijn LinkedIn-profiel schrijft Van der Putten: “Gedurende meer dan 10 jaar gaf ik leiding aan het bureau van de Vereniging NBLC, later Vereniging van Openbare Bibliotheken. Als sectorinstituut voor de openbare bibliotheken gaf het bureau met hulp van OC&W een krachtige impuls aan de modernisering van het openbare bibliotheek, met een open oog voor de kernwaarden: het bevorderen van lezen en leren en het bieden van goed gesorteerde informatie ten behoeve van de samenleving. Door middel van ‘bibliotheek.nl’ en zijn voorgangers zijn de bibliotheken vertrouwd geraakt met de mogelijkheden van de digitale communicatietechnologie. ‘Zoek en boek’ gaf de bibliotheekgebruiker toegang tot de verzamelde collecties van Nederlands openbare bibliotheken. De VOB heeft uitgevers en boekverkopers weten te overtuigen van het belang van gezamenlijk optreden. De VOB werd partner in de Stichting Propaganda voor het Nederlandse Boek (CPNB) en naast de (Kinder)Boekenweek, de kinderjury en de jonge jury, de maand van het spannende boek en andere activiteiten heeft ‘Nederland Leest’ een vaste plek in het programma voor de boekpromotie gekregen. Naast deze inhoudelijke activiteiten was, zoals de naam al zegt, de VOB de belangenorganisatie van de Openbare Bibliotheken. Deze constructie bood de garantie dat het optreden van de VOB als door de overheid gesubsidieerd en dus mede gestuurd instituut, steeds voldoende afgestemd bleef op de ontwikkelingen in de bibliotheken zelf. Goed voorbeeld daarvan is de inspanning van de bibliotheken in 2009 tot een gezamenlijke Agenda voor de toekomst te komen en daarmee een bruikbaar kader te bieden voor de activiteiten van de VOB (en de overheid) als sectorinstituut. De na mijn vertrek geëffectueerde splitsing in drie nieuwe organisaties (Sectorinstituut, Stichting Bibliotheek.nl en de belangenbehartiger VOB) heeft, voor zover ik kan waarnemen, genoemde afstemming niet bevorderd.” VOB-CONSTRUCTIE

Ook nu de taken van het SIOB en BNL ingaand 1 januari 2015 bij de KB zijn terechtgekomen, blijft Van der Putten van mening dat het veel beter was geweest als OCW de stelseltaken aan de VOB was blijven opdragen en daar ook het vernieuwingsgeld aan had toegekend. Hij zegt: “De onvolprezen biblio-

54 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. JAN EWOUT VAN DER PUTTEN

thecaris en ondernemer Henk Middelveld noemde de openbare bibliotheek een landelijke voorziening die zich lokaal manifesteert. Zo ziet het er voor de Nederlandse burger uit. Organisatorisch zou je de openbare bibliotheek beter kunnen omschrijven als een lokaal georganiseerde en gefinancierde instelling die al generaties lang de meerwaarde inziet van samenwerking met openbare bibliotheken in andere plaatsen en die samenwerking vrijwillig en naar vermogen heeft nagestreefd. Dat is in de geschiedenis een ogenblik anders geweest. In de tweede helft van de twintigste eeuw heeft de rijksoverheid een beslissende push gegeven aan het bibliotheekwerk door een groot deel van de financiering over te nemen. In dat beeld paste een zwaar gesubsidieerd NBLC, dat voorzag in vele praktische noden van de bibliotheken die gezamenlijk die groei waar moesten maken.” Van der Putten vervolgt: “In de laatste decennia van de twintigste eeuw zette het rijk de terugtred in. Bibliotheken werden weer geheel door de lagere overheden gefinancierd. Er bleef op het departement nog een paar miljoen aan stimuleringsgelden - de stelseltaken - over voor de openbare bibliotheek. De ambitie om het openbare bibliotheekwerk in de geest van de uitspraak van Middelveld als in wezen landelijke voorziening te zien, liet men niet los. Het NBLC werd ingeschakeld om dat zoveel mogelijk te verwezenlijken. En dat was verstandig. Juist het hybride karakter van het NBLC, later de VOB, maakte het mogelijk de gevolgen van de lokale versnippering en de van gemeente tot gemeente, en van provincie tot provincie verschillende politiek-ambtelijke sturing en financiering, te matigen en de werksoort als landelijke voorziening overeind te houden. Het waren immers de bibliotheekorganisaties zelf die zich door werksoort en opleidingen verwant voelden, die tot samenwerking kwamen en de rijksgelden dienden in dat kader vooral als stimulans en opening tot vernieuwing.” ORGANISATIEADVISEURS

Van der Putten verder: “Elke keer als er buitenstaanders - vooral de immer schema’s tekenende organisatieadviseurs - naar keken, zagen ze alleen belangenverstrengeling en onzuiverheid. De belangenbehartiger VOB en de zorg voor de stelseltaken moesten uit elkaar. Wie de moeite nam beter te kijken, zag dat de branche met hulp van de overheid een in de praktijk werkbare oplossing had gevonden voor het hierboven geschetste spagaat tussen lokaal georganiseerde en gefinancierde organisaties en de noodzaak toch gezamenlijk een product aan de Nederlandse bevolking te presenteren. Het was misschien een lapmiddel, maar naar mijn waarneming wel effectief. Aan het begin van het proces van bibliotheekvernieuwing - de Stuurgroep-

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 55


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. JAN EWOUT VAN DER PUTTEN

Meijer - werd onderkend dat het eigenlijke probleem lag bij de spagaat tussen de lokale aansturing en financiering en de landelijke (stelsel)ambities. De politiek-bestuurlijke verhoudingen in Nederland maken het vinden van een antwoord echter heel moeilijk. Makkelijk was om de positionering van de branche en van toen nog het NBLC daadkrachtig te fileren met de bekende uitkomst: belangenbehartiging en stelseltaken kunnen niet samengaan. Maar toen waren de betrokken ambtenaren, Frans van de Roer [tot 2001 plv. directeur Media, Letteren en Bibliotheken en later lid Stuurgroep Bibliotheken - wk] en Wim Kamerman, er nog gemakkelijk van te overtuigen dat, hoe logisch de redenering ook klonk, de rijksoverheid zich een bewezen instrument om samen met de bibliotheken in het gedecentraliseerde veld invloed uit te oefenen, uit handen zou laten slaan. En ook dat deze ‘oplossing’ geen enkele bijdrage zou leveren aan de oplossing van het centrale bestuurlijke probleem.” GROTE VERDIENSTE

Van der Putten noemt het feit dat gedurende de periode van bibliotheekvernieuwing de beschikbare rijksmiddelen groeiden, met de 20 miljoen euro aan vernieuwingsgelden, de grote verdienste van de betrokken politici en ambtenaren. “Voor de VOB betekende dat een nieuwe dynamiek. Was de organisatie tot dan toe de vanzelfsprekende ontvanger en doorgever van rijksmiddelen, nu verdrongen binnen en buiten de openbare bibliotheek opererende organisaties elkaar: de PBC’s bijvoorbeeld en niet in de laatste plaats de KB, die er met de poet vandoor gegaan is. Ze hebben ons bewust ten onder laten gaan. Iemand als Theo Peeters zag het, Erik Jurgens zag het. Als je nu kijkt naar de resten van wat eens de VOB was, is het enige succes dat ik zie ‘de Bibliotheek op school’. Die is in mijn tijd begonnen. Samen met Aad Meinderts, toen directeur van de Stichting Lezen, heb ik Adriaan Langendonk, afkomstig uit de boekenwereld, aangetrokken en hij heeft het project in een paar jaar tot een doorslaggevend succes gebracht. Ik was blij dat we Adriaan konden krijgen. Hij weet hoe de wereld in elkaar steekt. Bij de komst van het SIOB en BNL is bijna iedereen wel weer geplaatst, maar de ervoor verantwoordelijke personen hebben die mensen in een onbegrijpelijk selectieproces beschadigd. Ze hadden ze gewoon moeten laten doorwerken. Ik heb nog contact met Wim Kamerman, we zijn bevriend gebleven. Ook hij is teleurgesteld. Met Marjan Hammersma [directeur Media, Letteren en Bibliotheken van 2005 t/m januari 2012 - wk] kon ik het ook goed vinden, samen met haar heb ik het blindenbibliotheekwerk geregeld.”

56 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. JAN EWOUT VAN DER PUTTEN

WAT GING ER MIS?

Hoe kan het misgegaan zijn met de VOB? Van der Putten heeft naast de strijd om de middelen drie verklaringen voor de ondergang van de VOB. Het bestuur zette volgens hem te veel in op de politiek en de minister en te weinig op de acterende commissies en ambtenaren, die in dit soort gevallen veel te vertellen hebben. “De VOB-leden waren te verdeeld. Er ontstond geen beweging om ‘de ontvlechting’ aan te vechten. De nieuwe ambtenaren die bij OCW het beleid gingen bepalen, dachten dat ze met een van de branchebelangen onafhankelijke stichting, een zelfstandig sectorinstituut, veel meer macht zouden kunnen uitoefenen dan via een in hun ogen stroperige organisatie als de VOB. In theorie is het wel mogelijk een sectorinstituut door rijk en gemeenten gezamenlijk effectief te laten aansturen. Dat veronderstelt effectieve samenwerking en commitment tussen de bestuurlijke lagen en een betekenisvolle structurele betrokkenheid van het rijk bij de dagelijkse operatie van de bibliotheken. Voor 20 miljoen euro hebben ze gezorgd, zelfs voor een wet, maar voor de gezamenlijke verantwoordelijkheid en de intensieve samenwerking niet. Ze hebben niet alleen de ICT-ontwikkeling (de ’20 miljoen’) parallel en dus niet via het sectorinstituut georganiseerd, ze hebben de nieuwe organisatie meteen met een absurde bezuiniging kreupellam geslagen en samen met de Raad voor Cultuur ook inhoudelijk de grond in gestampt.”

ZE HEBBEN DE NIEUWE ORGANISATIE METEEN MET EEN ABSURDE BEZUINIGING KREUPELLAM GESLAGEN”

Voorzitter Jurgens noemde de ontvlechting later een idioot idee en zei dat ook minister Plasterk niet snapte waar die voor nodig was. JEvdP: “Plasterk heeft nooit werkelijke aandacht besteed aan dat deel van zijn portefeuille. De voorzitter kwam zelf uit de politiek, was een partijgenoot en kon vrij gemakkelijk bij hem op de koffie, maar overschatte de betekenis van de minister in het proces. Hij dacht: als de minister het maar snapt, dan komt het goed. Ik mocht geen lange verhalen schrijven. Die zou de minister niet willen lezen. Maar mijn ervaring was dat het in het bibliotheekwerk juist gaat

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 57


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. JAN EWOUT VAN DER PUTTEN

om commissies en ambtenaren, want voor de minister of staatssecretaris is bibliotheekwerk een flutdingetje.” Ook de leden waren verdeeld… JEvdP: “Terugkijkend, moet ik zeggen dat we veel te gezagsgetrouw zijn geweest. We hebben ook steeds gedacht dat we de door OCW gekozen richting moesten accepteren en in de uitwerking onze stempel zouden kunnen drukken. Anders dan de ambtenaren en de organisatieadviseurs waren wij immers de deskundigen en in die rol heb ik mij en hebben wij ons ook in de voorafgaande jaren steeds erkend geweten. Toen duidelijk werd dat we het stuur helemaal kwijt waren, was het al te laat. Eerlijkheidshalve moet ik wel zeggen dat ik er - ook in die tijd - aan twijfelde of de leden zich zouden hebben laten mobiliseren. Er was veel kritiek en, ik zei het al, er waren te veel partijen die voordeel voor zich zelf zagen, als de VOB haar positie zou verliezen. En na tien jaar was ik misschien ook niet meer de man om dat te organiseren. Bijna als een artikel des geloofs hanteerden OCW en de externe adviseurs de mantra dat er geen rijksgeld naar de Vereniging kon gaan. Maar ik denk dat er veel onderwerpen zijn waar een landelijke bibliotheekorganisatie met een directe binding aan de achterban praktisch veel kan betekenen. Waarom ontneemt de rijksoverheid zich de kans daarbij een financiële handreiking te doen? Ook de kerntaak van de bibliotheken, het toegankelijk maken en het bevorderen van lezen, raakte in de nieuwe wereld vrijwel buiten beeld. Ironisch als je je realiseert dat Literatuurplein ook in de jaren na de splitsing de enige bibliotheeksite met een breed bereik is gebleven en dat Kunst van Lezen het enige werkelijk tastbare succes van die jaren is. Ik hoop nog steeds dat Stichting Lezen - zij het laat - de fakkel zal kunnen overnemen van de oude VOB. Daar zit kennis en kunde, daar zijn door de projecten in het kader van Kunst van Lezen goede relaties met de bibliotheken ontstaan. Het zou van wijsheid bij de KB getuigen als ze die samenwerking zoekt en Stichting Lezen kans en middelen biedt om zich namens de KB in te zetten op dit terrein waar een eerbiedwaardige organisatie als de KB geen eigen expertise heeft.”

TOEN DUIDELIJK WERD DAT WE HET STUUR HELEMAAL KWIJT WAREN, WAS HET AL TE LAAT”

VOB 3.0

In de nota VOB 3.0 staat dat de huidige VOB steeds slim moet schakelen tussen belangenbehartiging enerzijds en samenwerking anderzijds.

58 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. JAN EWOUT VAN DER PUTTEN

JEvdP: “Dat mist het element van vernieuwing en stimulans. Het onderkent niet dat er spanning moet bestaan tussen belangenbehartiging, praktische samenwerking en de gewenste ontwikkeling van de branche. Een levendige, goede brancheorganisatie zou voorop moeten lopen in de discussie over de uit de bestaande situatie extrapoleerbare ‘toekomst’ van de branche en de wensen en dromen van de branche: de doelen die we ons stellen. ‘Slim’ kan niet de ambitie van de organisatie en de branche zijn. Of je het nu hebt over de VOB, het SIOB of de KB: als er geen ideeën zijn, is het dood in de pot. Daar is het SIOB aan ten onder gegaan. Het had anders gekund, maar het concept van Bart Drenth [programmamanager Projectgroep Bibliotheekinnovatie in 2009 en interim-directeur SIOB begin 2010 - wk] was niet doordacht. Er lag veel wat men had kunnen gebruiken. Er waren goede mensen, oude bekenden uit het NBLC en later de VOB, ook nieuwe van buiten aangetrokken experts, zoals Dirk Houtgraaf voor marketing en Peter van Eijk voor de digitale bibliotheek. Het vervelende van organisatieadviseurs is dat ze met vaste sjablonen werken, hoofdstukken uit het ‘handboek’ van hun organisaties. Alles komt bij die mensen altijd op dezelfde manier terug, ook als blijkt dat het beter anders kan en ook als in eerdere vergaderingen iets anders is afgesproken. De organisatieadviseurs met wie ik te maken kreeg, hebben nooit echt naar de kwaliteiten van mijn mensen geïnformeerd. Ze moesten met assessments en interviews bewijzen dat ze goed genoeg waren voor de taken die ze al jaren uitvoerden. Er zijn eerst veel mensen in de kou gezet en pas later weer teruggenomen.” DIGITALE BIBLIOTHEEK

In een interview met mij in november 2004 (Nieuwsbrief Nieuw Bibliotheekwerk) zeg je dat Bibliotheek.nl (de digitale bibliotheek) van de bibliotheken moet zijn en niet van de VOB. JEvdP: “Daar sta ik nog steeds achter. De PSO’s hadden Bibliotheek.nl kunnen en moeten oppakken. Misschien samen met Biblion. Maar ze hebben niet zelf verantwoordelijkheid willen nemen en er zelf geld in willen steken. De grote PSO’s hadden dat moeten doen. Ik zou ze gesteund hebben.” Bart Drenth noemde in 2009 de kern van de bibliotheekvernieuwing een Nationale Bibliotheek Catalogus als “Funda van de bibliotheken”: alle fysieke en digitale aanbod van de openbare bibliotheken, universiteitsbibliotheken en KB in één zoekgang beschikbaar. JEvdP: “Dat zou waar kunnen zijn, maar dan moet je opnieuw het kernprobleem van de openbare bibliotheek oplossen, de sturing. Het gaat alleen wer-

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 59


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. JAN EWOUT VAN DER PUTTEN

ken als alle bibliotheekorganisaties afzien van eigen catalogi en ook in hun bibliotheeksystemen de centrale catalogus gaan gebruiken. Deelverzamelingen kunnen dan worden gemaakt op basis van bezitskenmerken. Zolang de Nationale Bibliotheek Catalogus een stand-alone-applicatie is, verhoogt het alleen de kosten zonder voordelen te bieden boven een systeem wat we samen met de boekhandels in Literatuurplein ontwikkeld hadden. Ook ‘Zoek en boek’ is een systeem dat zonder een dure overall-oplossing als Drenth’s Funda, gebruikers effectief helpt aan wat ze nodig hebben. Ik volg het op grote afstand, maar heb de indruk dat dit prestigeproject al heel veel geld heeft gekost en nog steeds niet werkt. Het is technisch heel moeilijk om één catalogus te maken voor alle typen bibliotheken en het zal heel veel tijd en aandacht vragen om hem actueel te houden.” Het lijkt nu allemaal nog steeds moeizaam te gaan. JEvdP: “Er kwam geen afdeling Openbare Bibliotheken bij de KB, maar ze hebben de mensen van SIOB en BNL bij bestaande afdelingen gezet. Men kwam dus terecht in de grote stroom van de KB. Bas Savenije vond dat interessant, die heeft het zo geregeld. Je kunt wel alles met elkaar willen verbinden, maar waar is het inhoudelijke raakpunt? Ik heb veel waardering voor de wetenschappelijke bibliotheek die de KB is. Het is wel een heel andere tak van sport. Het is een verarming voor het openbare bibliotheekwerk dat het geen helder aanspreekpunt meer heeft. Als men dan al de zorg voor de openbare bibliotheek bij de moeder van de bibliotheken wil leggen, dan moet men er wel voor zorgen dat het werk een duidelijke plek en samenhangende budgetten heeft.” TOEKOMST OPENBARE BIBLIOTHEEK?

Hoe zie je de toekomst van de openbare bibliotheek? JEvdP: “De tijd, met verdere bezuinigingen, is tegen het bibliotheekwerk gaan werken. Ik denk dat we een aantal grote stadsbibliotheken over houden, maar dat er in kleinere plaatsen veel zal verdwijnen. Oma zal wel blijven lezen, maar de kinderen doen het anders. Bibliotheken hebben vaak niet genoeg fantasie om zich noodzakelijk te maken. Ook is het bibliotheekvak gedevalueerd. Er is geen goede opleiding meer. Ik had veel bewondering voor Henk Middelveld. Dat was echt een ondernemende bibliothecaris. Ook Theo Peeters is zo iemand. Henk en Theo zijn mensen met een warm hart en veel deskundigheid. Dit soort mensen heb je nodig: gekend door de politiek en met veel deskundigheid. Op het VOB-bureau hadden we ook zo iemand, Lourina de Voogd. Zij was heel goed. Je zag een tijd niks, maar dan kwam het schip boven water en was alles goed geregeld en was iedereen aan boord. Nu is er in het bibliotheekwerk

60 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. JAN EWOUT VAN DER PUTTEN

veel invloed van mensen die zelf niet lezen. Maar je hebt bibliothecarissen nodig die mensen weten te enthousiasmeren voor ontwikkeling.” Het interview met Jan Ewout van der Putten vond plaats op 6 april 2016.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 61


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET ….


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. WIM KAMERMAN

WIM KAMERMAN

Wim Kamerman (1943) was van 2002 tot en met 2007 procesmanager bibliotheekvernieuwing, met als opdrachtgever de door OCW ingestelde Stuurgroep Bibliotheken. Voordien was hij werkzaam als beleidsambtenaar bij OCW. Hij maakte de eerste periode van bibliotheekvernieuwing mee (met vanaf 1998 eerst de adviezen over en de voorbereidingen van de bibliotheekvernieuwing en in de periode 2001-2007 het Koepelconvenant en de Aanvulling op het Koepelconvenant). De Stuurgroep en het Procesbureau organiseerden in april 2008 de bijeenkomst “Verder!”, als afsluiting van het officiële proces. Daarna werden Stuurgroep en Procesbureau opgeheven. Kamerman ging met pensioen. Dat was voordat OCW besloot het stelselgeld bij de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) weg te halen en te beleggen bij een nieuwe organisatie: het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB). Kamerman schreef over zijn werkzaamheden als procesmanager in 2011 een artikel “Zes jaar vernieuwing van openbare bibliotheken. Wat ging er aan vooraf, wat leverde het op”. Het is, alleen voor abonnees, te vinden in de IWA-base (www.iwabase.nl), kennisbank voor informatiewetenschap, archiefbeheer en archiefrecht. Voor Wim Kamerman (WK) betekent het verzoek om geïnterviewd te worden een hernieuwde kennismaking met een periode die voor hem tamelijk ver terug in de tijd is en waar hij duidelijk afstand van genomen heeft. WK: “Ik ging in 2008, meteen na ‘Verder!’, met pensioen. Dat was voor mij cold turkey, want het Procesbureau was heel intensief en in een maand tijds ging ik van een maximale inzet naar een minimale inspanning. Ik heb de eerste jaren wel eens gedacht: ik wou dat ik er nog bijzat, maar ik was toeschouwer geworden en zag het spel verruwen. Uiteindelijk heb ik wel een nieuwe invulling gevonden, je leven vult zich vanzelf weer.” Kamerman vertelt dat één van z’n activiteiten is het geven van taalles aan laaggeletterden in Amsterdam-Zuidoost, via een clubje mensen dat de organisatie “Taalsteun” heeft opgericht. “Het kostte aanvankelijk moeite om gebruik te mogen maken van een filiaal van de OBA, want die had vanuit een management-invalshoek het idee het zelf te gaan doen. Maar later is dat omgeslagen en zag men in dat het goed is gebruik te maken van externe mensen, in aanvulling

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 63


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. WIM KAMERMAN

op wat de bibliotheek kan bieden.” Op die spelverruwing komt hij later terug, als hij praat over de ontwikkelingen na 2008. KOE DIE NAAR HET ONWEER KEEK

In je artikel zeg je dat ergens halverwege de jaren negentig ambtenaren van OCW, VNG en IPO bij het voorbereiden van bestuurlijk overleg constateerden dat het vermogen van openbare bibliotheken om zich op de vraagstukken van de toekomst te richten te beperkt was. WK “Ja, voor mij is het begonnen midden jaren negentig. Door wat geprikkel van ons, het ambtelijk overleg van VNG, IPO en OCW, kwam staatssecretaris Aad Nuis met een adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur. De gedachte bij ons was dat de openbare bibliotheeksector naar de toekomst kijkt als een koe naar het onweer. Dat heeft de zaak aan het rollen gebracht. Toen het advies van de Raad voor Cultuur uitkwam, was Rick van der Ploeg staatssecretaris en die wilde snelheid. Er kwam een conferentie in De Flint in Amersfoort en iedereen was het er wel over eens dat ‘er wat moet gebeuren’. Maar wat precies, daarover verschilden de meningen.” VISIE ONTBRAK EERST

Je zegt ook in je verhaal: “Achteraf kan beargumenteerd worden dat de ambities van de bestuurlijke partijen in de Aanvulling op het Koepelconvenant wel wat breed uitwaaierden. Er was echter vanuit de bibliotheeksector nauwelijks een coherente inhoudelijke visie beschikbaar. Die visieontwikkeling kwam nu weliswaar aarzelend - op gang, juist door die Aanvulling.” WK: “Daar ben ik het nog steeds mee eens. Pas nadat die Aanvulling er was, kwam de VOB in beweging. In het begin van de bibliotheekvernieuwing, tijdens het Koepelconvenant [van 2002 tot 2004 - wk] was de VOB zeer terughoudend. Jan Ewout van der Putten vond dat hij van begin af aan bij de totstandkoming van de Aanvulling had moeten zitten, maar ik zei: het is een bestuurlijk proces, pas als de bestuurders het eens worden, kunnen we verder met de VOB. De Stuurgroep vond dat het proces primair bestuurlijk op orde moest zijn. De sector moest het zelf inhoudelijk doen, daar was toen ook al wel voldoende materiaal voor. Uiteindelijk is dat in 2005 uitgemond in de ‘Richtlijn voor basisbibliotheken’, met de vijf functies zoals ze uiteindelijk ook in de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) zijn gekomen.” GROTERE EENHEDEN IN PLAATS VAN RECENTRALISATIE

De eerste periode lag sterk de nadruk op de structuur, op basisbibliotheekvorming. Maar in Groningen, Drenthe en Overijssel is een andere aanpak gevolgd,

64 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. WIM KAMERMAN

met een grote rol voor de PSO in het provinciale netwerk. Hoe keek je daar tegenaan? WK: “Dat model vond ik ook prima, maar waar het om ging is dat er heel veel kleine bibliotheekjes waren die niet in staat zouden zijn hun taken goed te blijven oppakken. Dat had te maken met de decentralisatie. Die was een gegeven. Dat gemeenten autonomie en zeggenschap hebben, daar gaat in Nederland geen millimeter van terug. Vandaar dat het idee was: kom tot grotere eenheden. En beleg taken die bibliotheek-overstijgend zijn, de facilitaire taken, op een hoger niveau. Alles centraliseren was een onbegaanbare weg. Geld dat naar gemeenten was gegaan, was ook geen beweeglijk geld meer, het zat vast in mensen, gebouwen, collecties. Dus ook met een recentralisatie was het niet gelukt tot vernieuwing te komen. De Stuurgroep zei dat er een Bibliotheekcharter moest komen, het liefst met verplichtingen. Stuurgroep en Procesbureau hebben zich vooral op de bestuurlijke kant van de vernieuwing gericht. Wat bindt de overheden aan elkaar? Dat was de enige weg. Eppo van Nispen zei eens: maak er een franchisestelsel van, iets met een formule waarbij je 70% centraal doet en 30% met eigen lokale invullingen. Hou eens op met die eindeloze zoektocht naar waartoe we op aarde zijn. En zeg: hiertoe zijn we op aarde en doe het dan gezamenlijk. Maar dan krijg je van die uitdrukkingen als ‘over je eigen schaduw heen springen’ en dergelijke.” GROTE VERDEELDHEID

Over de bibliotheekbranche zeg je dat voor en tijdens het vernieuwingsproces regelmatig was gebleken dat de grote verdeeldheid over koers en prioriteiten verhinderde dat de sector adequaat en krachtig kon optreden. WK: “De VOB was in zichzelf verdeeld als gevolg van de decentralisatie, het was ieder voor zich. Dat had kunnen veranderen als de VOB de regie had kunnen pakken, toen die Richtlijn en die vijf functies er waren. Die Richtlijn had wel een graadje concreter gekund, maar er was in elk geval iets. De VOB probeerde wel de regie te pakken; na de Aanvulling heeft het VOB-bureau met Jan Ewout zich er sterk voor gemaakt om het vernieuwingsproces tot een succes te maken. Maar door de verdeeldheid onder de leden en de geringe betrokkenheid bij een deel ervan, kwam er minder van terecht dan had gekund.” In september 2006 was er een bijeenkomst over bibliotheekwerk in de Rode Hoed, waar je over schrijft: “De Stuurgroep vreesde dat bij het gedurig aanhouden van de discussie over visie en koers zonder tot een gezamenlijke opvatting en aanpak te komen de bibliotheken zichzelf buiten spel zouden zetten in het politiek-bestuurlijke krachtenveld. De Stuurgroep zette daarom de stap om het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) te vragen een studie te verrichten

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 65


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. WIM KAMERMAN

naar de toekomst van de openbare bibliotheek. Dat mondde uit in het SCP-onderzoeksverslag De openbare bibliotheek tien jaar van nu.” WK: “Bij ons stond ‘de digitale bibliotheek’ niet zo centraal als nu het geval is en ingezet is door de Projectgroep Bibliotheekinnovatie in 2009, met haar nadruk op de Nationale Bibliotheek Catalogus als belangrijk onderdeel van een digitale bibliotheek. ‘De openbare bibliotheek tien jaar van nu’ - die tien jaar zijn nu al bijna verstreken was veel breder, daar stond ook in: doe aan permanent evalueren, kijk wat je doet met nieuwe ontwikkelingen.” VOB NIET UIT ELKAAR

Je schrijft in je artikel dat de Stuurgroep geen ingrijpende structuurhervormingen wenste maar alleen een tijdelijk Platform voor bibliotheekvernieuwing heeft gewild. Maar het liep heel anders, met de komst van het SIOB en Bibliotheek.nl. WK: “Ook voor de Stuurgroep stond vast dat er iets met de VOB moest gebeuren. Haar rol was te onhelder. Maar ik heb er steeds op aangedrongen: doe geen organisatorische ingrepen die verder gaan dan wat strikt noodzakelijk is. Het Platform voor bibliotheekvernieuwing, zoals in 2008 was aanbevolen door de Stuurgroep, was niet bedoeld als nieuwe organisatie, maar als een tijdelijk platform. De Stuurgroep wilde niet de VOB uit elkaar hebben, maar wel meer helderheid creëren, een duidelijk onderscheid tussen branche- en stelseltaken. Maar m’n collega’s van OCW hebben anders besloten.”

HET IS VAN BELANG DAT DE BIBLIOTHEEK HAAR VERHAAL GOED WEET TE VERTELLEN EN DAT DE VERHOUDINGEN GOED ZIJN”

Collega’s? Was het niet minister Plasterk? WK: “Ja, dat klopt, maar in de praktijk gaat het zo dat ambtenaren bij elkaar zitten en kijken hoe ze hun plannen zodanig kunnen presenteren dat de minister of staatssecretaris akkoord gaat. In 2008 was de vernieuwing goed op gang gekomen. Er was een momentum ontstaan en alle overheden voelden zich betrokken. De VOB had de verdere vernieuwing toebedeeld moeten krijgen,

66 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. WIM KAMERMAN

de Stuurgroep wilde geen verdeling over meerdere organisaties, wilde geen reorganisatie. Als het doorgegaan was zoals de Stuurgroep geadviseerd had, dan had de VOB moeten samenwerken met het tijdelijke Platform voor bibliotheekvernieuwing. Daarin was de KB wel genoemd als partner, maar niet als de organisatie voor de overname van de VOB-taken. De decentralisatie is een feit van de eerste orde. De eerste jaren is het ook wel goed gegaan, OCW moest meer bezuinigen dan de meeste gemeenten. Maar nu is dat andersom en is het idee ontstaan dat alle heil verwacht kan worden van de digitale bibliotheek. Terwijl de Stuurgroep adviseerde: gebruik ICT voor je eigenlijke bibliotheektaken, maar probeer niet alle nieuwe dingen te omarmen. Richt je op de klassieke functies van de bibliotheek, dat zei ook het SCP-rapport. Doe geen rare dingen, wees niet ‘modern’, maar stel leesbevordering, literatuurontwikkeling, informatie, betrouwbaarheid, degelijkheid centraal. Zorg dat de belangrijke functies er blijven. Inhoudelijk hadden we voldoende aan De openbare bibliotheek tien jaar van nu. We wilden geen eindeloos gedoe met reorganisaties, geen vier nieuwe organisaties zoals ze later gevormd zijn, de VOB als brancheorganisatie, het SIOB, Bibliotheek.nl en de Stichting Certificering Openbare Bibliotheken. We vonden de certificering wel heel belangrijk, dat was een speerpunt. Het betekent dat je kijkt of de gestelde doelen ook gehaald worden. Dan moet je eerst wel duidelijkheid hebben over de functies en die doelen. De vraag is vervolgens of de bibliotheek doet waar zij voor is.” VERTEL HET VERHAAL GOED

Wat er gebeurt in een bibliotheek wordt toch heel erg ingezet door een driehoek bibliotheekdirecteur-wethouder-ambtenaar, op gemeentelijk niveau? WK: “Het idee dat de gemeente bepaalt en de bibliotheek uitvoert is vaak niet waar. In veel gevallen is de bibliotheek een kostenpost, zoals het zwembad. Dus is het van belang dat de bibliotheek haar verhaal goed weet te vertellen en dat de verhoudingen goed zijn. Dat alles digitaal wordt en dat we voldoende hebben aan een digitale bibliotheek is een sterke versimpeling van de werkelijkheid. Het voornaamste gezag ligt nu wel bij de gemeente en ik zie niet meer zo, als twintig jaar geleden, dat overheden voor bibliotheekwerk een gezamenlijke verantwoordelijkheid willen oppakken.” BEHOUD GELD GROTE PRESTATIE

Wat is er in de bibliotheekvernieuwing bereikt? WK: “Dat die 6 miljoen euro [van de Ondersteuningsregeling basisbibliotheken - wk] bleef en later in het gemeentefonds is terechtgekomen en de 20 miljoen euro innovatiegeld er nog steeds is, nu voor de KB, is wel een ambtelijke topprestatie, in tijden van grote bezuinigingen. Een unieke prestatie. Het feit dat

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 67


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. WIM KAMERMAN

de bibliotheeksector er geld bijkreeg en het bij alle andere sectoren minder werd, is heel bijzonder. Daarin heeft Demetrius Waarsenburg [hoofd afdeling Letteren en Bibliotheken van 2001 tot 2006 - wk] een belangrijke rol gespeeld. De openbare bibliotheek tien jaar van nu was een goed verhaal, het aantrekkelijke ervan was dat het om de functies ging en niet (alleen) over instellingen. Even belangrijk als bibliotheekwerk is een onafhankelijke informatievoorziening. In de Stuurgroep werd inhoudelijk dat SCP-rapport overgenomen. In het eindrapport van de Stuurgroep staat dat de aanbevelingen in het Bibliotheekcharter moeten worden opgenomen. De Stuurgroep stelde ook voor niet te bezuinigen.” Had er uit de bibliotheekvernieuwing meer kunnen komen dan nu het geval is? WK: “Het is moeilijk te zeggen wat er gebeurd zou zijn als de aanbevelingen van de Stuurgroep waren gevolgd en de VOB niet gesplitst was. Ik heb het de eerste jaren nog wel gevolgd, maar later niet meer. Dan krijg je toch ook iets van een pensionado die maar geen afscheid nemen kan.” Het interview met Wim Kamerman vond plaats op 12 mei 2016.

68 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. WIM KAMERMAN

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 69


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET ….


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. AP DE VRIES

AP DE VRIES

“Er is naast het openbare bibliotheekwerk in de gedecentraliseerde cultuursector geen werksoort die bestuurlijk gezien zo’n goede wettelijke basis heeft. De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) is een hart onder de riem voor de bibliotheken, er spreekt erkenning uit door de overheid.” Dat vindt Ap de Vries (1956), als we spreken over de jaren waarin hij nauw betrokken was bij de bibliotheekvernieuwing, die per 1 januari 2015 is uitgemond in de Wsob. Ap de Vries (AdV) was directeur van de VOB van april 2010 tot december 2015. Voordien was hij ruim zeven jaar directeur van Kunstconnectie, de brancheorganisatie/werkgeversvereniging voor kunsteducatie en actieve kunstbeoefening. Hij was daar de eerste directeur (verantwoordelijk voor de opbouw van vereniging en bureau, na fusie brancheorganisatie met werkgeversvereniging). Per 1 januari 2015 zijn Kunstconnectie en de Bond van Nederlandse Volksuniversiteiten (BNVU) samen verder gegaan onder de naam Cultuurconnectie. Tot de leden behoren centra voor de kunsten, volksuniversiteiten, muziekscholen en provinciale ondersteuningsinstellingen voor kunst & cultuur. De Vries maakte in zijn functie als VOB-directeur het Bibliotheekcharter 20102012 mee en de Bestuurlijke afspraken VNG, IPO en OCW 2013-2014, met de voorbereiding van de Wsob in 2013 en 2014. In juni 2015 maakte het VOB-bestuur in een persbericht bekend in goed overleg met Ap de Vries overeen te zijn gekomen dat hun wegen uit elkaar gaan. Daar wil De Vries geen uitspraken ter publicatie over doen, maar verder is hij graag bereid in te gaan op vragen over de bibliotheekvernieuwing. VOORDELEN WET

Is die Wsob niet een heel halfslachtige wet, iets tussen decentralisatie en een beetje centralisatie, zonder sanctiemogelijkheden? AdV: “Ik zie wel de tweeslachtigheid van de wet, maar de branche mag in haar handen knijpen dat die wet er is. Zelfs de provinciale instellingen staan er in met een aantal van hun taken. De voordelen van de wet zijn dat het stelsel erkend wordt, dat er vijf functies zijn benoemd, dat er kwaliteits- en bestelcriteria

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 71


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. AP DE VRIES

gelden en dat het bibliotheekwerk laagdrempelig moet zijn. Er is nu een meetlat op grond waarvan bepaald kan worden of een bibliotheek wel of geen deel uitmaakt van het stelsel. Ik merkte in discussies met gemeenten en provincies dat het helpt dat er zo’n wet is, ook al is het vanuit een bibliotheekperspectief geen ideale wet.” OCW zegt ook dat het een middel is om rijksgelden veilig te stellen. AdV: “Ja, OCW had een wet nodig als legitimatie om de innovatiegelden op haar begroting te laten staan. Dat heeft te maken met ‘interventies plegen in het economische verkeer’. In zo’n geval moet er van de Europese Unie een wet zijn. Daarnaast kampte OCW met de KB. Die was te zeer een erfgoedinstelling met een bewaarfunctie gebleven, met weinig publiek. Om de KB sterker te maken en beter te legitimeren, moest zij verbonden worden met de openbare bibliotheekwereld.” Twee cruciale ingrepen van OCW waren de ontvlechting van de VOB (stelselgelden ingaand 2010 naar een nieuw sectorinstituut, het SIOB) en de onttrekking van gelden uit het gemeentefonds ten behoeve van de centrale aankoop van e-content. Jij kwam binnen in een VOB zonder OCW-subsidie. Hoe keek je daar tegenaan? AdV: “De ontvlechting vond ik een logische ontwikkeling, ik had hetzelfde meegemaakt bij Kunstconnectie. Als je er met wat afstand naar kijkt, kun je zeggen dat die ontwikkeling heeft bijgedragen aan een groter gevoel bij de branche dat zij ‘zelf verantwoordelijk’ is voor haar ontwikkeling en bestaansrecht, zowel nationaal als lokaal. De boodschap was: als bibliotheek ben je zelf verantwoordelijk voor de richting die je kiest en de kwaliteit die je voorstaat en de samenspraak die je daarover organiseert met je belanghebbenden. Je bent zelf verantwoordelijk voor je maatschappelijke legitimatie. Dus kun je minder afhankelijk zijn van de overheden en meer van de samenleving als geheel en dat lijkt me een goede zaak. Bij mijn vertrek zag ik dat bibliotheken minder angstig op bezuinigingen reageerden en meer maatschappelijk ondernemerschap lieten zien dan een paar jaar daarvoor. Ze waren en zijn meer bezig met het versterken van hun maatschappelijke functie. Ze laten zien dat ze meer doen dan boeken uitlenen. Toen ik begon, stond de collectie nog centraal en het gebruik van die collectie door middel van uitleningen. Het oranje boekje met de branchestrategie, De Bibliotheek levert waarde. Strategie 2012-2016, was daar nog erg op gebaseerd. Maar nu gaat het om leesbevordering, bestrijding van laaggeletterdheid en media-educatie. Dat is de kern van het bibliotheekwerk: mensen enthousiasmeren en leren omgaan met media en kennis, met informatie en geschreven tekst.”

72 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. AP DE VRIES

ALS BIBLIOTHEEK BEN JE ZELF VERANTWOORDELIJK VOOR DE RICHTING DIE JE KIEST”

En had het SIOB daar een grote rol in? AdV: “Voor mij waren SIOB en BNL partner in de ontwikkeling dat bibliotheken en VOB minder afhankelijk moeten zijn van de overheid. Het feit dat het SIOB er was en van OCW de subsidie kreeg die eerst naar de VOB ging, heeft ons gedwongen na te denken over wat we zelf wilden en aan het SIOB wilden vragen. Toen de VOB het OCW-stelselgeld nog had, was zij vooral bezig met dat geld. Maar nu moesten we er als VOB mee bezig zijn te zorgen dat het SIOB de goede dingen deed. We werden als branche volwassen, moesten zelf keuzes maken, de ontwikkelrichting bepalen en prioriteiten stellen.”

Heeft het SIOB veel effect gehad? AdV: “Dat viel tegen. Er waren directiewisselingen en het SIOB-budget werd al snel met 50% gekort. Het OCW-vernieuwingsgeld voor de digitale bibliotheek via het SIOB naar BNL laten lopen werkte niet. Het SIOB en BNL waren ook bevolkt door ex-VOB’ers en die namen hun eigen koninkrijkjes mee. Het SIOB heeft te vaak dingen gedaan die uiteindelijk tot niets hebben geleid, het pakte zaken op die te groot of te ingewikkeld waren. Maar ik vind wel dat, vergeleken met andere sectorinstituten, het SIOB het niet zo slecht gedaan heeft. Elk sectorinstituut werd gemangeld tussen het ministerie en ‘het veld’. De meeste zijn dan ook inmiddels weer opgeheven, alleen het LKCA (Landelijk Kenniscentrum Cultuureducatie en Amateurkunst) is er nog, maar dat is alleen een kennisinstituut en heeft geen ontwikkeltaken. Ik denk dat OCW de stelseltaken al eerder bij de KB had willen beleggen, maar nog te veel weerstand bij de VOB van voor 2010 proefde.”

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 73


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. AP DE VRIES

En hoe kijk je terug op BNL? AdV: “Ondanks de vele kritiek die ik hoorde, is er nu toch een digitale bibliotheek. Het is één van de weinige ICT-trajecten waarin de overheid een hand heeft gehad die tot een concreet resultaat heeft geleid en dat binnen de beschikbare middelen. BNL heeft altijd wel haar oor te luisteren gelegd bij de bibliotheken, maar heeft niet alle lokale wensen kunnen en willen vervullen. Misschien heeft zij dat zelfs nog wel te veel gedaan. Als bibliotheken kritiek hadden op BNL, dan hadden ze moeten zeggen: kies voor een eenvoudig systeem en niet voor al die lokale wensen. Want daardoor werden dingen moeilijker en kwamen ze in de vertraging. Je zou één simpel landelijk systeem moeten hebben. Met eventuele lokale voorzieningen of applicaties die men zelf uit de lokale middelen betaalt. Zonder dat die lokale toevoegingen het landelijke systeem ondermijnen. Als ik bij BNL plussen en minnen afweeg, kom ik vanuit een helicopter view toch op een plus uit. BNL heeft goed werk geleverd, niet alleen via de producten en diensten maar ook via het gegroeide besef dat als we voor landelijke aanpakken willen kiezen, we ook keuzes moeten leren maken en moeten afzien van allerlei lokale wenselijkheden.” Maar zo’n Nationale Bibliotheek Catalogus, in 2009 benoemd als speerpunt van de bibliotheekvernieuwing, duurt toch wel erg lang. AdV: “Ja, die was en is misschien wel te ingewikkeld.” Wat vond je van de onttrekking uit het gemeentefonds voor centrale aankoop van e-books? AdV: “De eerste reactie binnen de VOB was: dit laat een zelfbewuste branche niet gebeuren! Het past niet in het principe van decentralisatie. Als het dan toch moet gebeuren, dan samen met de branche. We voelden ons overvallen. Maar Erik Jurgens [VOB-voorzitter 2004 t/m 2011 - wk] heeft mij, het bestuur en de meeste leden er toch van overtuigd dat het vanuit het perspectief van OCW gezien een begrijpelijke beslissing was. OCW zou er een sterkere partner van de branche mee kunnen zijn en vice versa. En wij als VOB (samen met OCW) een sterkere partner voor de VNG. Anders zou OCW de branche openbare bibliotheken hebben laten vallen en zou er geen rijksbeleid meer gevoerd zijn en dus ook geen rijksmiddelen meer beschikbaar gebleven zijn. Misschien was de branche toen ook nog wel te verdeeld om zelf die inning van omslaggelden te blijven doen. Die twijfel heerste toen wel. We hebben dus opportunistisch gezien ja gezegd tegen OCW. Met een blik vanuit de bibliotheken vind ik nog steeds dat het schuurt. Maar over tien jaar zal lenen van boeken veel meer digitaal zijn, er zullen dan veel minder mensen van onze papieren generatie zijn. Daarom heb ik er ook voor gepleit databanken die nu niet veel gebruikt

74 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. AP DE VRIES

worden in het digitale aanbod te handhaven, omdat ze over tien jaar wel nodig zijn en om de jongere generaties te laten zien dat de bibliotheken wel degelijk ook digitaal aanbod hebben.” Je zei dat we blij mogen zijn met de Wsob en dat zelfs de provinciale ondersteuningsinstellingen (POI’en) erin vermeld worden… AdV: “De uitdaging voor de POI’en is dat ze hun taken weten te koppelen aan de terreinen waar provincies nog voor verantwoordelijk zijn. Dan heb ik het over zaken als bovenlokaal coördineren. Een voorbeeld kan zijn dat stedelijke bibliotheken meer aantrekkingskracht gaan krijgen op mensen uit de regio. Dat kan dan via de POI’en, door deze stedelijke bibliotheken te helpen met innoveren en aantrekkelijker te worden. De leefbaarheid van de kleine kernen staat onder druk en wetend dat je weinig overeind kunt houden in kleine plaatsen kun je voor zo’n aanpak kiezen. Voor voorzieningen in de regio heb je schaalvergroting nodig. Dan gaat het ook om culturele en educatieve voorzieningen samen, dus niet alleen bibliotheken. Ik zie instellingen komen die voor allerlei groepen, ook op welzijnsgebied en dergelijke, iets kunnen betekenen. Die brede culturele/educatieve organisaties moeten geholpen worden zich verder te ontwikkelen en te ontplooien. Daar zie ik een rol in voor de POI’en. Het gaat om werken aan inhoudelijke en bedrijfseconomische vernieuwing van de lokale cultureel-educatieve infrastructuur.” Slotvraag op hoofdlijnen: wat heeft de bibliotheekvernieuwing opgeleverd en wat had beter gekund? AdV: “Ten eerste: we hebben een wet gekregen die de bibliotheeksector tot steun kan zijn. Ten tweede zijn we in een gesprek gekomen waarbij niet meer de collectie en het aantal uitleningen de legitimatie van het openbare bibliotheekwerk moeten zijn, maar de maatschappelijke meerwaarde: bestrijding laaggeletterdheid, leesbevordering en bevordering mediawijsheid en alles wat daarmee samenhangt. Overigens zit er in de thans veel gebruikte term ‘brede bieb’ iets wat me niet zint. Het is wel goed dat er een breed pakket is, maar dat je het ‘bieb’ noemt doet niet helemaal recht aan de diverse partijen met wie samengewerkt wordt, zoals onderwijs, welzijn, kunsteducatie en dergelijke. Je zou het anders moeten noemen. Het derde punt is dat er meer maatschappelijk ondernemerschap is gekomen, een groeiend zelfbewustzijn. Ik zie steeds meer brede maatschappelijke instellingen komen waar de bibliotheek een onderdeel van is. Dat stemt mij tot tevredenheid. Wat ik nog wel mis is een echt krachtige innovatieagenda om nieuwe doelgroepen te bereiken. Bibliotheekinnovatie was vaak kleinschalig,

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 75


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. AP DE VRIES

ER MOET MIJNS INZIENS MEER GELD EN PERSONELE INZET NAAR ACTIVITEITEN EN MINDER NAAR COLLECTIES EN UITLEENLOGISTIEK. HOEVEEL COLLECTIE MOET JE IN HUIS HEBBEN?”

gebaseerd op oude professie: hoe zet ik zo veel mogelijk boeken weg. Er zouden meer Daan Roosegaardes in het bibliotheekwerk moeten zijn. De vraag is daarnaast hoe we ervoor zorgen dat tussen de VOB en de KB zaken op landelijk niveau worden afgestemd en dat de stem van de werkvloer goed gehoord wordt. Dan gaat het er niet om te behouden wat we hadden, maar om te horen wat klanten en stakeholders willen. Is de bieb nog van de boeken? Dat is de vraag, of ze nu digitaal of fysiek zijn. Boeken zijn bouwstenen, informatie- en leesbronnen, maar geen doel op zich. Waarbij het bibliotheekwerk zich natuurlijk van andere werksoorten wel blijft onderscheiden omdat het met deze bronmaterialen werkt. De vraag is ook of we onze middelen wel goed verdelen. Er moet mijns inziens meer geld en personele inzet naar activiteiten en minder naar collecties en uitleenlogistiek. Hoeveel collectie moet je in huis hebben? Of mogen boeken, iets later, uit een centraal depot komen? Het Bibliotheekcharter zei nog dat de bibliotheek een plek is met boeken, kranten en tijdschriften. Dat vind ik achterhaald, het is niet meer zo. Bibliotheken die de ontmoetingsfunctie benadrukten, werden tot voor kort teruggefloten, maar nu is het normaal dat die functie belangrijk is en erkend wordt. Een nieuwe naam voor bibliothecaris zou kunnen zijn ‘participatie-ondersteuner’ of zoiets. Het gaat er om dat mensen geïnformeerd zijn, opinies hebben en kunnen en willen bijstellen. Dan kunnen burgers daadwerkelijk in de samenleving participeren en verantwoordelijkheid nemen. Ik zie een verharding in de samenleving en in het maatschappelijk debat en een grotere tweespalt ontstaan. Met vragen als: hoe breng je gestudeerd/niet-gestudeerd bij elkaar, hoe ga je om met verschillen tussen arm en rijk en kan de bibliotheek haar aanbod aan de maatschappelijke actualiteit aanpassen? De arbeidersklasse is verheven, het oude verheffingsideaal is er niet meer. Maar als ik de discussies zie over de genoemde thema’s, moeten we misschien wel terug naar dat ideaal. De Bibliotheek Den Bosch bijvoorbeeld heeft nu een debatcentrum, waar actuele films gedraaid worden en besproken worden. Zoiets moet volgens mij overal en dagelijks gebeuren in bibliotheken, omdat

76 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. AP DE VRIES

het maatschappelijk debat verhardt. Pak als bibliotheek een rol in dat debat en probeer partijen in de samenleving weer met elkaar in gesprek te laten gaan, verbindt ze. Je ziet meer vooroordelen in het debat dan dat men nieuwsgierig is naar elkaars opvattingen. Dat moet anders. Als bibliotheken dit aanpakken en succesvol zijn, is hun toekomst de komende decennia verzekerd. Dat heeft meer waarde dan zo’n NBC.” Het interview met Ap de Vries vond plaats op 2 mei 2016.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 77


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET ‌.

MARJAN HAMMERSMA EN AAD VAN TONGEREN

Marjan Hammersma (1964) was van 2005 tot februari 2012 directeur Media, Letteren en Bibliotheken (MLB) bij het ministerie van OCW. In de periode rond de ontvlechting van de VOB was zij voorzitter van de door OCW ingestelde Regiegroep Bibliotheekinnovatie en het door OCW en VOB ingestelde Opdrachtgeversoverleg Ontvlechting VOB. Sinds februari 2012 was Marjan Hammersma directeur-generaal Cultuur en Media bij OCW. Per 1 december 2016 is zij daar benoemd tot secretaris-generaal. Aad van Tongeren (1959) is senior beleidsadviseur bij en plaatsvervangend hoofd van de in 2014 gevormde afdeling Informatie- en Bibliotheekbeleid van OCW (als opvolger van de afdeling Letteren en Bibliotheken). Hij is sinds 2009 nauw betrokken bij het openbare bibliotheekwerk, waaronder de totstandkoming van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob). TWEE CRUCIALE INGREPEN

Hammersma maakte in haar functies bij OCW de in 2004 tot stand gekomen Aanvulling op het Koepelconvenant mee, de daarna volgende bestuurlijke over-

78 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. MARJAN HAMMERSMA EN AAD VAN TONGEREN

eenkomsten en de voorbereidingen en vaststelling van de Wsob. Twee cruciale ingrepen in die periode waren, ingaand 2010, de verlegging van de OCW-stelselgelden van de VOB naar het nieuwe Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB) en het besluit van staatssecretaris Zijlstra van OCW in 2011 om ingaand 2015 een onttrekking te doen uit het gemeentefonds ten behoeve van de centrale inkoop van e-content (waaronder e-books). In de Wsob is de KB verantwoordelijk geworden voor die centrale inkoop. OCW heeft zich er sterk voor gemaakt dat de in de Wsob bij de KB ondergebrachte landelijke digitale bibliotheek rechtstreeks toegankelijk wordt, ook voor personen die geen lid (willen) zijn van een lokale openbare bibliotheek. De VOB heeft daar moeite mee. Marjan Hammersma zegt daarover: “Wil je een ander publiek bereiken, vooral mensen die niet meer vanzelfsprekend in een bibliotheek komen, onder wie jongeren, dan moet er geen verplichte koppeling zijn met het lidmaatschap van een lokale bibliotheek. Want daarmee werp je een ongewenste drempel op. Wil de openbare bibliotheek tot in lengte van jaren haar functies kunnen houden, dan heb je ook een digitale voordeur nodig.” VOORTVARENDHEID NODIG

Erik Jurgens, VOB-voorzitter van 2004 tot en met 2011, noemde de verlegging van de stelselgelden en het creëren van nieuwe organisaties in een afscheidsinterview “een idioot idee”. Hoe zien jullie dat? Marjan Hammersma (MH): “We hebben het om twee redenen gedaan. Niet omdat het tot dan toe niet goed was gegaan bij de VOB, integendeel, maar omdat op den duur een constructie met een combinatie van stelsel- en branchetaken niet goed zou zijn geweest voor het stelsel. We hadden ook het gevoel dat als de aanpak niet voortvarend genoeg zou zijn, we te laat zouden komen met de digitale bibliotheek. Ook speelde mee dat het VOB-bureau klein was. Voor ontwikkeling en instandhouding van een digitale bibliotheek heb je professionals nodig, die daar hun volle aandacht aan kunnen geven. Een andere, maar meer nevengeschikte reden, was de vermenging van belangenbehartiging en uitvoering van stelseltaken. Het leek ons beter die uit elkaar te halen. De VOB heeft leden met eigen ideeën en belangen en die hoeven niet altijd overeen te komen met de belangen van het stelsel. Wat er moest gebeuren werd in onze ogen te groot voor de organisatie van de VOB.” Hammersma voegt er aan toe dat toen Medy van der Laan staatssecretaris was, OCW al te maken kreeg met sectorinstituten. Dat was ingezet door Rick van der Ploeg, toen OCW op cultuurgebied 700 subsidieaanvragen per jaar kreeg.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 79


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. MARJAN HAMMERSMA EN AAD VAN TONGEREN

Er kwam een splitsing in “producerend” en “niet-producerend” en er moest in de ondersteunende taken veel meer bundeling komen. Vandaar dat toen ook aan een sectorinstituut voor openbare bibliotheken is gedacht. MH: “Terugblikkend, is het goed dat de stelseltaken verlegd zijn en de vernieuwingsgelden bij de Stichting Bibliotheek.nl zijn ingezet. Het ging te langzaam en wij kregen daar ook commentaar op van andere onderdelen van het rijk. Het was met het oog op de toekomst van belang dat de middelen niet in gevaar zouden komen en goed belegd werden.”

DE KB STAAT OOK MEER DAN VOORHEEN OPEN VOOR SAMENWERKING BUITEN DE WETENSCHAPPELIJKE WERELD”

TIJD WERD SNELLER RIJP

Was het creëren van een SIOB verstandig? De KB werd als belangrijke partij al genoemd in het advies van de Raad voor Cultuur uit 1998. MH: “Zowel de openbare bibliotheken als de KB waren er toen nog niet aan toe, er was nog veel in beweging en de tijd was er niet rijp voor. Maar die tijd is wel sneller rijp geworden dan we dachten toen het SIOB werd opgericht. Dat komt ook door de snelheid van de digitale ontwikkelingen. En daar was de KB al langer mee bezig. Vandaar dat ook de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) bij de KB is ondergebracht. Er is veel bij de KB gebeurd. Zij ziet dat een andere rol voor de organisatie passend is en voelt zich verantwoordelijk voor het hele stelsel, de KB wil zich daar echt om bekommeren. De KB staat ook meer dan voorheen open voor samenwerking buiten de wetenschappelijke wereld.” Aad van Tongeren (AvT) voegt er aan toe dat OCW het ziet zoals ook de partijen het zelf naar buiten brachten, namelijk dat de KB mooie, interessante erfgoedcollecties heeft, maar weinig gebruikers en de openbare bibliotheken veel meer gebruikers, maar minder aanbod. “Logisch dus om ze bij elkaar te brengen.” De Raad voor Cultuur was kritisch over de dubbele rol van de VOB, maar later ook heel kritisch over de uitvoering van de stelseltaken door het SIOB. Dat zal toch meegespeeld hebben? MH: “Ja, het was voor het SIOB moeilijk als nieuwe, jonge organisatie. De eerste directeur was snel vertrokken. De mensen die er zaten, de meesten afkomstig van de VOB, bleven hetzelfde werk doen. Het SIOB was ook een slanke organisatie, die het moest hebben van gezag, van autoriteit. Daar heeft

80 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. MARJAN HAMMERSMA EN AAD VAN TONGEREN

het niet de tijd voor gekregen, want alles bij elkaar heeft de tijd ons sneller ingehaald dan we dachten bij de oprichting.” APARTE STICHTING BIBLIOTHEEK.NL

Waarom moest er in 2010 een aparte Stichting Bibliotheek.nl (BNL) komen? De PSO’s hadden het willen doen, daar hebben ze een brief over geschreven. MH: “Bij de PSO’s speelde de vraag of je wel kon verwachten dat zij als één geheel zouden optreden. Dat moest voor ons buiten kijf staan, maar daar waren wij niet zeker van. Ook omdat het voor hen ook nieuwe taken en rollen zouden zijn. We waren net als bij de VOB bang voor vertraging. We hebben wel gedacht aan NBD Biblion. Maar het was moeilijk daarmee goed in gesprek te komen. De NBD stelde zich sterk op als een bedrijf, als een private partij. Maar het ging om publiek geld, bedoeld voor iets dat voor iedereen beschikbaar moet komen. We konden het ons niet permitteren om het geld in een BV te steken, we hadden een stichting nodig. Toen hebben we gedacht: om er echt vaart in te krijgen, moeten we toe naar een aparte stichting. Dat werd Bibliotheek.nl. Op die manier konden we het budget besteden waar het voor bedoeld was.” GEEN “SENIOR RESPONSIBLE OWNER”

Er zijn twee HEC-rapporten over BNL geweest die beide vonden dat er in een decentrale situatie nooit een noodzakelijke “senior responsible owner” kan zijn en dat dit een risico voor de OCW-gelden is. Ook vond HEC dat twee “beelden” met elkaar botsten: de benadering dat SIOB, BNL en bibliotheken een samenhangend stelsel vormden en de benadering dat bibliotheken SIOB en met name BNL gewoon als leverancier zagen, van wie ze wel of niet diensten konden afnemen. AvT: “Juist door wat er in die rapporten stond, is de KB in de wet een nieuwe rol gegeven. We konden het probleem dat er geen senior responsible owner was niet oplossen zonder wetgeving, maar in een wet konden we de KB een grotere rol geven.” MH: “Het is nu veel overzichtelijker en duidelijker geworden. Dat die bijna 20 miljoen vernieuwingsgeld structureel is geworden, is een belangrijk, maar ook noodzakelijk winstpunt. De aanwending daarvan is nu een wettelijke taak.” OCW-GELD NU VEEL MINDER KWETSBAAR

Vaak wordt opgemerkt dat het mooi is dat het OCW-geld behouden is gebleven, daar het niet vanzelfsprekend was in een tijd van bezuinigingen. AvT: “Ja, het is met de wet veel minder kwetsbaar geworden. Het geld is nu gekoppeld aan een wet met wettelijke taken en geen projectsubsidie meer.”

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 81


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. MARJAN HAMMERSMA EN AAD VAN TONGEREN

MH: “Dat het nu officieel geregeld is, met een wet over het stelsel, is strategisch gezien een goede zaak. Het is een hele prestatie dat die wet er gekomen is in een tijd waarin er zo veel naar de gemeenten is gedecentraliseerd. Dat mag de VOB absoluut op haar conto schrijven, want die heeft sterk gelobbyd voor een wet. In de politiek was namelijk lang het adagium: geen wet of alleen maar een kaderwet, maar het is toch een wet geworden die exclusief over het openbare bibliotheekwerk gaat.” AvT: “Er was ook discussie over wat er in de wet zou moeten. Het aantal onderwerpen werd groter en meer dan eerst leek. Daar was een juridische titel voor nodig. Het geheel zou anders een raar onderdeel van bijvoorbeeld de Wet op het specifiek cultuurbeleid zijn geworden. Toen hebben we bekeken of het een aparte wet kon worden. Dat is gelukt en dat is best bijzonder gezien de grote decentralisaties en het feit dat het toch om een relatief kleine sector gaat.” Ik neem aan dat het zonder de VNG, ook met die onttrekking, veel moeilijker zou zijn geweest. MH: “Ja, dat is zo, we zijn gelukkig niet in wij/zij-tegenstellingen terechtgekomen, maar we hebben samen kunnen optrekken.” BEPERKT VERTROUWEN IN OMSLAG

Waarom moest er een uitname uit het gemeentefonds voor centrale aankoop van e-content komen, terwijl het Bibliotheekcharter 2010-2012 (ook door de VNG ondertekend) zei dat content de verantwoordelijkheid van de branche is? MH: “Als je een digitale bibliotheek, een digitale infrastructuur, hebt, is het belangrijk dat er ook content is. Je hebt niets aan alleen een infrastructuur.” AvT: “De vraag was of het wel goed geregeld zou worden met de omslaggelden. We hadden er een beperkt vertrouwen in dat er steeds voldoende geld voor beschikbaar zou zijn. Ongelukkig was dat de algemene ledenvergadering van de VOB besloten had het bedrag te verlagen in plaats van te verhogen.” MH: “Inhoudelijk was ook een argument dat als er meer informatie digitaal beschikbaar komt en gebruikt wordt, er uiteindelijk fysiek minder nodig is. Het was wel logisch om bij zo’n gezamenlijke benadering van OCW en VNG de digitale content bij de landelijke bibliotheek te plaatsen.” AvT: “De VNG wilde wel graag een onderbouwing van het bedrag dat uit het gemeentefonds moest worden ge-

ONGELUKKIG WAS DAT DE ALGEMENE LEDENVERGADERING VAN DE VOB BESLOTEN HAD HET BEDRAG TE VERLAGEN IN PLAATS VAN TE VERHOGEN” 82 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. MARJAN HAMMERSMA EN AAD VAN TONGEREN

nomen. Die is er gekomen met het rapport van de Kwink Groep [Actualisatie onderzoek digitale content in de collectie van openbare bibliotheken - wk].” MH: “De VOB had een lijstje met voorwaarden. Daar is serieus naar gekeken, we hebben zo veel mogelijk rekening gehouden met die voorwaarden.” FYSIEKE BIBLIOTHEKEN ALS BOEGBEELDEN

Globaal terugblikkend: wat is er bij de bibliotheekvernieuwing goed gegaan en wat niet? Zijn jullie tevreden over wat er bereikt is? MH: “We hebben het eigenlijk al benoemd: na een lange aanloop is er nu echt goede aandacht voor de landelijke digitale bibliotheek. Ook is het belangrijk dat er certificering is. Bibliotheken doen meer aan deskundigheidsbevordering. De wensen van bezoekers en gebruikers zijn veel meer richtsnoer geworden dan twintig jaar geleden.” AvT: “Je ziet de landelijke digitale bibliotheek nu ook terug in de statistieken. In beschikbare titels heeft alleen Duitsland meer, maar daar zitten ook tijdschriften bij.” MH: “Heel nodig voor het openbare bibliotheekwerk zijn de fysieke bibliotheken als boegbeelden, de bibliotheken in de steden, niet alleen in Amsterdam, maar ook daarbuiten. De openbare bibliotheek wordt mede daardoor door andere instellingen als een vanzelfsprekende partner gezien, zoals bij de bestrijding van laaggeletterdheid. De bibliotheek hoeft niet steeds haar vinger meer op te steken. Er wordt goed samengewerkt, bibliotheek en onderwijs hebben elkaar gevonden, zoals blijkt bij “de Bibliotheek op school”. En wellicht is het een beetje te veel vanuit OCW gedacht, maar wij zien het als heel positief dat er een wet is.” NIEUW EVENWICHT NODIG

Probleem bij de digitale bibliotheek is nog wel dat er met uitgevers onderhandeld moet worden over de aan te bieden e-content en dat het leenrecht niet voor e-books geldt. MH: “Ja, maar dat probleem zie je overal, ook bij de pers en de omroep. Wat publiek is en wat privaat is vraagt door de digitalisering om een nieuw evenwicht.” Sprekend over het feit dat de invloed van de digitalisering op leesgedrag en traditionele verdienmodellen bij kranten groter lijkt te zijn dan bij boeken, ook door het gegeven dat kranten meer afhankelijk zijn van adverteerders (die veel meer naar bedrijven als Google en Facebook gaan), zegt Marjan Hammersma: “Het is nog heel onzeker hoe het zal gaan met de digitale ontwikkelingen. Maar bij jongeren lijkt lezen van papier toch heel snel af te nemen. Onze grote zorg is niet zo zeer verschuiving naar digitaal lezen, maar ontlezing als zodanig.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 83


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. MARJAN HAMMERSMA EN AAD VAN TONGEREN

Aandacht voor het literaire lezen is daarom van groot belang. De bibliotheek is essentieel om het literaire lezen overeind te houden.” Wat ging er minder goed in de bibliotheekvernieuwing? MH: “Iets dat we niet zelf in de hand hadden: dat de vernieuwing gepaard ging met een crisis en dat gemeenten moesten bezuinigen, ook op bibliotheekwerk. Ik ben in 2005 begonnen als directeur MLB, het heeft een behoorlijke tijd geduurd, maar ik denk dat alle partijen tevreden mogen zijn over wat er nu staat. Het zou mooi zijn als het vanuit deze basis bij bibliotheken vooral over maatschappelijke opgaven gaat, meer dan over individuele belangen.” Het interview met Marjan Hammersma en Aad van Tongeren vond plaats op 8 september 2016.

84 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 4 TERUGBLIK MET …. MARJAN HAMMERSMA EN AAD VAN TONGEREN

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 85


Hoofdstuk 5 SLOTBESCHOUWING: WAT IS ER STRUCTUREEL EN INHOUDELIJK BEREIKT?

86 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 5 SLOTBESCHOUWING: WAT IS ER STRUCTUREEL EN INHOUDELIJK BEREIKT?

De grote vraag, die ook aan de orde is gesteld in de vier interviews, is wat twintig jaar bibliotheekvernieuwing nu eigenlijk concreet heeft opgeleverd, behalve een onoverzienbare hoeveelheid brieven, verslagen, notities, nota’s, een nationale digitale bibliotheek-in-opbouw en een nieuwe wet. Zoals ik in hoofdstuk 1 al even aanstipte heeft de halfslachtige poging om met relatief weinig centrale wettelijke en financiële middelen “regie” te willen claimen voor een decentrale, grotendeels door gemeenten bekostigde werksoort geleid tot tientallen jaren lang doorzeuren van ontevredenheid met twee uiterste zienswijzen: aan de ene kant dat meer autonomie en verscheidenheid beter was geweest voor de bibliotheken en aan de andere kant dat er juist nog te veel autonomie en te veel verscheidenheid is overgebleven, waar er in een digitaal tijdperk meer eenheid had moeten ontstaan. Er zijn vele tientallen miljoenen OCW-geld besteed aan bibliotheekvernieuwing, maar een financieel onderlegde Sherlock Holmes zou er jaren voor nodig hebben om precies te achterhalen waar dat geld allemaal voor aangewend is. Ik heb eens een PSO-directeur (die inmiddels z’n carrière elders heeft voortgezet) horen zeggen dat het “een zegen voor het land” zou zijn geweest als OCW zich na de decentralisatie van rijksgelden naar de gemeenten niet meer met openbare bibliotheken had bemoeid. Maar is dat ook zo? En is het, nu het wel gebeurd is, een zegen voor de openbare bibliotheekwereld geweest? Zo’n vraag is lastig te beantwoorden, want er zijn in de afgelopen twintig jaar ook veel andere invloeden geweest die, los van de OCW-bemoeienissen en -vernieuwingsgelden, de openbare bibliotheken gedwongen hebben te veranderen. En ook als ze passief zouden zijn gebleven, zouden er veranderingen zijn opgetreden, al was het alleen al het aantal uitleningen dat de afgelopen twintig jaren flink gedaald is. De twee termen die in de voorbereidende stukken van de jaren negentig veel gebruikt werden, “digitalisering” en “ontlezing”, hebben zich zeker voorgedaan, hoewel je bij de laatste misschien moet zeggen dat het vooral “anders lezen” werd (meer scherm, minder papier, minder geconcentreerd, wel breder, met meer kanalen). Maar de VNG-gedachte rond het substitutiebeleid, het idee (en blijkbaar ook de wens) dat papieren boeken net zo snel door e-books vervangen kunnen worden als treinkaartjes door de OV-chipkaart of belastingformulieren door digitale aangiften, blijkt tot heden niet te kloppen. E-books zijn echter maar een beperkte vorm van digitalisering van informatie en andere vormen hebben ongetwijfeld veel meer invloed op het lees- en informatiegedrag Geen enkele bibliotheek is overigens passief gebleven. Hoewel er bibliotheken zijn geweest (en wellicht nog zijn) die proberen hun gebruikersinkomsten te verhogen, is de grootste bron van inkomsten altijd de gemeentesubsidie

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 87


Hoofdstuk 5 SLOTBESCHOUWING: WAT IS ER STRUCTUREEL EN INHOUDELIJK BEREIKT?

gebleven. Het is logisch dat de bibliotheken zich daarop geconcentreerd hebben, veel meer dan op de lawine aan teksten en beelden die van de landelijke spelers kwamen. In hoofdstuk 3 stelde ik al vast dat de spanning centraal versus decentraal nooit werd opgeheven. De gemeenten zijn de primaire opdrachtgever van de bibliotheken gebleven. Rijk en provincies, hoewel geen opdrachtgever, hadden (en hebben) met hun subsidiegeld wel bemoeienis, niet alleen in een dienende rol, maar ook om te willen “regisseren”, omdat zij dachten dat nieuwe, digitale ontwikkelingen decentraal niet tot wasdom zouden kunnen komen. Het spreekt haast vanzelf dat dergelijke bemoeienissen tot spanningen leiden. Het is maar beperkt gelukt om een gezamenlijke positionering te vinden, ondanks de vele conferenties die hier over zijn gegaan en de vele teksten die hierover zijn verschenen. Als het al lukt(e), dan in globale termen die veel ruimte laten voor lokale invulling. NIEUWE WET HALFSLACHTIG

Per 1 januari 2015 kwam er een nieuwe wet, de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob). Wat hierboven al gezegd is, geldt ook voor deze wet. In de Stelselwet is de decentrale situatie (gemeenten zijn verantwoordelijk voor instandhouding en bekostiging van openbare bibliotheken) het uitgangspunt. Maar in zijn beleidsbrief van april 2002 noemde staatssecretaris Rick van der Ploeg dit één van de knelpunten. De wet regelt dat de KB verantwoordelijk is voor de landelijke digitale bibliotheek (zonder lokale politieke inmenging). Het lijkt erop dat de gedachte achter de wet is geweest dat de landelijke digitale bibliotheek wel kan bestaan zonder lokale, fysieke bibliotheken en dat de VNG dit niet vervelend vond. Het rijk neemt de kosten van de landelijke digitale infrastructuur en de inhoud (de “e-content”) voor zijn rekening. De wet regelt verder de “aansturing” door de KB van “het netwerk openbare bibliotheekvoorzieningen”. Maar van begin af aan was in het wetsontwerp duidelijk dat de Wsob gemeenten niet verplicht een bibliotheek in stand te houden en een provincie niet een provinciale ondersteuningsinstelling (POI) overeind te houden. De wet is geen Bibliotheekwet, maar slechts een halfslachtige stelselregeling. De wet kent geen instandhoudingsverplichtingen en geen sancties. De memorie van toelichting zegt over het onderwerp instandhoudingsverplichting: “Een bekostigingsplicht of zorgplicht verhoudt zich niet tot de algemene beleidslijn bestuurlijke verantwoordelijkheden op een zo laag mogelijk niveau te leggen. Ook zou - conform de systematiek van de Financiële verhoudingswet - geregeld moeten worden dat de financiële consequenties van een zorgplicht of bekostigingsplicht kunnen worden opgevangen door de gemeente. Daar is binnen de OCW- of rijksbegroting geen financiële ruimte voor.”

88 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 5 SLOTBESCHOUWING: WAT IS ER STRUCTUREEL EN INHOUDELIJK BEREIKT?

En over sancties: “Het wetsvoorstel beoogt meer richting en samenhang te bewerkstelligen in de context van een decentraal stelsel. Dat is vormgegeven via een beschrijving van de functies van een openbare bibliotheek en van de onderwerpen die bibliotheken in gezamenlijkheid moeten uitvoeren. Verwacht wordt dat partijen elkaar er op aanspreken, als daarvan wordt afgeweken. Wettelijk toezicht en wettelijke sancties passen niet bij het karakter van onderhavig wetsvoorstel.” De Nederlandse politiek wilde niet kiezen voor instandhoudingsverplichtingen voor gemeenten en provincies. Dit betekent dat de wet een bron van frustratie is voor wie er meer van verwacht had en voor wie graag wettelijke bepalingen had willen zien voor duurzaam openbaar bibliotheekwerk. Minister Jet Bussemaker noemde een verbetering van de wet ten opzichte van haar voorganger, de Wet op het specifiek cultuurbeleid, dat gemeenten met elkaar moeten overleggen over hun bibliotheekbeleid. Dat mag waar zijn, maar het neemt niet weg dat er gemeenten en provincies zijn die met de Wsob in de hand kijken hoe ver ze in bezuinigingen kunnen gaan en dat is heel ver. In Haagse kringen - OCW, KB en VOB - is het gebruikelijk te zeggen dat het beter is een wet te hebben, hoe mager ook, dan helemaal geen wet. Want als er helemaal geen wet zou zijn, zou het nog erger kunnen zijn. Het is mogelijk, maar bewijs is er niet voor. Juist nu er een wet bestaat, lijkt het aanlokkelijk voor sommige bezuinigende overheden om te kijken hoe ver ze kunnen gaan om er nog net aan te voldoen. De wet gaat uit van drie harmonieus samenwerkende overheidslagen, maar dat is helaas vaak een fictie, zoals ook de beide HEC-rapporten over de Stichting Bibliotheek.nl (BNL) al lieten zien. Ook interessante lectuur voor de KB, die nu met dezelfde problemen te maken krijgt als destijds BNL en daar nog een beetje aan moet wennen. De KB heeft geen echte doorzettingsmacht en moet het hebben van haar “soft skills”. Ook is in relatie tot het netwerk wel gesproken over “zwermintelligentie”. INGREPEN

De belangrijkste ingrepen die het ministerie van OCW gedaan heeft betreffen het weghalen van de stelselgelden bij de VOB om deze ingaand 1 januari 2010 aan het SIOB toe te kennen en de in 2011 aangekondigde onttrekking van gelden uit het gemeentefonds ten behoeve van de centrale inkoop (ingaand 1 januari 2015) van e-content (inclusief e-books). Daarnaast de inzet van de vernieuwingsgelden op een aparte stichting Bibliotheek.nl in plaats van de VOB of een andere bestaande organisatie uit de openbare bibliotheekwereld. Verder kwam er de al genoemde Wsob. De OCW-ingrepen kwamen ook in

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 89


Hoofdstuk 5 SLOTBESCHOUWING: WAT IS ER STRUCTUREEL EN INHOUDELIJK BEREIKT?

de vier interviews aan de orde. Het valt op dat beide tegenspelers in de periode 2001-2008, Wim Kamerman en Jan Ewout van der Putten, het erover eens zijn dat de gelden beter bij de VOB hadden kunnen blijven. Kamerman heeft het over de spelverruwing die na 2008 heeft plaatsgevonden en Van der Putten was en is het met oud-VOB-voorzitter Erik Jurgens eens dat de ontvlechting “een idioot idee” was. Hij vindt dat de VOB als onderdeel van de branche meer met de OCW-gelden had kunnen bereiken dan wat het SIOB en BNL hebben bereikt en thans de KB weet te realiseren. Wat die twee tegenhangers betreft, heb ik me in 2004 in een kleine uitgave Het ABC van de bibliotheekvernieuwing afgevraagd wie zichzelf nu eigenlijk als de opperregisseur van de bibliotheekvernieuwing beschouwde, maar ze zeggen het goed met elkaar te (hebben) kunnen vinden. De mening dat de OCW-gelden beter bij de VOB hadden kunnen blijven wordt echter niet door iedereen gedeeld. Ap de Vries, die bij de VOB kwam toen deze al “ontvlochten” was, spreekt inzake de ontvlechting over een logische ontwikkeling, die de bibliotheekwereld ook veel goeds heeft gebracht: meer zelfbewustzijn, meer “ondernemerschap” en minder afhankelijk willen zijn van de overheden. Marjan Hammersma van OCW is mild over de VOB, maar zegt wel dat OCW toch voldoende redenen zag om de stelseltaken ingaand 2010 weg te halen bij de VOB en te beleggen bij SIOB en BNL. Over die laatste twee zegt zij dat de tijd om de OCW-middelen niet meer daar, maar bij de KB te beleggen er sneller rijp voor geworden is dan OCW in 2010 kon vermoeden. De onttrekking uit het gemeentefonds voor landelijke inkoop van digitale content noemt zij logisch, gezien ook de gezamenlijke benadering van OCW en VNG. Hammersma vindt fysieke bibliotheken heel nodig als boegbeeld en noemt aandacht voor literair lezen, of het nu fysiek of digitaal gebeurt, van groot belang, met de bibliotheek als essentiële voorziening daarvoor. BASISBIBLIOTHEKEN

Wim Kamerman gaf aan dat inhoudelijke ambities en doelen in het Koepelconvenant en de Aanvulling vaag omschreven waren. De belangrijkste verandering in zijn periode is toch wel de structurele kant geweest: de fusies die veel bibliotheken zijn aangegaan en die hebben geleid tot nieuwe basisbibliotheken, organisaties die door meerdere gemeenten worden gesubsidieerd. In een aantal gevallen was daar ook de bibliotheek van een grote(re) stad bij betrokken, hoewel toch ook heel wat stedelijke bibliotheken hun eigen gemeente als werkgebied hielden en zich niet in een fusie hebben begeven (“donuts”). Uitzonderingen in de basisbibliotheekvorming zijn Groningen, Drenthe en Overijssel. In Groningen ontstond één organisatie voor de hele provincie, Biblionet Groningen die als zodanig heeft gefunctioneerd tot 2014 toen de

90 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 5 SLOTBESCHOUWING: WAT IS ER STRUCTUREEL EN INHOUDELIJK BEREIKT?

bibliotheek van de stad Groningen er uitstapte om op te gaan in een nieuwe organisatie “Forum”. En in Drenthe en Overijssel kwamen er tijdens de periode van basisbibliotheekvorming geen fusies van bibliotheken. De nadruk lag en ligt in beide provincies op het provinciale netwerk, met daarin een belangrijke rol voor de PBC/PSO/POI. Inhoudelijk kunnen in deze periode genoemd worden de Richtlijn voor basisbibliotheken met de vijf functies die later in de Wsob zijn terechtgekomen en de komst van certificering. BEELDEN EN BEELDVORMING

In de tweede periode van bibliotheekvernieuwing, 2008-2015, is het voornaamste resultaat dat er een landelijke digitale bibliotheek, althans een website www.bibliotheek.nl, is ontstaan. Daarnaast waren er veel aanbevelingen en discussies over de vijf functies uit de Richtlijn voor basisbibliotheken. Er kwamen pleidooien meer aandacht te besteden aan de educatieve en maatschappelijke functies en minder aan de “klassieke uitleenfunctie”. De laatste tijd benadrukken bibliotheken in de beeldvorming hun maatschappelijke taken, maar zoals ik aan het eind van hoofdstuk 2 al opmerkte zijn er verschillen tussen de beelden die financiers en gebruikers van een bibliotheek hebben, de beelden die de bibliotheken zelf graag zien (het imago) en de werkelijke inzet van financiële en personele middelen (de ware identiteit). Het mooiste zou het zijn als deze drie zo veel mogelijk samenvallen, maar het blijkt lastig te zijn de verdeling door bibliotheken van de gemeentelijke subsidiegelden over de vijf officiële wettelijke functies goed in kaart te krijgen. Dit komt ook door het feit dat de functies niet scherp omschreven zijn en elkaar ten dele overlappen. De VOB werkt aan een nieuw rekeningschema dat mede tot doel heeft betere (landelijke) inzichten in de besteding van de gelden over de verschillende functies te verkrijgen. Maar dan nog zal die inzet, gegeven de decentrale situatie, toch sterk gemeentelijk bepaald blijven. ROL AMBTENAREN

Wat natuurlijk wel vermoed had kunnen worden, namelijk dat de hele bibliotheekvernieuwing vooral een zaak van ambtenaren is geweest, blijkt duidelijk uit de woorden van Wim Kamerman en Jan Ewout van der Putten. Voor een bewindspersoon van OCW was het openbare bibliotheekwerk, met een schijntje van de hele OCW-begroting, een marginaal verschijnsel. Maar hoe groot de invloed van ambtenaren ook geweest is, uiteindelijk is alles wat er gedaan is wel gedekt en goedgekeurd door de betrokken bewindspersonen en het parlement.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 91


Hoofdstuk 5 SLOTBESCHOUWING: WAT IS ER STRUCTUREEL EN INHOUDELIJK BEREIKT?

RAAD VOOR CULTUUR 1998

Leuk is nog eens te na te gaan wat er gebeurd is met het advies van de Raad voor Cultuur uit 1998, waarmee de bibliotheekvernieuwing eigenlijk officieel een aanvang nam. Dat advies wilde bibliotheken met werkgebieden van 400.000 tot 500.000 inwoners, die door gemeenten en provincies samen gesubsidieerd zouden worden. Daar is niets van terechtgekomen. Weliswaar bestaan er bibliotheken met zo’n werkgebied (de drie grote steden en Bibliotheek AanZet in een grote regio rond Dordrecht), maar die worden alleen bekostigd door de gemeente(n). Alleen Biblionet Groningen heeft, voordat de bibliotheek van de stad Groningen in 2014 gedwongen werd met andere instellingen te fuseren tot Forum en uit Biblionet moest treden, een aantal jaren geleken op wat de Raad voor Cultuur bedoelde. Het model van de Raad voor Cultuur betekende een keus voor het in hoofdstuk 3 beschreven, door stadsbibliotheken gepropageerde “centrumbibliotheekmodel” en niet voor het PBC-model. In het model van de Raad zouden de PBC’s zijn verdwenen en zouden de provincies samen met de betrokken gemeenten hebben moeten mee betalen aan regiobibliotheken met werkgebieden van 400.000 tot 500.000 inwoners. Maar ondanks herhaalde pleidooien van de Raad voor Cultuur (ook na 1998) voor een tweelagen-structuur (gemeenten met regiobibliotheken en rijk met landelijke voorzieningen) speelt de provinciale laag nog steeds een rol, door de provinciale subsidies aan POI’en. De memorie van toelichting bij de Wsob zegt dat overwogen is of het mogelijk is het provinciale niveau te laten vervallen en noodzakelijk te verrichten bovenlokale taken op landelijk niveau te organiseren, maar dat daar om twee redenen niet voor gekozen is. De eerste is dat de POI’en zelf al bezig zijn met samenwerking en fusies en de tweede dat een uitname van gelden uit het provinciefonds minder makkelijk is dan die uit het gemeentefonds (voor centrale inkoop van e-content). ”Dit wetsvoorstel laat de provinciale rol in stand, maar beperkt deze tot die terreinen, waar sprake is van een duidelijke meerwaarde. Dat betreft bovenlokale dienstverlening in het fysieke domein, zoals innovaties en het interbibliothecaire leenverkeer,” zo zegt de memorie van toelichting. Interessant is te zien dat het woord “internet” nog niet voorkwam in het advies, maar wel al “informatie-infrastructuur” en “Koninklijke Bibliotheek” (waar “het gelaagde model” volgens het advies naartoe doorgetrokken moet worden). Ook de later ingevoerde certificering werd benoemd, alsmede de wenselijkheid de Stichting NBLC niet-commercieel te laten zijn. Dit is gerealiseerd. De Stichting NBLC maakte met een nieuwe rechtsvorm onder de naam Biblion omzwervingen langs enkele bedrijven, maar kon in 2001 worden overgeno-

92 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 5 SLOTBESCHOUWING: WAT IS ER STRUCTUREEL EN INHOUDELIJK BEREIKT?

men door de Stichting Nederlandse Bibliotheekdienst (NBD), waardoor “het branchebedrijf” NBD Biblion BV ontstond, met de stichtingsbestuursleden als “aandeelhouder”. De Raad voor Cultuur vond in 1998 dat de kern van de bibliotheektaak ligt in een vrije informatievoorziening voor de burger, gericht op culturele en educatieve ontwikkeling, maatschappelijke vorming en de uitoefening van democratische rechten. “De taak van de bibliotheek is verbreed van het (statisch) aanbod van materialen naar de (dynamische) uitoefening van de informatiefunctie. De bibliotheek heeft ook een belangrijke intermediaire taak bij het toegankelijk en vindbaar maken van elektronische informatie en het toetsen van de kwaliteit en betrouwbaarheid daarvan,” zo vond de Raad. De vijf functies uit de Richtlijn, die later zijn overgenomen in de Wsob, zijn hier niet mee in strijd, maar gezegd kan toch wel worden dat in de daadwerkelijke invulling van bibliotheektaken veel minder accent ligt op de informatiefunctie (met toetsen van kwaliteit en betrouwbaarheid van informatie) dan de Raad voor Cultuur kon bevroeden. Maar, ik schreef het eerder, het woord “internet” (en alle maatschappelijke gevolgen van dien) kwam nog niet voor in het Raadsadvies. HEC-RAPPORTEN

Interessant vind ik de inhoud van de twee door Het Expertisecentrum (HEC, later PBLQ/HEC) over BNL gemaakte rapporten. Die gingen verder dan alleen BNL. De spanning tussen “centraal” en “decentraal” is in deze rapporten goed beschreven, met twee “beelden” (“bestuurlijke benadering” vanuit een centrale kijk en “benadering uit het veld” van onderaf). Daarbij ging het niet alleen om “decentraal of centraal”, maar ook om de vraag in welke mate bibliotheken en PSO’s/POI’en “ondernemingen” zijn. HEC noemde de beide beelden “gechargeerd”, maar ze kwamen goed overeen met in werkelijkheid bestaande paradigmaverschillen. In de “bestuurlijke benadering” (waar ook de Wsob later van uit is gegaan) waren bibliotheken nauwelijks klanten en opdrachtgevers van BNL (nu KB) te noemen, maar als publieke, voornamelijk door overheden bekostigde voorzieningen ingebed in een bestuurlijk afsprakengebied van OCW, VNG en IPO (nu de Wsob, met een centrale “regiefunctie” voor de KB). In dat geheel waren het SIOB en BNL (en is de KB) geen leverancier, maar meer een soort “uitvoeringsorgaan” van OCW. Bibliotheken zijn in die benadering geen (maatschappelijke) ondernemingen, maar semi-overheidsvoorzieningen die als samenhangend stelsel of bestel uitvoeren wat de drie gezamenlijke overheden, harmonieus samenwerkend, hen vragen te doen. In zo’n benadering is geen sprake van

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 93


Hoofdstuk 5 SLOTBESCHOUWING: WAT IS ER STRUCTUREEL EN INHOUDELIJK BEREIKT?

marktwerking. Maar deze benadering zou pas echt waar zijn geworden als de landelijke politiek haar helder had geregeld met rijksgeld en wetgeving. In een populaire benadering uit “het veld” zijn openbare bibliotheken, met hun gemeente(n), autonoom en opereren ze als “maatschappelijk ondernemer” op “een markt”. Maar dat zou pas onbelemmerd mogelijk zijn geworden als OCW had besloten zich helemaal terug te trekken en zich niet meer met openbare bibliotheken te bemoeien. Ook IPO en VNG zouden dan hun bemoeienis hebben moeten stopzetten. Daarmee zou de zogenoemde “marktverstorende werking” die OCW met zijn gelden aan SIOB/BNL (en nu KB) veroorzaakt(e) ten einde zijn. (De term “marktverstorende werking” past bij de benadering dat bibliotheken ondernemingen zijn; uiteraard niet bij de “bestuurlijke benadering”). In de praktijk werd de door HEC geconstateerde spanning niet opgeheven en bestaat deze ook nu de KB ingaand 1 januari 2015 de taken van SIOB en BNL heeft overgenomen. HEC zag heel goed dat landelijke “regie” met relatief weinig rijksgeld en geen wettelijke verplichtingen moeilijk te realiseren is en dat er niet een voor ingewikkelde ICT-processen noodzakelijke senior responsible owner is gekomen. Daardoor loopt het rijk het risico dat zijn investeringen te weinig rendement gaan opleveren. Ook nu hebben openbare bibliotheken de neiging de KB te zien als leverancier, waar ze alleen gebruik van maken als ze de diensten en producten inhoudelijk en qua prijsstelling aantrekkelijk genoeg vinden. Een KB waar ze niet te veel last van willen hebben, wat bijvoorbeeld in 2015 bleek bij de discussies over de rechtstreekse toegankelijkheid van de door de KB beheerde landelijke digitale bibliotheek voor zogenaamde digital-only-leden en in 2016 over het minimumtarief voor de combinatie fysiek/digitaal. VAN WIE IS DE LANDELIJKE DIGITALE BIBLIOTHEEK?

De landelijke digitale bibliotheek (tot nu toe te vinden op www.bibliotheek.nl) is in eerste instantie ontwikkeld bij en door de VOB, bekostigd uit OCW-gelden. Bij de ontvlechting van de VOB in 2009 besloot het Opdrachtgeversoverleg, met instemming van het VOB-bestuur, dat er een aparte, als tijdelijk bedoelde Stichting Bibliotheek.nl moest komen die www.bibliotheek.nl en de bijbehorende landelijke digitale infrastructuur verder moest ontwikkelen. In hoofdstuk 6 staat onder Vereniging van Openbare Bibliotheken beschreven hoe de VOB-leden daar over dachten: Bibliotheek.nl moest “eigendom” van de branche blijven. Er werd op aangedrongen dat goed vast te leggen, maar programmamanager en SIOB-kwartiermaker Bart Drenth zei dat het simpele uitgangspunt is dat “wie betaalt bepaalt”. En het was en is OCW die betaalde/

94 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 5 SLOTBESCHOUWING: WAT IS ER STRUCTUREEL EN INHOUDELIJK BEREIKT?

betaalt. Drenth noemde Bibliotheek.nl een zelfstandige eenheid die op zoek gaat naar een inbedding. Het is duidelijk geworden waar dit toe geleid heeft. In de periode 2010-2014 had BNL, zoals ze zelf zei, te maken met de lastige omstandigheid dat er verschillende opdrachtgevers waren, waaronder OCW als financier, de VOB als belangenbehartiger en netwerkpartner en de bibliotheken als klanten en netwerkpartner. De beide HEC-rapporten gingen uitvoerig in op de spanning tussen de rollen van netwerkpartner en klant. Met het aannemen van de Stelselwet is de door OCW bekostigde KB verantwoordelijk geworden voor de landelijke digitale bibliotheek, waardoor de spanningen tussen VOB (namens de bibliotheken) en BNL nu zijn verplaatst naar de KB. Dit uitte zich in 2015, toen de KB op basis van de Wsob moest vasthouden aan het uitgangspunt dat mensen die dat wensen door rechtstreeks in te loggen lid moeten kunnen worden van de landelijke digitale bibliotheek. Een meerderheid van de VOB-leden vond dat een dergelijk lidmaatschap uitsluitend via een lokale bibliotheek moet kunnen lopen en dat de lokale bibliotheek “klanteigenaar” moet zijn. Een in 2016 grotendeels nieuw aangetreden VOB-bestuur wil “reparatie van een weeffout” in de Wsob: opheffing van “een kunstmatige scheiding tussen digitaal en fysiek lidmaatschap”. De vraag is hoe “eigenaarschap” van alle openbare bibliotheken concreet gestalte had kunnen krijgen. In het interview dat ik in april 2016 met hem had (zie hoofdstuk 4) zegt Jan Ewout van der Putten nog achter zijn in 2004 gedane uitspraak te staan dat niet de VOB, maar de branche eigenaar van de digitale bibliotheek had moeten worden. Hij had daar een belangrijke rol voor de PSO’s in willen zien. Maar de grote vraag is natuurlijk of (grotere) bibliotheken er blij mee zouden zijn geweest als de SPN verantwoordelijk was geworden voor de door OCW bekostigde landelijke digitale bibliotheek. Ook is NBD Biblion genoemd. Maar daar geldt hetzelfde voor. En als de VOB eigenaar was gebleven, dan waren de voor 2009 gehouden discussies over de rol van de VOB als “OCW-agency” nu waarschijnlijk nog steeds gevoerd. Het idee dat fysieke bibliotheken en de digitale bibliotheek “een twee-eenheid” moeten zijn lijkt mij juist kunstmatig. Een website is een website en iets anders dan een fysieke plek. Het idee achter die twee-eenheid is dat lokale bibliotheken en KB één netwerk vormen en dat de klant één bibliotheek moet ervaren en de bibliotheek één klant. Maar waarom zou dat moeten? Ik ervaar de Bibliotheek Huizen heel anders dan de OBA, de Bibliotheek Dalfsen of de KB (met o.a. www.bibliotheek.nl), ook al zou één Nationale Bibliotheekpas een mooi ding zijn. Ik heb één Museumkaart, maar ik ervaar Singer Laren, Rijksmuseum, Nationaal Militair Museum en kunstuitleen-sites niet als één museum.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 95


Hoofdstuk 5 SLOTBESCHOUWING: WAT IS ER STRUCTUREEL EN INHOUDELIJK BEREIKT?

Hoe de relatie tussen KB en bibliotheken zich verder ontwikkelt is nog in de schoot der toekomst verborgen. Ik heb de indruk dat bibliotheken vinden dat de situatie na de periode met SIOB en BNL verbeterd is en dat zij de KB vooralsnog het voordeel van de twijfel gunnen, maar er zal spanning blijven tussen de twee rollen die de KB heeft: wettelijke netwerkpartner en leverancier van producten en diensten. En de discussie over “eigenaarschap” van de landelijke digitale bibliotheek en gebruikers van deze bibliotheek is ondanks inspanningen van de heren Brandenbarg en Cohen (zie onder Digital only) nog niet ten einde. ZEVEN THEMA’S

Ik benoemde in 2013 zeven thema’s die volgens mij de belangrijkste zijn waar het openbare bibliotheekwerk mee te maken heeft. Ik denk dat daar nog geen verandering in gekomen is. • Het eerste is de oude vraag waartoe een openbare bibliotheek op aarde is. Wat wil zij voor wie bereiken? Welke diensten biedt zij aan met welk resultaat? Waarom wil zij dat? Hoe wil zij dat? Wat is het verdienmodel? Behoort overheidssubsidie (publiek geld) vanzelfsprekend te zijn voor het veelvormige aanbod van bibliotheken? Of liggen ook betalingen door individuele consumenten, betalingen door groepen, instellingen of bedrijven (privaat geld) voor de hand? Iets van alles wat (hybride)? Hoe communiceren de bibliotheken dat helder naar alle partijen? • In welke mate maken openbare bibliotheken hun pretenties waar? Hoe meet je hun resultaten (als ze betaald zijn met publiek geld: de social return on investment, als ze betaald zijn met particulier geld: de opbrengsten, financieel weergegeven in de winst- en verliesrekening). • Voor publieke bibliotheken: welke prioriteit geven de overheden aan welke taken? Is de huidige verdeling van gelden over de vijf bibliotheekfuncties (o.a. in 2012 geschat door de DSP-groep) de best mogelijke? Zijn er sinds 2012 verschuivingen opgetreden en waren dat dan wenselijke verschuivingen? • Voor publiek bibliotheekwerk: hoeveel overheidslagen moeten zich met openbaar bibliotheekwerk bezig houden? En hoeveel en welke instellingen hebben we per laag nodig? Kan het met de nog steeds grote drukte niet een beetje minder? • Voor publiek bibliotheekwerk: moeten de digitale bibliotheek en fysieke bibliotheken een echte “twee-eenheid” zijn of kunnen het beter te onderscheiden eenheden blijven, met eigen geldstromen? • Moeten openbare bibliotheken meer eenheid uitstralen en is voor bibliotheken eenzelfde merkbeeld noodzakelijk of is dit uit het bedrijfsleven afkomstige marketingtheorie waar bijvoorbeeld musea niet aan meedoen?

96 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 5 SLOTBESCHOUWING: WAT IS ER STRUCTUREEL EN INHOUDELIJK BEREIKT?

• Teruggrijpend op het WRR-rapport uit 2005 over informatievoorzieningen en hun samenhang, getiteld Focus op functies: moeten we de openbare bibliotheek niet in de hele context zien van alles wat er is op het gebied van informatievoorzieningen, dus de focus op functies leggen in plaats van op instellingen? En dan in brede zin nagaan voor welke informatiefuncties overheidsgelden gerechtvaardigd zijn? Eigenlijk vind ik dat laatste nog steeds een goede benadering, maar waarschijnlijk zijn de afzonderlijke instellingen tegen zoveel contextualisering niet bestand. Want voor alle organisaties, inclusief bibliotheken en provinciale ondersteuningsinstellingen, gemeenten en provincies, geldt toch het streven naar zelfinstandhouding in een veranderende wereld. TOEKOMST BIBLIOTHEKEN

Ik ben het met Jan Ewout van der Putten eens dat de toekomst van stedelijke bibliotheken er beter uitziet dan die in kleinere gemeenten. In de plattelandsgebieden zien we toch wel een aanzienlijke verschraling, hoewel er uitzonderingen zijn. Wat dat betreft lijkt de situatie op die van musea, want ook in die wereld blijkt dat het met de grote goed gaat, maar met de kleinere lang niet altijd. Er zijn ten tijde van de officiële bibliotheekvernieuwing prachtige nieuwe bibliotheken verschenen, met de Openbare Bibliotheek Amsterdam in 2007 wel als icoon voor alle andere. Maar ik vermoed dat de nieuwe, mooie bibliotheken er ook waren gekomen zonder de officiële, door OCW gestimuleerde bibliotheekvernieuwing. Hetzelfde geldt voor nieuwe invullingen van bibliotheektaken in een door digitalisering veranderde en veranderende wereld. Is de officiële bibliotheekvernieuwing daarmee mislukt, was deze een verspilling van de vele tientallen miljoenen die OCW eraan besteed heeft (sinds 2007 jaarlijks ongeveer 20 miljoen euro vernieuwingsgeld - waar na 2008 een klein gedeelte voor Kunst van Lezen vanaf werd gehaald - en 3 miljoen euro stelselgeld; nu in de KB-begroting 21,4 miljoen euro voor “stelseltaken & digitale infrastructuur”)? Was het beter gegaan zonder OCW-bemoeienis en -gelden? We zullen het nooit weten, want de officiële bibliotheekvernieuwing was er nu eenmaal en je kunt er in elk geval van zeggen dat daardoor meer aandacht voor openbare bibliotheken bij de drie overheidslagen heeft bestaan dan anders het geval zou zijn geweest. Maar waar en hoe deze aandacht precies tot verbeteringen of juist verslechteringen heeft geleid is niet te achterhalen. Wel heeft de bibliotheekvernieuwing voor veel werkgelegenheid bij ambtenaren en organisatieadviseurs gezorgd. Met de werkgelegenheid van het bibliotheekpersoneel ging het ondertussen minder goed, die daalde tussen 2008 en 2014

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 97


Hoofdstuk 5 SLOTBESCHOUWING: WAT IS ER STRUCTUREEL EN INHOUDELIJK BEREIKT?

met bijna 25%, maar dat had waarschijnlijk meer te maken met gemeentelijke bezuinigingen dan met bibliotheekvernieuwing. Mijn indruk is dat ondanks alles wat zij qua eindeloze hoeveelheid vernieuwingsteksten en reorganisatieperikelen hebben meegemaakt veel bibliotheekmedewerkers er al die jaren in de dagelijkse dienstverlening het beste van hebben proberen te maken. In veel beleidsstukken is het de laatste tijd gewoonte geworden te streven naar “toekomstbestendige bibliotheken”. Met dat taalgebruik lijkt de hele toekomst een angstaanjagend verschijnsel, waar bibliotheken zich tegen moeten wapenen. De gemeente waar ik woon verwacht meer en grotere regenbuien en streeft door aanleg van nieuwe rioleringen, vervanging van asfalt door klinkers, uitbreiding van openbaar groen en aanleg van verdiepte terreinen naar een “klimaatbestendige toekomst”. Mijn wens is dat er soortgelijke activiteiten zijn en blijven voor een “bibliotheekbestendige toekomst”: een toekomst die opgewassen is tegen het bestaan van bibliotheken. Ik hoor regelmatig geluiden om me heen dat bibliotheekdirecteuren en -medewerkers veel meer behoefte hebben aan rooskleurige toekomstverkenningen dan aan een terugblik zoals in dit boek gegeven is, met de conclusie dat er zeer veel papier geproduceerd is, maar relatief weinig concrete voortgang is geboekt. Ik kan natuurlijk wel wijzen op alle goede voornemens van de KB en andere voortrekkers (zoals onderzoek naar één bibliotheeksysteem als voorwaarde voor veel betere en efficiëntere samenwerking, een gezamenlijke innovatieagenda die gericht is op versterken van maatschappelijke basisvaardigheden en een gezamenlijk collectiebeleid voor “de collectie Nederland”). Mijn motto is dan toch in het licht van de ontwikkelingen in de afgelopen twintig jaar, waarin grote nadruk bleef liggen op het belang van gemeentelijke autonomie: eerst zien, dan geloven. Ik citeer Wim Kamerman: “Dat gemeenten autonomie en zeggenschap hebben, daar gaat in Nederland geen millimeter van terug.”

98 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 5 SLOTBESCHOUWING: WAT IS ER STRUCTUREEL EN INHOUDELIJK BEREIKT?

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 99


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Hoofdstuk 2 beschrijft in chronologische volgorde de gang van zaken rond de bibliotheekvernieuwing. Dit hoofdstuk 6 gaat nader in op de adviezen, brieven, rapporten, andere teksten, instellingen en gebeurtenissen die een belangrijke rol hebben gespeeld in de afgelopen twintig jaar van bestuurlijke bemoeienis met het openbare bibliotheekwerk. Dat gebeurt in alfabetische volgorde. A AANVULLING OP HET KOEPELCONVENANT (juli 2004 t/m 2007) Een in september 2003 aangekondigde tekst van een aanpassing van het Koepelconvenant kwam er in juli 2004, in de vorm van de Aanvulling Koepelconvenant herstructurering openbaar bibliotheekwerk. De partijen, OCW, IPO, VNG en ook de VOB (als betrokkene in de rol van uitvoerder van de stelseltaken), discussieerden ruim een halfjaar over concept-teksten van wat eerst ook wel “Aanhangsel” genoemd werd. Zoals verwacht kon worden na twee jaar Koepelconvenant (getekend in december 2001), waren er verschillen van mening en belangenstrijd. De grote rode draad was daarin toch het in februari 2003 door bureau Zunderdorp vastgestelde verschil tussen het “netwerkmodel” (plattelandsgebieden) en het “grote basisbibliotheekmodel” (stedelijke gebieden) en de rol van de PBC in deze modellen (zie ook onder Basisbibliotheekvorming). Groningen, Drenthe en Overijssel kozen niet voor bovengemeentelijke basisbibliotheken, maar voor een netwerk met een stevige rol voor de PBC.

100 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

In Friesland was een eigen netwerkmodel ontstaan (coöperatie). In provincies met zowel grote plattelandsgebieden als stedelijke gebieden (Gelderland, Noord-Holland, Zuid-Holland en Noord-Brabant) was er veel discussie over de vorm van het netwerk en de rol van de PBC. In Flevoland, Utrecht, Zeeland en Limburg waren eigen varianten (aan het) ontstaan. Staatssecretaris Medy van der Laan (D66, in mei 2003 aangetreden in het kabinet-Balkenende II) had in september 2003 besloten naast de circa €5 miljoen voor basisbibliotheekvorming (eigen werkgeverschap en directievoering mogelijk maken, los van een PBC) zogenaamde “enveloppegelden Balkenende II” of “intensiveringsgelden” toe te kennen, als volgt oplopend: €2 miljoen in 2004, €5 miljoen in 2005, €8 miljoen in 2006 en €20 miljoen in 2007 (laatste voorziene jaar Balkenende II). De gesprekken over de aanvulling gingen natuurlijk vooral over de wijze waarop en de voorwaarden waartegen de OCW-gelden besteed zouden worden. ROL VOB

Bijzondere aandacht verdient de rol van de VOB (v/h NBLC). In het Koepelconvenant (december 2001) was geen NBLC-rol benoemd, behalve dat het NBLC een lid mocht voordragen voor de Stuurgroep Bibliotheken. Maar met haar stelselgelden van OCW speelde het NBLC (sinds 2003 VOB geheten) uiteraard wel een rol in de bibliotheekvernieuwing. Ook had de VOB de expertisecentra Laurens en Laurenzo opgericht, die uitvoerend werk deden in opdracht van bibliotheken en/of PBC’s. In de Aanvulling stond dat de tekst ervan ambtelijk was voorbereid door vertegenwoordigers van OCW, IPO, VNG, VOB en de Stuurgroep Bibliotheken. Ook werd vermeld dat de convenantpartners zich unaniem hadden uitgesproken voor “directe deelname van de bibliotheekbranche aan de gemaakte afspraken”. Met de toevoeging: “Daar de VOB zich niet op gelijke wijze als de drie overheden kan binden, is gekozen voor een vorm die daarin voorziet. OCW zal mede namens VNG en IPO de afspraken in het Aanhangsel bij het Koepelconvenant in een hierop aansluitende overeenkomst ook met de VOB vastleggen.” Daar waren niet alle VOB-leden het mee eens (zie onder Vereniging van Openbare Bibliotheken). TWEE SPOREN

Uit de tekst van de Aanvulling bleek dat voor de bibliotheekvernieuwing twee sporen gekozen waren: “verbetering en verbreding van de dienstverlening van

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 101


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

openbare bibliotheken aan hun gebruikers” (spoor 1) en “vernieuwing bibliotheekstelsel” (spoor 2). De Aanvulling meldde ten aanzien van spoor 1 onder andere: “Een belangrijk onderdeel van de inhoudelijke vernieuwing betreft het vormgeven van de landelijk georganiseerde digitale dienstverlening (de landelijke portal ‘bibliotheek.nl’) en de afstemming met digitale diensten op lokaal en regionaal niveau.” Over spoor 2 zei de Aanvulling onder andere dat er een landelijk dekkend netwerk van voorzieningen moet komen, dat de herpositionering van de provinciale ondersteuningsstructuur in 2007 in alle provincies voltooid moet zijn, dat er provinciale netwerken moeten zijn gevormd en de basisbibliotheken moeten zijn geïmplementeerd. Die basisbibliotheken moeten gecertificeerd zijn en kwaliteitszorg hanteren. MARSROUTEPLANNEN

Vanwege de “grote verschillen in uitgangspositie en bibliotheeklandschap binnen en tussen de provincies” werden “de marsroutes” naar de voor eind 2007 beschreven situatie overgelaten aan de provincies. Deze moesten “marsrouteplannen” gaan maken over de sporen 1 en 2. De inhoudelijke vernieuwing moest bottom-up (door bibliotheken en gemeenten) tot stand komen. Gemeenten en provincies moesten elkaar aanvullen: “Zonder overtuigende provinciale regie komt het proces niet voldoende op gang of voorbij obstakels; zonder krachtig gemeentelijk opdrachtgeverschap kan de provinciale regie geen inhoud krijgen. De juiste mix van verhoudingen is per provincie verschillend en moet dus aldaar vorm krijgen.” RICHTLIJNEN

Afgesproken was dat het dienstverleningsniveau van basisbibliotheken moet voldoen aan nog te formuleren richtlijnen. De Aanvulling zei dat concept-richtlijnen in september worden voorgelegd aan de landelijke stuurgroep, die dan een besluit neemt. Vervolgens zou de stuurgroep ze voorleggen aan het Bestuurlijk Overleg. Voor 1 december 2004 moest de procedure rond zijn. De richtlijnen zouden uitgaan van een basispakket (of kernpakket) en aanvullende functies (speerpunten). De richtlijnen kwamen er in september 2005. Zie verder onder Richtlijn voor basisbibliotheken. SCHAALGROOTTE

De Aanvulling meldde dat de provincies zullen stimuleren dat er voor basisbibliotheken een zodanige schaalgrootte wordt gekozen dat er voldoende schaal- en efficiencyvoordelen worden gerealiseerd. Daarbij werd verwezen

102 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

naar een Handreiking Schaalgrootte van het Procesbureau. Daar stond in dat een blauwdruk niet kan worden gegeven, daar de ideale omvang van veel factoren afhangt. Er zijn bedrijfseconomische afwegingen, er kan gekeken worden naar bestuurlijke en natuurlijke regio’s, naar de rol van het provinciale netwerk en naar samenwerkingspartners (samengaan in een “Kulturhus”). Vanuit bedrijfseconomische afwegingen werden vanuit vier bronnen “veelgehoorde getallen” genoemd: • Tenminste 150.000 (IFLA: Normen voor openbare bibliotheken, 1975); • 35.000 - 80.000 (Meijer: Open poort tot kennis, 2000); • Niet groter dan 80.000 (IOO: Open poort tot kennis, de kosten, 2001); • 80.000 - 120.000 (Geluiden uit “het veld”, 2003). INSTAPNIVEAU

De Aanvulling introduceerde ook het begrip instapniveau, dat nog jarenlang gebruikt zou worden, totdat de VNG in december 2011 meldde zich niet meer aan een instapniveau gebonden te achten vanwege de noodzaak voor gemeenten te bezuinigen. Behalen of minimaal handhaven van dat instapniveau was een voorwaarde om voor de OCW-vernieuwingsgelden in aanmerking te komen. INSPANNINGEN OCW, IPO, VNG

De afspraken werden nog eens samengevat in een taakverdeling, met inspanningen voor OCW, provincies en IPO, gemeenten en VNG en de VOB. INSPANNINGEN VOB

De VOB kreeg als uitvoerder van stelseltaken de volgende items toebedeeld: • actief meewerken aan het werkprogramma van de stuurgroep; • vormgeven en onderhouden van het landelijke netwerk van bibliotheken; • implementeren van de richtlijnen voor de dienstverlening van de basisbibliotheek; • verder ontwikkelen en zo nodig initiëren van en uitvoering geven aan de inhoudelijke vernieuwing en verbreding, aansluitend op lokale en provinciale keuzes; • ondersteunen van de bibliotheken bij de uitvoering van (lokaal) overheidsbeleid en verbreding van het bibliotheekwerk; • ontwikkelen en onderhouden van Bibliotheek.nl en afstemmen hiervan op het lokale en provinciale niveau; • invoeren en onderhouden van het gekozen systeem van kwaliteitszorg en certificering;

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 103


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

• voor 2004 en 2005 ontwikkelen van branchebrede HRM-opleidingsprogramma’s; • verzamelen en inzichtelijk maken van kerngegevens. FINANCIËN

In de Aanvulling werd afgesproken de gelden uit de “5,5-miljoen-regeling” (in 2004 opgelopen naar ca. €6 miljoen) en een deel van de enveloppegelden in 2005 in samenhang met elkaar, via de provincies, in te zetten. Dit gold alleen voor 2005. Vóór 1 december 2004 zou gekeken worden naar de periode 2006-2007. In haar ledenbrief bij de Aanvulling schreef de VNG aan de gemeenten, teruggrijpend op de bedragen die IOO BV in 2001 genoemd had om de bibliotheekvernieuwing te laten slagen, namelijk €78 miljoen structureel extra en incidenteel in vier jaar tijds €202 miljoen: “Al tijdens de ondertekening [van het Koepelconvenant] bleek dat dit geld niet voorhanden was. Door de gezamenlijke overheden werd afgesproken dat zij samen inspanningen zouden leveren tot het verkrijgen van extra middelen. De VNG gaf daarbij aan toch vooral naar het rijk te kijken, mede doordat het openbaar bibliotheekwerk fors wordt gefinancierd door gemeenten.” 11 MILJOEN IN 2005

Voor 2005 was aan OCW-geld voor vernieuwing beschikbaar: • de gelden uit de 5,5-miljoenregeling: inmiddels €6 miljoen; • de enveloppegelden (in 2005: €5 miljoen) Samen €11 miljoen. Voor 2006 ging het om 6 + 8 = €14 miljoen en voor 2007 om 6 + 20 = €26 miljoen.

* In mei 2005 besloten de Koepelconvenantpartners onder druk van de VNG en tegen de zin van de provincies van het bedrag uit de enveloppegelden voor provincies in 2006 en 2007 10% af te splitsen voor lokale projecten, te beoordelen door een jury. In 2006 kwam daar dus €460.000 voor beschikbaar (voor marsrouteplannen bleef €4.140.000 over) en in 2007 €1.660.000 (voor marsrouteplannen bleef €14.940.000 over).

De Aanvulling ging uit van de volgende verdeling van de gelden:

1.

2005

2006

2007

8.325.000

10.600.000

22.600.000

- 5,5-miljoen regeling (afgerond)

6.000.000

6.000.000

6.000.000

- uit enveloppegelden

2.325.000

4.600.000*

16.600.000*

Via de provincies specificatie:

104 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

2. 2a

2b

Landelijk Ondersteuning lokale en regionale vernieuwing (uit enveloppegelden)

1.575.000

1.800.000

1.400.000

Digitale landelijke diensten (VOB) (uit enveloppegelden)

1.100.000

1.600.000

2.000.000

11.000.000

14.000.000

26.000.000

Totaal 1, 2a en 2b:

ADVIES RAAD VOOR CULTUUR, november 1998 Zie: De bestuurlijke organisatie van het openbare bibliotheekwerk

ADVIES STUURGROEP HERSTRUCTURERING OPENBAAR BIBLIOTHEEKWERK, april 2000 Zie: Open poort tot kennis

ADVIESAANVRAAG OCW AAN RAAD VOOR CULTUUR, 7 april 2008 In zijn adviesaanvraag van 7 april 2008 aan de Raad voor Cultuur liet OCWminister Plasterk (PvdA, kabinet-Balkenende IV) al blijken waar OCW zelf naar toe wilde, daar hij bevestiging vroeg van een aantal stellingen. Hij wilde scheiding van branchetaken (te bekostigen door de bibliotheken) en besteltaken (te bekostigen door OCW) en vroeg de Raad of zo’n scheiding binnen de VOB wel mogelijk is. Plasterk meldde de Raad zich aangesproken te voelen door de drie uitgangspunten van de Stuurgroep Bibliotheken dat de stimulering van innovatie in het openbare bibliotheekwerk a. onafhankelijk van het veld tot stand zou moeten komen; b. aangestuurd moet worden vanuit een brede, sector-overstijgende scope en c. zich bij uitstek moet richten op de koplopers. De minister kon zich heel goed voorstellen, terugkijkend naar de eerste fase van de bibliotheekvernieuwing (2001-2007) en gelet op de discussies in de branche zelf, dat de scheiding van branche- en besteltaken weer als thema

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 105


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

wordt geagendeerd. Hij zei: “Bij een splitsing van branche- en besteltaken doen zich afbakeningsvragen voor: hoe verhouden de reguliere besteltaken zich tot de brancheactiviteiten? En hoe verhouden beide taken zich tot een eventuele onafhankelijke innovatiestimulering door een platform? Ook verdient bij een gehele of gedeeltelijke splitsing van branche- en besteltaken de verbintenis met het bibliotheekveld expliciete aandacht.” De minister liet de Raad weten: “Uw advies vormt een belangrijke bouwsteen voor de aanstaande besluitvorming”. Ten aanzien van een aantal items formuleerde de minister al een (voorlopige) mening en vroeg hij wat de Raad ervan vindt. Over de aanbeveling van de Stuurgroep een onafhankelijk Platform voor bibliotheekvernieuwing op te richten vroeg de minister: “Ondersteunt de Raad de uitgangspunten voor de innovatiestimulering (onafhankelijk, sector-overstijgend, speciale aandacht voor de koplopers)? Welke organisatievorm acht de Raad het meest geëigend; ziet de Raad eventuele alternatieven voor een platform? Hoe oordeelt de Raad over de voorgestelde compartimenten?” [Dat zijn: innovatie, verbreding en implementatie en faciliteren van processen - wk]. Over de bestel- en branchetaken van de VOB vroeg Plasterk: “Meent de Raad, net als de stuurgroep, dat de branche- en besteltaken beter onderscheiden dienen te worden? Zo ja, is dat, zoals de stuurgroep aangeeft, mogelijk binnen de VOB? Hoe ziet de Raad de bovengenoemde afbakeningsproblematiek en welke aanbevelingen doet hij op dit terrein?” GEVARIEERD EN DIFFUUS

Over de vijf kernfuncties die de Richtlijn voor basisbibliotheken formuleerde, zei Plasterk: “Deze functies hebben, terugkijkend op het vernieuwingsproces, geleid tot een zeer gevarieerd en diffuus samenstel van activiteiten en diensten. Zowel het SCP als de stuurgroep signaleert dit probleem”. Hij schreef verder: “De geconstateerde variëteit aan diensten en activiteiten dreigt afbreuk te doen aan een herkenbare missie van de openbare bibliotheek als publieke instelling. Naar mijn mening dient daarom een scherpere focus in de feitelijke invulling van de functies te worden aangebracht. Als minister van OCW hecht ik van de vijf genoemde kernfuncties vooral aan die op het terrein van informatie, educatie en lezen. De invulling van deze functies is van wezenlijk belang voor de toekomst van de sector, juist omdat de bedreigingen op dit vlak zo groot zijn.” Zijn vraag was: “Wat is de opvatting van de Raad over de functies van het bibliotheekwerk en naar welke functies moet in de komende jaren de meeste

106 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

aandacht (beleid & middelen) uitgaan? Is de Raad met mij van mening dat de verdere ontwikkeling van de digitale dienstverlening hoge prioriteit verdient? Ook vraag ik de Raad te reflecteren op de criteria die bij de digitale dienstverlening gehanteerd zouden moeten worden.” THEMA’S CENTRALE REGIE

Plasterk erkende de noodzaak van meer centrale regie en was met de Stuurgroep van mening dat - wil de bibliotheekinnovatie kans van slagen hebben - er meer focus, effectiviteit en tempo moeten komen. “Thema’s waarop die centrale regie zich wat mij betreft zou moeten richten zijn in elk geval de verdere ontwikkeling van de digitale bibliotheek, het landelijke collectiebeleid en marketing. Hierbij merk ik nadrukkelijk op dat de bestaande bestuurlijke decentralisatie van het bibliotheekwerk voor mij als kaderstellend uitgangspunt blijft gelden. Voor alle drie de overheidslagen zie ik dan ook in de komende jaren een substantiële rol weggelegd.” Zijn vraag was: “Onderschrijft de Raad dat de bibliotheekvernieuwing gebaat is bij meer centrale regie? Zo ja, welke thema’s, naast de drie door mij voorgestelde thema’s, lenen zich in de ogen van de Raad voor meer centrale regie?” ROLLEN OVERHEDEN

Over de rollen van gemeenten, provincies en rijk zei Plasterk dat alle partijen zich serieus moeten bezinnen op hun rol. Hij zag verschillende urgente aandachtspunten: de roep om meer centrale regie vanuit het rijk, de versteviging van het gemeentelijk opdrachtgeverschap, de gemeentelijke plicht tot adequate financiering van de lokale bibliotheek, de rol van de provincies in de bovenlokale bibliotheekvernieuwing en de verdere bestuurlijke verankering van het stelsel. De vraag aan de Raad was: “Welke bestuurlijke consequenties moeten volgens de Raad worden verbonden aan de roep om meer centrale regie vanuit het rijk in de bibliotheeksector? Wat betekent dit voor de rollen van gemeenten en provincies?” NOG GEEN WETGEVING

Plasterk sloot zich aan bij de mening van de Stuurgroep dat wetgeving nog niet aan de orde is. “Ik denk dat wetgeving, waar - zoals bekend - veel tijd mee gemoeid is, geen oplossing biedt voor de actuele problemen waarmee de sector wordt geconfronteerd. Bovendien zijn de sector en de rolverdeling van bestuurslagen nog volop in beweging.” Zijn vraag was: “Deelt de Raad de visie dat wetgeving niet het geëigende instrument is voor de doelen die in de komende tijd bereikt moeten worden?”

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 107


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

VERHOGING BUDGETTEN

Plasterk stelde vast dat er verhoging van de budgetten voor bibliotheekvernieuwing wordt bepleit. Hij stelde “de intensivering” van €20 miljoen de komende jaren opnieuw beschikbaar. Hij wilde daarbij ook de andere overheden aanspreken op hun financiële verplichtingen. Ook wilde hij de mogelijkheid bespreken om een gedeelte van de lokale middelen via een omslagstelsel in te zetten op de inhoudelijke versterking van het bibliotheeknetwerk. Ook wou hij het hebben over een manifest van IPO, VNG en VOB waarin werd gesteld dat er €111 miljoen extra noodzakelijk is voor de bibliotheekvernieuwing. “De Stuurgroep merkt terecht op dat deze claim betrekking heeft op het optimaliseren van de lokale bibliotheekvoorziening. Aangezien het hier om een lokaal probleem gaat, lijkt mij dit een verantwoordelijkheid van gemeenten.” De vraag was “Hoe oordeelt de Raad over de door de Stuurgroep bepleite verhoging van de budgetten van alle overheidslagen? Wat vindt de Raad van een omslagstelsel om meer middelen te verkrijgen voor inhoudelijke vernieuwing? Dient de verdeling van de vernieuwingsmiddelen te worden belegd bij het eventuele platform of elders?”

ADVIES RAAD VOOR CULTUUR, 19 MEI 2008 Op 19 mei 2008 kwam het advies van de Raad voor Cultuur als reactie op de adviesaanvraag van 7 april 2008 uit. Het belangrijkste was dat de Raad minister Plasterk adviseerde in het openbare bibliotheekwerk een organisatorische splitsing aan te brengen tussen bestel- en branchetaken. Dit betekende volgens de Raad dat er naast een branchevereniging een onafhankelijk sectorinstituut moet komen. De Raad adviseerde ook om innovatiestimulering op termijn bij dat sectorinstituut te beleggen. Voor de eerstkomende vier jaar wilde de Raad echter een innovatieplatform. Leidraad zouden de drie kernfuncties informatie, educatie en lezen moeten vormen. De Raad was het met de Stuurgroep Bibliotheken eens dat alle OCW-vernieuwingsmiddelen naar het innovatieplatform moeten gaan en dat een deel van de lokale en provinciale autonomie moet worden ingeleverd om centrale regie door het sectorinstituut mogelijk te maken. De bestaande netwerkstructuur noemde de Raad eerder vertragend dan stimulerend voor het vernieuwende vermogen van de sector. Het sectorinstituut moest in de ogen van de Raad slagvaardig en flexibel worden en verbindend en richtinggevend opereren. “Onafhankelijkheid en eenduidige zeggenschap zijn daarbij essentiële factoren.” De Raad motiveerde de geadviseerde organisatorische splitsing in bestel- en

108 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

branchetaken als volgt: “Het ledenaspect geeft de VOB als organisatie weliswaar draagkracht, maar daar staat bestuurlijke verlamming tegenover.” De Raad zag wel in dat een scheiding in bestel- en branchetaken complexe bestuurlijk-organisatorische en financiële gevolgen zal hebben. Daarom moest het zorgvuldig gebeuren. Het geheel aan ondersteunende bestel- en branchetaken zal tegen het licht moeten worden gehouden. De besteltaken (uit te voeren door het sectorinstituut) moeten vooraf opnieuw worden gedefinieerd. De Raad adviseerde hier nader onderzoek naar te laten doen. “Ook moet bij de inrichting van een sectorinstituut goed rekenschap worden gegeven van wat er al aan ondersteuning plaatsvindt in de sector, onder andere door de PSO’s.” CONCENTRATIE IN FUNCTIES

Wat de inhoud van het openbare bibliotheekwerk betreft, onderschreef de Raad de door minister Plasterk genoemde concentratie op drie functies: informatie, educatie en lezen. Over de functie informatie zei de Raad dat de digitale ontwikkelingen de bibliotheken dwingen keuzes te maken. De Raad dacht aan een basisaanbod van informatie en kennis dat voor mensen belangrijk is om zich maatschappelijk te redden, zoals materiaal ten behoeve van educatie en ontwikkeling, studiemateriaal en overheidsinformatie. Dit kan eventueel toegespitst worden op speciale doelgroepen zoals ouderen, leesgehandicapten, nieuwkomers en laaggeletterden. Verder hebben burgers in toenemende mate behoefte aan gidsen in het wereldomvattende informatieaanbod. De bibliotheken kunnen zo’n betrouwbare gidsfunctie vervullen. “De prioriteit in het aanbod zou moeten liggen op informatie waarvan de kosten voor individuele raadpleging verhoudingsgewijs hoog zijn, in relatie tot de frequentie van raadpleging.” Bij educatie vond de Raad dat de bibliotheken een belangrijke rol kunnen spelen in het aankweken van mediawijsheid. En wat lezen betreft, zei de Raad dat het uitlenen van boeken minder dominant wordt, maar dat dit de bibliotheek wel haar unieke karakter geeft. “Momenteel is de mobiele generatie sterk in opkomst, maar het boek zal zeker nog enkele decennia meegaan.” De Raad was het met het SCP-rapport De openbare bibliotheek tien jaar van nu eens dat het boek nog niet afgeschreven moet worden. De Raad was het met de minister eens dat voor meer centrale regie vooral in aanmerking komen de digitale bibliotheek, marketing en collectiebeleid. De Raad vond het van groot belang dat er één informatiearchitectuur komt. Ook vond de Raad samenwerking met derden (KB, UB’en, erfgoedsectoren, media, omroepen en letterensector) belangrijk.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 109


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

MINIMUMEISEN

De Raad bepleitte dat de rijksoverheid minimumeisen voor het openbare bibliotheekwerk vaststelt, zowel op lokaal als provinciaal niveau. Die zouden in het op te stellen Bibliotheekcharter kunnen worden vastgelegd. HELDERHEID PSO’S

Over de PSO’s zei de Raad dat de provincies tot meer eenvormigheid moeten komen: welke ondersteuning moet een PSO ten minste bieden, allereerst binnen de publiekrechtelijke ruimte? (De Raad merkte erbij op dat PSO’s ook onderling concurreren in het kader van privaatrechtelijke dienstverlening). Ook bepleitte de Raad helderheid over de relatie van het provinciale netwerk (PDO en PSO) met het sectorinstituut en het tijdelijke innovatieplatform. REACTIES OP RAAD VOOR CULTUUR

De VNG noemde het advies te centralistisch en daarmee “gemeente-onvriendelijk” en IPO vond het “aanmatigend”, daar er te weinig waardering in klonk voor wat gemeenten en provincies hebben bijgedragen in de jaren tot 2008.

AGENDA VOOR DE TOEKOMST (De strategie van de Vereniging van Openbare Bibliotheken voor de jaren 2009-2012) In juli 2008 publiceerde de VOB haar Agenda voor de toekomst 2009-2012. Het VOB-bestuur verzette zich tegen de ontvlechting waartoe minister Plasterk besloten had, maar op 22 augustus 2008 verscheen er een communiqué waarin het bestuur zich erbij neerlegde. De ontvlechting ging echter niet zonder slag of stoot, ook nog niet na augustus 2008. Zowel VOB-bestuur als -leden hadden duidelijk moeite te wennen aan een bestaan zonder OCW-subsidie. Ze dachten nog te kunnen schuiven, maar werden zelf al geschoven, daar Plasterk, met steun van VNG en IPO, de belangrijkste onderdelen van het advies van de Raad voor Cultuur overnam. De Agenda voor de toekomst, waar Peter van Eijk vanuit de VOB aan had meegewerkt en waar hij als directeur van Bibliotheek.nl voortdurend mee zwaaide, wilde focus, tempo en regie. Als de drie kerndoelen noemde de Agenda: “Inspelen op de veranderende behoefte”, “Verbetering van aanbod en service” en “Verbetering van infrastructuur en beschikbaarheid”. De thema’s die de hoogste prioriteit moesten hebben waren de Digitale bibliotheek, de Collectie, Mediawijsheid en Lezen en leesbevordering. De Agenda wilde een innovatiecentrum, op basis van de ideeën van IPO,

110 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

VNG, Raad voor Cultuur en Stuurgroep Bibliotheken. Dat centrum moest van en voor de openbare bibliotheken zijn, maar losgekoppeld zijn van de VOBorganisatie. “Een op zichzelf staand innovatiecentrum, dat gevoed en financieel ondersteund wordt vanuit de branche; losgekoppeld maar niet losgezongen,” zei de Agenda. Bij het innovatiecentrum moesten belegd worden: innovatie-implementatie, faciliteren van veranderprocessen, beheer van online-diensten en de landelijke ICT-infrastructuur en backofficetaken. De Agenda vond dat er zo’n 50 tot 55 miljoen euro beschikbaar moest komen voor het innovatiecentrum (10% van de publieke middelen die aan openbaar bibliotheekwerk worden besteed), op te brengen uit bijdragen van openbare bibliotheken, de gemeenten, het rijk en de provincies. Door gerichte samenwerking zag de Agenda ook inverdienmogelijkheden. Met de werkzaamheden van de Projectgroep Bibliotheekinnovatie in 2009, gevolgd door de oprichting van het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB) en de Stichting Bibliotheek.nl (BNL) in 2010, pakte het anders uit. Die €50 tot 55 miljoen kwamen er niet. Wel inde BNL in de periode 2010-2014 namens de VOB de omslaggelden voor de aanschaf van e-content, een bedrag van 0,20 euro per inwoner in 2010, oplopend tot 0,35 euro per inwoner in 2014. En het begrip “collectieve agenda” werd geïntroduceerd, om aan te geven dat het SIOB, BNL en de nieuwe brancheorganisatie (die de naam VOB hield, maar een andere organisatie werd door de fusie met de WOB en het verlies van de OCW-gelden voor stelseltaken), nauw zouden moet samenwerken. In 2009 voerde de VOB nog wel een eigen organisatieontwikkelingstraject uit. Zie verder onder Goudklompjes.

B BASISBIBLIOTHEEKVORMING Volgens het Koepelconvenant moest de “basisbibliotheek” de kern van het bibliotheekstelsel worden. Hoewel schaalvergroting van lokale bibliotheken het primaire doel werd van de basisbibliotheekvorming, ging de discussie in veel provincies ook over inhoudelijke vernieuwingen (wat moeten die nieuwe basisbibliotheken precies kunnen en doen?) en over de relatie met de PBC (wat kunnen basisbibliotheken zelf en waarbij hebben ze ondersteuning nodig?). In die discussie speelde bij veel “30-min-bibliotheken” mee dat overdragen van directievoering en werkgeverschap van PBC’s naar nieuwe basisbibliotheken schaalverkleining in plaats van schaalvergroting zou betekenen, ook al zou-

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 111


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

den die nieuwe basisbibliotheken een groter werkgebied krijgen dan 30.000 inwoners. En, enigszins los daarvan, speelde in de discussies ook het begrip “netwerkvorming” uit de Wet op het specifiek cultuurbeleid mee, ook in de relatie tussen bibliotheken die al eigen directievoering en werkgeverschap hadden (de zogenaamde “zelfstandige bibliotheken”) en de PBC. Zie ook bij Provinciale netwerken. Hier en daar kwam de oude tegenstelling “centrumbibliotheekmodel” versus “PBC-model” (zie hoofdstuk 3) ook nog wel naar voren, hoewel het rapport-Meijer en het Koepelconvenant daar geen expliciete uitspraken over gedaan hadden. IN DRIE PROVINCIES GEEN BASISBIBLIOTHEKEN

Al spoedig na 2001 bleek dat er in drie provincies geen plannen werden ontwikkeld om te komen tot bovengemeentelijke basisbibliotheken: Groningen, Drenthe en Overijssel. In Groningen was de reden dat er een fusie had plaatsgevonden tussen de PBC en het back-office-gedeelte van de stadsbibliotheek Groningen, uitmondend in de nieuwe organisatie Biblionet Groningen. Alle personeelsleden van alle Groningse bibliotheken waren hiermee in dienst gekomen van Biblionet. Geen van de betrokken partijen en overheden voelde aandrang tot de vorming van bovengemeentelijke basisbibliotheken. In feite was Biblionet met een werkgebied van circa 580.000 inwoners het eerste (en bleef het ook het enige) model dat het beste voldeed aan het idee van de Raad voor Cultuur uit 1998: vormen van door de gezamenlijke gemeenten en de provincie betaalde regiobibliotheken in regio’s (of kleinere provincies) met een werkgebied van 400.000 à 500.000 inwoners. Weliswaar hadden ook de drie grote stadsbibliotheken die omvang, maar daar betaalden de provincies niet aan mee. In Drenthe en Overijssel speelde mee dat er recentelijk gemeentelijke herindelingen waren geweest die ook al een schaalvergroting van de bibliotheken met zich mee hadden gebracht. Ook hier voelde geen der partijen en overheden voor vorming van bovengemeentelijke bibliotheken. Bovendien bleef de PBC werkgever voor de bibliotheken die hun werkgeverschap en directievoering aan de PBC hadden uitbesteed. In Drenthe ging het daarbij niet alleen om de negen kleinere bibliotheken/gemeenten, maar tot 2015 ook om Emmen met ruim 100.000 inwoners. Slechts de bibliotheken van Assen en Hoogeveen hadden eigen werkgeverschap en directievoering. In Overijssel hadden negen van de zesentwintig bibliotheken (die van de vijf grote steden Zwolle, Deventer, Almelo, Hengelo en Enschede en vier kleinere gemeenten) eigen directievoering en werkgeverschap. In sommige provincies waar wel werd gewerkt aan basisbibliotheekvorming,

112 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

zoals Noord-Holland, werd geprobeerd als uitgangspunt voor de omvang van geleidelijk te vormen basisbibliotheken de WGR-gebieden te nemen (Wet Gemeenschappelijke Regelingen), veelal samenvallend met “natuurlijke regio’s” zoals de Kop van Noord-Holland, West-Friesland of Waterland. BIBLIOTHEEKVERNIEUWING MAAL TWAALF

In opdracht van de landelijke Stuurgroep kwam bureau Zunderdorp Beleidsadvies & Management in februari 2003 met een monitorrapport, getiteld Bibliotheekvernieuwing maal twaalf, waarin de stand van zaken per provincie werd beschreven. Het was het eerste van een reeks monitorrapporten die het Procesbureau zou laten maken. Zunderdorp stelde vast dat bibliotheekvernieuwing per provincie maatwerk betekent. Naar aanleiding van de gang van zaken in Groningen, Drenthe en Overijssel constateerde Zunderdorp ook dat er twee hoofdmodellen ontstaan: “het netwerkmodel” (zoals in de drie genoemde provincies) en het “grote basisbibliotheekmodel”. In het netwerkmodel zijn veel basisbibliotheken te klein om zelfstandig alle kernfuncties te kunnen uitvoeren, maar wordt dit gecompenseerd door het sterke netwerk en de rol van de provinciale serviceorganisatie daarin. In het grote basisbibliotheekmodel kunnen de bibliotheken veel zelf en kan de rol van de serviceorganisatie beperkt zijn. Zunderdorp zag in beide modellen voor- en nadelen, maar stelde wel vast dat het netwerkmodel vaak voorkomt in de plattelandsgebieden met een grote spreiding van voorzieningen. Vastgesteld werd dat het werkgeverschap (ook voor fuserende 30-minbibliotheken wel of niet van de PBC’s overdragen aan basisbibliotheken) in veel gevallen nog nader moet worden uitgewerkt. Er waren ideeën over aparte werkgeversstichtingen, los van de rest van de diensten en producten van een serviceorganisatie, om “pettenproblemen” te voorkomen. Zunderdorp zag nog spanningen en onzekerheden. In maart 2003 bleek dat dergelijke spanningen ook doordrongen in de krantenkoppen. Zo was er in Noord-Brabant sprake van machtsstrijd tussen de PBC en grote bibliotheken. Die laatste wilden rechtstreeks provinciale subsidie. Wat ook een rol speelde is spraakverwarring over de gebruikte woorden, zoals “serviceorganisatie” (door de provincie gesubsidieerd) of “facilitair bedrijf” (producten en diensten voor bibliotheken) die ook verschillende associaties opriepen. Retorieken van het bedrijfsleven (markt, klanten) en de publieke sector (netwerk, transparantie) liepen door elkaar heen. In werkelijkheid dekten alle PBC’s hun kosten voor een deel uit provinciale subsidies en voor een deel uit inkomsten uit dienstverlening aan bibliotheken. Bibliotheken betaalden minder naarmate er meer subsidie op een dienst of product zat. Maar die subsidieverdeling verschilde, historisch gegroeid, per provincie.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 113


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

ONGERUST

In april 2003 liet de Raad voor Cultuur weten ongerust te zijn over het proces van bibliotheekvernieuwing. Het tempo lag te laag. Er is meer rijksgeld nodig. De Raad pleitte ook voor een nieuwe bibliotheekwet. FRIESLAND EERSTE

Friesland was, ingaand 2004, de eerste provincie die “klaar” was met de basisbibliotheekvorming (zes clusters) en de nieuwe PSO, met de naam Bibliotheekservice Fryslân. Het bestuur werd gevormd door de zes directeuren plus een onafhankelijk voorzitter. De provincie was wat bezorgd over de nieuwe bestuursvorm (dubbele pet bestuurder en klant), maar besloten werd akkoord te gaan en de bestuursvorm na twee jaar te evalueren. Later werd alsnog besloten een constructie te kiezen die meer leek op die van de andere PSO’s. ONTWIKKELINGEN

In 2001 waren er ongeveer evenveel bibliotheken als gemeenten: 504 gemeenten en 508 bibliotheekorganisaties. In de loop der jaren nam door fusieprocessen het aantal bibliotheekorganisaties veel meer af dan het aantal gemeenten: in 2015 waren er 393 gemeenten en 156 openbare bibliotheekorganisaties. Overigens wil dit niet zeggen dat hiermee ook het aantal werkgevers in het openbare bibliotheekwerk is afgenomen, want door het feit dat in de meeste provincies de PBC hun werkgeversfunctie voor de vroegere bibliotheken in gemeenten met minder dan 30.000 inwoners overdroegen aan de (nieuwe) basisbibliotheken kwamen er meer werkgevers dan er waren.

BELEIDSBRIEVEN “Bibliotheekvernieuwing is urgent, constateren zowel de Raad voor Cultuur als de Stuurgroep-Meijer. De laatste heeft in het rapport Open poort tot kennis een ambitieus en noodzakelijk herzieningsplan voor het bibliotheekstelsel gepresenteerd. Het IOO heeft berekend dat in de komende jaren een investeringsimpuls van €204 miljoen noodzakelijk is om deze ambities te realiseren. Daarna zal het ‘nieuwe’ stelsel jaarlijks circa €80 miljoen meer kosten dan nu.” Dat schreef staatssecretaris Rick van der Ploeg (PvdA, kabinet-Kok II) op 3 april 2002 in een beleidsbrief Bibliotheken in beweging aan de Tweede Kamer. In die brief gaf hij samenvattingen van het advies van de Stuurgroep-Meijer Open

114 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

poort tot kennis uit 2000, het aanvullende IOO-rapport over de kosten en het Koepelconvenant van december 2001. Van der Ploeg begon zijn brief met de constatering dat de bibliotheek al lang niet meer het gebouw is waar men komt om een boek te lenen. “Het is een plein waar informatiestromen samenkomen en ontspringen en waar processen van kennismaking en kruisbestuiving plaatsvinden ‘tussen cultuur en culturen’.” En verder: “De positie van de bibliotheek als openbare, laagdrempelige aanbieder van informatie, educatie en cultuur is uniek. De bibliotheek is als fysieke en virtuele toegangspoort tot betrouwbare, pluriforme informatie een essentiële pijler van onze democratie en van de kennissamenleving. Samen met uitgevers en boekhandel zorgt de bibliotheek voor het instandhouden van een gunstig literair klimaat. Ook vormt ze, mede door de komst van het studiehuis, een steeds belangrijker verlengstuk van het onderwijs. Dankzij de grote verspreiding van vestigingen tot op wijk- en buurtniveau is de openbare bibliotheek een knooppunt in de maatschappelijke infrastructuur. Bibliotheken vervullen een belangrijke sociale functie en dragen bij aan cultuurparticipatie, maatschappelijke bewustwording en integratie van nieuwkomers.” Maar, zo voegde de staatssecretaris hieraan toe: dat de bibliotheek de meest gebruikte publieke voorziening in Nederland is wordt blijkbaar zo vanzelfsprekend gevonden dat niemand er bij stil lijkt te staan dat dit niet vanzelf zo is en blijft. “Een kwaliteitsimpuls op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie, ‘human capital’ en de kwaliteit van de dienstverlening is noodzakelijk. Ook gezien de ambitie van Nederland om als kennismaatschappij te behoren tot de kopgroep van Europa is modernisering van het bibliotheekstelsel dringend geboden.” Van der Ploeg meldde de Kamer dat ook bibliotheken, gemeenten en provincies daarvan overtuigd zijn en om die reden hun ambities hebben vastgelegd in het Koepelconvenant. “Wil de bibliotheek haar centrale informatieve, educatieve, culturele en sociale functies in de 21e eeuw behouden, dan is gezamenlijke actie geboden. Om de bibliotheekvernieuwing tot een goed resultaat te brengen moeten alle betrokkenen, ook binnen de rijksoverheid, hun krachten bundelen. De steun en betrokkenheid van het parlement acht ik daarbij van essentieel belang,” zo schreef Van der Ploeg. Als één van de knelpunten in het stelsel benoemde Van der Ploeg de decentrale aanpak. “De bestuurs- en organisatiestructuur van het openbaar bibliotheekstelsel - decentraal belegd en per bibliotheek autonoom - heeft een zwakke besluitvormingscapaciteit tot gevolg. De sector is te gelaagd, te versnipperd en

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 115


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

vertoont overlap. Rijk, provincies en gemeenten tonen bovendien soms een te geringe betrokkenheid bij het openbare bibliotheekwerk, die niet in overeenstemming is met de belangrijke maatschappelijke functies van deze voorziening. Dit heeft onder meer tot effect dat in gemeenten waar het belang van de openbare bibliotheek wél breed wordt gedragen, de voorziening veel sterker is ontwikkeld dan in andere gemeenten. Dit is in tegenspraak tot de landelijke taak en doelstelling om de Nederlandse openbare bibliotheken als stelsel te laten functioneren.” Over Bibliotheek.nl, toen nog een VOB-taak, merkte Van der Ploeg op: “Via Bibliotheek.nl moet de gebruiker straks de toegang krijgen tot alle Nederlandse bibliotheekcollecties, verschillende databanken en themasites. Zowel de ‘eigen’ informatie en collectie als digitale informatie van derden wordt in Bibliotheek.nl op gebruikersvriendelijke wijze ontsloten. Belangrijke meerwaarden van een bibliotheekportal zijn de betrouwbaarheid en laagdrempeligheid van de geboden informatie, de mogelijkheid tot digitaal reserveren en verlengen van media en het gebruik van een gepersonifieerde informatievoorziening (het aanbieden van zoekmogelijkheden afgestemd op interessegebieden van de gebruikers). Met de ontwikkeling van Bibliotheek.nl wordt specialistische kennis van afzonderlijke bibliotheken gebundeld en de samenwerking tussen bibliotheken onderling en met maatschappelijke organisaties geïntensiveerd. Voor burgers ontstaat een aantrekkelijke en hoogwaardige wegwijzer en informatiebron.” Het overleg met de Tweede Kamer over deze brief vond pas plaats in september 2002, toen het kabinet-Kok II verdwenen was en het eerste kabinet-Balkenende, met daarin de LPF, was aangetreden. Staatssecretaris Cees van Leeuwen (LPF) moest melden dat door “de verslechtering van het financieel-economisch klimaat” de door Van der Ploeg genoemde financiële impulsen (op basis van het IOO-rapport) niet mogelijk zijn. In zijn beleidsbrief Bibliotheken in beweging deel II van 6 mei 2003 schreef hij dat bibliotheekvernieuwing om maatwerk vraagt en dat iedere provincie zoekt naar een juiste mix van top-down- en bottom-up-strategieën. Er zijn verschillen in tempo. Wel is er een enthousiaste inzet, maar dat enthousiasme “wordt getemperd door onzekerheid over het financiële perspectief van de ingeslagen route. De partijen zijn bezorgd dat het proces van bibliotheekvernieuwing verzandt of zelfs wordt stilgelegd op het moment dat de feitelijke inhoudelijke kwaliteitsslag aan de orde komt.” Versterking van het traject moest hij aan zijn opvolger overlaten (het eerste kabinet-Balkenende, met de LPF duurde maar kort). Die opvolger werd Medy van der Laan (D66) in het tweede kabinet-Balkenende en zij kwam met de Aanvulling op het Koepelconvenant

116 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

en de zogenaamde “enveloppegelden” (€2 miljoen in 2004, oplopend naar €20 miljoen in 2007).

BESTELTAKEN Zie: Stelseltaken

BESTUURLIJKE AFSPRAKEN VNG, IPO, OCW OVER HET OPENBARE BIBLIOTHEEKWERK 2013-2014 Aangezien het Bibliotheekcharter 2010-2012 was afgelopen voordat de nieuwe wetgeving zou kunnen ingaan, besloten de drie bestuurlijke partners voor de periode 2013-2014 nog nieuwe bestuurlijke afspraken vast te leggen. De tekst werd op 10 april 2013 ondertekend. Uitgangspunt voor de afspraken was de inhoud van een brief van staatssecretaris Halbe Zijlstra (VVD, kabinet-Rutte I) d.d. 7 december 2011 aan de Tweede Kamer. VNG en IPO verbonden zich te bevorderen dat de gemeenten en provincies samen met de minister van OCW zorgdragen voor: • Versterking van het digitale netwerk van openbare bibliotheken. • Afstemming van onderzoek gericht op beleidsontwikkeling. Daaronder vallen in ieder geval de actualisering van de financiële monitor zoals gepubliceerd in 2011 en de actualisering van het onderzoek naar de ontwikkeling van (de kosten van) digitale content in de collectie van openbare bibliotheken zoals gepubliceerd in 2011. • Leesbevordering, onder meer door middel van het programma Kunst van Lezen, en bestrijding van laaggeletterdheid, onder meer door middel van het Actieplan Laaggeletterdheid. Naast deze gezamenlijke taken verbond de VNG zich te bevorderen dat gemeenten er in 2013 en 2014 voor zorgen dat: • Lokale bibliotheken hun financiële bijdrage aan de inkoop van e-content voor de landelijke digitale bibliotheek continueren en uitbreiden in overeenstemming met de ontwikkelingen in het aanbod. • Lokale bibliotheken aangesloten zijn en blijven op de landelijke digitale bibliotheek en daarvoor deelnemen aan de digitale infrastructuur, de nationale bibliotheekcatalogus en het datawarehouse. • Digitaal lezen door lokale bibliotheken wordt gestimuleerd en ondersteund. • Iedere burger toegang heeft tot en lid kan worden van een bibliotheekvoor-

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 117


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

ziening. Sluiting van een bibliotheek door een gemeente geschiedt niet eerder dan na overleg met de naburige (centrum)gemeente over de toegang van haar inwoners tot het lidmaatschap van de bibliotheek in de naburige (centrum)gemeente. En IPO verbond zich, naast de gezamenlijke taken, in 2013 en 2014 te bevorderen dat provincies ten minste een basispakket aan ondersteunende activiteiten bieden, dat bestaat uit de volgende taken: • Logistiek en transport (interbibliothecair leenverkeer). • De afstemming van collecties op provinciaal niveau. Daarbij wordt rekening gehouden met de lokale vraag. Tevens zorgen de provincies voor afstemming van de provinciale en lokale collecties met de landelijke collectie. • Het in stand houden en versterken van een netwerk voor bibliotheken onderling en met maatschappelijke organisaties, om de samenwerking te borgen en te versterken en om de kwaliteit en efficiency te verhogen. • De ontwikkeling en implementatie van innovatieve concepten voor de fysieke bibliotheek die mede aansluiten op de landelijke innovatieagenda van het SIOB. En tot slot de minister van OCW zelf. Die verbond zich naast de gezamenlijke taken in 2013 en 2014 te zorgen voor: • De totstandkoming van het wetsvoorstel bibliotheken en de voorbereiding en implementatie daarvan. • De continuering van de stelseltaken openbare bibliotheken, inclusief de bekostiging van de ontwikkeling van nieuwe certificeringsnormen. • Het beheer en de verdere ontwikkeling van de landelijke digitale bibliotheek (de digitale infrastructuur, de digitale content, de nationale bibliotheekcatalogus en het datawarehouse), alsmede de organisatorische inrichting van één landelijke digitale bibliotheekvoorziening. • Het faciliteren van de totstandkoming van contractuele afspraken over uitleenrechten ten bate van de digitale bibliotheek.

DE BESTUURLIJKE ORGANISATIE VAN HET OPENBARE BIBLIOTHEEKWERK De start van de officiële, door OCW geëntameerde bibliotheekvernieuwing kan gelegd worden bij het advies De bestuurlijke organisatie van het openbare bibliotheekwerk van de Raad voor Cultuur uit november 1998, dat werd uitgebracht op verzoek van staatssecretaris Aad Nuis (D66, kabinet-Kok I) van OCW. Het woord “internet” kwam in het advies nog niet voor. Ook de in

118 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

1995 verschenen strategienota van het NBLC Op weg naar 2005 kende dit woord nog niet. Het advies werd massaal verworpen, omdat het opriep tot door gemeenten en provincies gezamenlijk gefinancierde bibliotheekorganisaties met werkgebieden van 400.000 tot 500.000 inwoners. Daar waren bestuurlijk Nederland en ook de bibliotheekbranche niet aan toe. OCW besloot vervolgens een nieuw advies te vragen aan een commissie onder voorzitterschap van Wim Meijer met de naam “Stuurgroep herstructurering openbaar bibliotheekwerk”. Het verscheen in april 2000 onder de titel Open poort tot kennis. De Raad voor Cultuur schreef in 1998 onder andere: “De moderne informatie- en communicatietechnologie biedt grote mogelijkheden voor de bibliotheken. ICT verhoogt de kwaliteit van de dienstverlening en maakt het toenemende informatieaanbod beheersbaar en de vraag betaalbaar.” Belangrijkste advies van de Raad was de uitvoering van het bibliotheekwerk op twee niveaus te leggen: het regionale en het landelijke niveau. “De regionale samenwerking moet worden georganiseerd in grote regio’s rond een grote centrumbibliotheek. De provincie moet de regionalisering stimuleren, coördineren en meefinancieren, maar moet zelf geen uitvoerende taken meer verzorgen. Taken die het regionale niveau overstijgen, moeten op landelijk niveau worden georganiseerd.” In een voetnoot liet de Raad weten bij het begrip “grote regio” te denken aan 400.000 à 500.000 inwoners. “Dit komt overeen met vergelijkbare samenwerkingsverbanden, zoals die van regionale opleidingscentra (ROC’s), zorgkantoren en regionale politiekorpsen. In provincies waar sprake is van één provinciale centrumgemeente vallen de grenzen van regio en provincie samen. Daar is regionale samenwerking het eenvoudigst te realiseren. Zeeland is hiervan vanouds een duidelijk voorbeeld. Vergelijkbaar zijn de provincies Friesland, Groningen, Drenthe en Utrecht,” zo vond de Raad. BREED VERWORPEN

Een getal van 400.000 à 500.000 inwoners betekende qua inwonertallen de omvang van de kleinere provincies en dus de werkgebieden van de kleinere PBC’s, maar opsplitsing van werkgebieden van PBC’s (rondom “centrumbibliotheken”) in de provincies met iets meer dan 1 miljoen inwoners (Overijssel, Utrecht en Limburg), rond 2 miljoen inwoners (Gelderland, Noord-Holland en Noord-Brabant) en ruim 3 miljoen inwoners (Zuid-Holland). Het idee van de Raad om de beoogde samenwerking in regionaal verband vorm te geven door middel van gemeenschappelijke regelingen tussen de betrokken (centrum- en regio-)gemeenten en de provincie werd zowel in bestuurlijke kringen als in bibliotheekkringen massaal verworpen. OCW formuleerde dat later als

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 119


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

volgt: “De analyse van de Raad voor Cultuur werd breed onderschreven; de voorgestelde oplossingsrichting door middel van regionale bibliotheekorganisaties op grond van Gemeenschappelijke Regelingen werd vrijwel unaniem afgewezen.” Bedacht moet worden dat de in hoofdstuk 3, “Enkele thema’s nader besproken”, beschreven tegenstelling tussen “stad en platteland” (centrumbibliotheekmodel en PBC-model) daarin een belangrijke rol heeft gespeeld. In het Koepelconvenant stond het onder “Voorgeschiedenis” als volgt geformuleerd: “Het advies van de Raad is besproken in een gezamenlijke conferentie van de overheden en het NBLC op 14 december 1998. De conclusie was dat de analyse van de Raad voor Cultuur in overgrote meerderheid gedeeld werd door alle partijen, maar dat de concrete oplossingsrichting van de Raad niet op voldoende steun kon rekenen.” NEGEN ONDERWERPEN

Hoewel het advies van de Raad voor Cultuur voor het merendeel over structurele kwesties ging, was er ook wel aandacht voor inhoudelijke zaken, zoals blijkt uit de negen onderwerpen die de samenvatting van het advies benoemt: 1. De kern van de bibliotheektaak ligt in een vrije informatievoorziening voor de burger, gericht op culturele en educatieve ontwikkeling, maatschappelijke vorming en de uitoefening van democratische rechten. Deze kern is in de Wet op het specifiek cultuurbeleid onvoldoende vastgelegd. 2. De taak van de bibliotheek is verbreed van het (statisch) aanbod van materialen naar de (dynamische) uitoefening van de informatiefunctie. De bibliotheek heeft ook een belangrijke intermediaire taak bij het toegankelijk en vindbaar maken van elektronische informatie en het toetsen van de kwaliteit en betrouwbaarheid daarvan. 3. Door de toepassing van informatie- en communicatietechnologie (ICT) wordt de bedrijfsvoering verbeterd, de kwaliteit van de dienstverlening verhoogd en de informatiefunctie van de bibliotheek geïntensiveerd. Er moet een breed, multimediaal informatieaanbod worden ontwikkeld in een netwerkstructuur. Voor het ontwikkelen van de daarvoor benodigde informatie-infrastructuur zijn grote investeringen nodig, waarvoor de overheid primair verantwoordelijk is. 4. De openbare bibliotheekvoorziening moet worden gezien als een samenhangend systeem, opgebouwd in lagen. Dit gelaagde model kan worden doorgetrokken naar de Koninklijke Bibliotheek als nationale bibliotheek, de universitaire bibliotheken en gespecialiseerde bibliotheken in binnen- en buitenland. 5. Een samenhangend bibliotheekstelsel vergt een sterk ontwikkelde bibliotheekbranche. Hiertoe zal in landelijk verband een systeem van kwaliteitszorg moeten worden ontwikkeld.

120 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

6. De Raad pleit voor uitvoering van het bibliotheekwerk op twee niveaus: het regionale en het landelijke niveau. De regionale samenwerking moet worden georganiseerd in grote regio’s rond een grote centrumbibliotheek. De provincie moet de regionalisering stimuleren, coördineren en meefinancieren, maar moet zelf geen uitvoerende taken meer verzorgen. Taken die het regionale niveau overstijgen, moeten op landelijk niveau worden georganiseerd. 7. De samenwerking in regionaal verband kan het beste vorm krijgen door middel van gemeenschappelijke regelingen tussen de betrokken (centrumen regio)gemeenten en de provincie. 8. De situatie op landelijk niveau is momenteel erg onoverzichtelijk. Hier bestaan vanouds enkele stichtingen met landelijke ondersteuningstaken, maar de belangrijkste daarvan - de Stichting NBLC - gaat naar verwacht binnenkort over in commerciële handen. De Raad is van mening dat de georganiseerde bibliotheeksector (de Vereniging NBLC) de beschikking moet houden over een eigen centrale organisatie op non-profit-basis. De Nederlandse Bibliotheekdienst (NBD) moet hierbij betrokken worden. 9. De Raad is van mening dat de eisen die aan een samenhangend bibliotheekstelsel moeten worden gesteld zwaarder in wet- en regelgeving moeten worden verankerd. In hoofdstuk 5 is aangegeven wat er van deze adviezen terecht is gekomen.

DE BIBLIOTHEEK LEVERT WAARDE (VOB-strategie 2012-2016) De VOB-strategienota voor de jaren 2012 tot en met 2016 was opgehangen aan het idee dat de bibliotheek de deur open zet naar de samenleving, maar ook dat het “een open deur” is dat de bibliotheek het leven rijker maakt. “Een leven lang kun je er leren, lezen, je ontspannen, je verdiepen, je verbazen, met elkaar in gesprek gaan en heel wat wijzer worden.” In één zin samengevat luidde de strategie: “De openbare bibliotheek levert waarde aan individu en samenleving als fysiek en digitaal informatieknooppunt door maatschappelijk ondernemen.” Er waren drie keuzen, met elk drie sleutelprojecten, zogeheten “Open deuren”. Keuze 1 was: “De bibliotheek is er voor individu en samenleving” met als sleutelproject de Nationale Bibliotheekpas. De bedoeling was om gebruikers met één pas toegang te geven tot alle fysieke openbare bibliotheken en de landelijke digitale bibliotheek, de tarieven te harmoniseren en de mogelijkheid te bieden fysieke bibliotheekmaterialen overal in het land te lenen en terug te brengen.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 121


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Dit bleek een ingewikkeld proces te zijn. Op 1 januari 2016 lukte het de eerste fase van “landelijk gastlenen” in te voeren, wat inhoudt dat een gebruiker met een pas van Bibliotheek A gebruik mag maken van Bibliotheken B t/m Z, maar daar een nieuwe pas nodig heeft als zo’n bibliotheek een ander bibliotheekautomatiseringssysteem heeft dan A. Ook moeten de materialen worden teruggebracht daar waar ze gehaald waren. Keuze 2 was: “De bibliotheek is fysiek en digitaal informatieknooppunt” met als sleutelproject de Nationale Bibliotheekcatalogus (NBC). De bedoeling van die NBC was één catalogus te hebben die alle fysieke en digitale informatie van alle typen Nederlandse bibliotheken zou ontsluiten. Het project begon in 2009 (Projectgroep Bibliotheekinnovatie). De Stichting Bibliotheek.nl heeft er aan gewerkt in de periode 2010-2014 en het project is ingaand 1 januari 2015 aan de KB overgedragen. Keuze 3 was: “De bibliotheek onderneemt”. Sleutelproject hierbij was de “Nationale B-reader”. Deze bleek erin gebracht te zijn door het bureau dat de tekst geredigeerd had, waardoor er binnen de VOB commotie ontstond. Het project werd vervangen door projecten op het gebied van versterking “ondernemerschap”. In 2015 kwam het bedrijf DigitalOnly van voormalig BNLdirecteur Diederik van Leeuwen met een e-reader in bibliotheekvormgeving, ook wel Biebreader genoemd.

DE BIBLIOTHEEK NEDERLAND (DBN) Zie: Collectie en Franchise

BIBLIOTHEEKCHARTER 2010-2012 In de jaren 2010 tot en met 2012 gold het in december 2009 tussen OCW, VNG en IPO overeengekomen Bibliotheekcharter, als opvolger van de Aanvulling op het Koepelconvenant, die gegolden had tot en met 2007. Het Charter regelde de rollen van de overheden en van het SIOB en Bibliotheek.nl, op basis van de afspraken die in de loop van 2008 en 2009 gemaakt waren. In het Charter stond dat gedurende de looptijd (2010-2012) een aanpassing van de Wet op het specifiek cultuurbeleid wordt voorbereid, waarin de functies van het bibliotheeknetwerk en het leenverkeer opnieuw zouden worden gedefinieerd. Het Charter meldde dat er naast de fysieke bibliotheek een digitale openbare bibliotheek ontstaat. “De bibliotheek van de toekomst bestaat uit twee pijlers:

122 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

de fysieke bibliotheek en de digitale bibliotheek.” Het Charter noemde de ontwikkeling van de digitale bibliotheek het belangrijkste terrein van innovatie in 2010-2012. Het Charter bevestigde de ontvlechting van de VOB in een branchevereniging (gedragen en bekostigd door de leden) en een sectorinstituut (bekostigd door het rijk). Vastgelegd werd dat het beheer en de exploitatie van de “landelijke digitale bibliotheek” zal worden uitgevoerd door de stichting Bibliotheek.nl, later in de wandeling BNL genoemd. Uitgangspunt was ook de collecties van de Nederlandse openbare bibliotheken en PSO’s te beschouwen als één “collectie Nederland”, op termijn uit te breiden met de collecties van de universiteitsbibliotheken en de KB. Het Charter bevestigde nog weer eens dat het inzake bibliotheekwerk gaat om een “decentraal bestel” met verantwoordelijkheden voor de drie overheidslagen: gemeenten voor uitvoerend werk van de fysieke bibliotheek en voor lokale netwerken, provincies voor ondersteuning van uitvoerend werk en voor provinciale netwerken en het rijk voor de bestelverantwoordelijkheid en daaruit voortvloeiende bestel- en opdrachttaken, waaronder de digitale bibliotheek. Het Charter beschreef de verschillende rollen als volgt: GEMEENTEN

De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kern van het bibliotheekstelsel: de openbare lokale/regionale basisbibliotheken. Zij moeten op basis van artikel 11b van de Wsc bevorderen dat de door hen bekostigde bibliotheken kunnen deelnemen aan lokale, provinciale en landelijke bibliotheeknetwerken en aan het interbibliothecair leenverkeer. Voorts golden in het Charter de volgende uitgangspunten voor de gemeentelijke subsidiëring: de bibliotheken zijn op een nader te bepalen datum gecertificeerd volgens nieuwe normen, zij werken mee aan de implementatie van landelijk overeengekomen innovaties en zij kunnen 5% van hun begroting inzetten voor innovatie. Gemeenten zouden bibliotheken voorts de mogelijkheid moeten bieden uitgaven binnen bepaalde marges te verschuiven van fysieke collectie naar digitale dienstverlening. Het instapniveau bleef gehandhaafd. PROVINCIES

De provincies waren volgens het Charter verantwoordelijk voor de ondersteuning van het uitvoerend bibliotheekwerk, voor provinciale netwerken en de aansluiting daarvan op het landelijk netwerk en voor de ondersteuning van

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 123


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

de implementatie van landelijk overeengekomen innovaties. Het Charter beschreef een basispakket waarop de basisbibliotheken moeten kunnen rekenen, bestaande uit: • de provinciale taken op het terrein van de digitale infrastructuur en de inspanningen ten behoeve van de landelijk ontwikkelde digitale producten en diensten; • de provinciale innovatie van het collectiebeleid; • de provinciale ondersteuning op het terrein van opleidingen, kwaliteitszorg en marketing; • de facilitaire taken die de logistieke infrastructuur van het provinciaal netwerk vormen; • fysiek (vervoer over de weg) en elektronisch (datatransport via breedbandverbindingen). De ontwikkeling naar minder maar sterkere provinciale serviceorganisaties (PSO’s) moest worden voortgezet. PSO’s moesten hun activiteiten onderling op elkaar afstemmen en hun dienstverlening laten plaatsvinden op basis van de vraag van de basisbibliotheken. Ook vond het Charter dat de PSO’s een duidelijk onderscheid moesten maken tussen publieke en private diensten. “Beide typen activiteiten hebben een gescheiden financieel circuit. Op die manier weten de bibliotheken op welke publieke diensten zij kunnen rekenen en wordt oneigenlijke concurrentie voorkomen.” Provincies moesten zich inspannen hun bestaande financiële budgetten voor provinciale ondersteuning te handhaven. RIJK

Het rijk had de bestelverantwoordelijkheid voor het openbare bibliotheekwerk en voor de daaruit voortvloeiende bestel- en opdrachttaken, waaronder de digitale bibliotheek. Tijdens de looptijd van het Charter lag de nadruk op de functies lezen, leren en informeren. De minister van OCW moest voor de periode 2010-2012 een innovatieprogramma vaststellen, in overleg met VNG, IPO, de bibliotheekbranche en het SIOB. SIOB

Het SIOB was verantwoordelijk voor “de algehele strategische oriëntatie op het bestel”. De besteltaken waren afstemming en coördinatie, educatie, informatie en re-

124 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

flectie, de instandhouding van een voorziening voor leesgehandicapten en de vertegenwoordiging en promotie van de sector. In het bijzonder hoorde bij de SIOB-taken de ontwikkeling en realisatie van de digitale bibliotheek, de bevordering van kwaliteitszorg en van een stelsel van certificering, de opbouw en samenhang van een collectie Nederland en het bevorderen van beroepsopleidingen. Innovatie was een wezenlijk onderdeel van de SIOB-taken. VOB

Over de VOB merkte het Charter op dat haar taken waren: belangenbehartiging, werkgeversvereniging, dienstverlening aan de leden, ontmoeting en informatie-uitwisseling. STICHTING BIBLIOTHEEK.NL

Doel van Bibliotheek.nl was “de landelijke bibliotheek op internet” vorm te geven door onder andere een landelijk portal voor de presentatie ervan te ontwikkelen, te exploiteren en in stand te houden. Ook moest er een gemeenschappelijke informatie-infrastructuur voor de digitale bibliotheek komen en moesten er digitale diensten en producten worden ontwikkeld. Afgesproken werd dat het rijk verantwoordelijk zou zijn voor de landelijke technische infrastructuur en daarvoor BNL zou subsidiëren. De bibliotheekbranche zou verantwoordelijk zijn voor de content. STICHTING CERTIFICERING OPENBARE BIBLIOTHEKEN

De Stichting Certificering ontwikkelde en bewaakte volgens het Charter kwaliteitsnormen en toetste de kwaliteit van bibliotheekorganisaties aan deze normen. De kwaliteit en de uniformiteit van de dienstverlening behoorden tot het domein van de bibliotheekbranche en de gemeenten. Het rijk was betrokken vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het stelsel. Al gedurende de looptijd van het Charter werd de bepaling dat de bibliotheekbranche verantwoordelijk is voor de content losgelaten door het besluit van OCW, in samenspraak met de VNG, geld aan het gemeentefonds te onttrekken voor centrale inkoop van e-content (waaronder e-books voor het e-bookplatform).

DE BIBLIOTHEEKFORMULE Zie: Collectie en Franchise

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 125


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

BIBLIOTHEEK.NL EN STICHTING BIBLIOTHEEK.NL (2010 t/m 2014) Het begrip “Bibliotheek.nl” als aanduiding voor een digitale bibliotheek is ontwikkeld bij het NBLC (sinds 2003 VOB). Nadat OCW besloot de stelselgelden en landelijke vernieuwingsgelden ingaand 2010 weg te halen bij de VOB en toe te kennen aan het SIOB respectievelijk de Stichting Bibliotheek.nl (afgekort tot BNL), werd de ontwikkeling van een digitale bibliotheek (genoemd in het Bibliotheekcharter) de verantwoordelijkheid van deze twee organisaties. Naast een eigen stichtingswebsite kwam de Stichting Bibliotheek.nl ook met een website www.bibliotheek.nl als voorloper van de landelijke digitale bibliotheek, waarin een e-bookplatform werd opgenomen, LASTIGE OMSTANDIGHEDEN

De stichting BNL ging in 2010 van start. Gedurende haar bestaan liet BNL regelmatig blijken te moeten opereren in lastige omstandigheden (tussen gedecentraliseerde bibliotheken en een door OCW betaalde centrale aanpak van “een digitale bibliotheek”). In twee rapporten van Het Expertisecentrum (HEC) werd uitvoerig op het probleem ingegaan (zie verder onder HEC-rapporten). Het eerste verscheen in december 2010 op verzoek van OCW. De aanleiding was dat OCW, het IPO en vooral de VNG zich zorgen maakten over BNL en over de structurele kosten voor bibliotheken als gevolg van de BNL-activiteiten. Het HEC constateerde dat “de digitale bibliotheek” tot stand moet komen in een complexe, dynamische en turbulente constellatie en dat het ook nog een programma is met vier trajecten: ontwikkeling, implementatie, organisatieverandering en in-beheer-name (de laatste drie bij de bibliotheken zelf). Het tweede HEC-rapport, ditmaal in opdracht van het SIOB, kwam uit in februari 2013. HEC (inmiddels officieel PBLQ-HEC geheten) signaleerde opnieuw dat het speelveld heel complex is en dat er twee vragen (met bijbehorende “beelden”) zijn die geen van beide helemaal bevestigend kunnen worden beantwoord, n.l.: Is BNL een leverancier van digitale diensten en producten en zijn bibliotheken en PSO’s de klanten respectievelijk de opdrachtgevers? Of is het de taak van BNL om in op-

126 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

dracht van OCW top-down een uniforme infrastructuur te definiëren waaraan de bibliotheken zich moeten conformeren? 5 JAAR BIBLIOTHEEKINNOVATIE

In een in mei 2015 verschenen publicatie 5 jaar bibliotheekinnovatie gaf BNL aan wat zij in de vijf jaar van haar bestaan had bereikt. De voornaamste onderdelen van een landelijke digitale infrastructuur waar zij zich mee bezig heeft gehouden betreffen de Nationale Bibliotheek Catalogus (NBC), een e-bookplatform, de Website as a Service (WaaS), een authenticatiesysteem (Identity & Access Management, IAM) en een Datawarehouse (DWH). Het merendeel was nog niet af en werd ter voltooiing aan de KB overgedragen. De KB maakte in 2015 bekend het authenticatiesysteem (IAM) en het Datawarehouse opnieuw te willen aanbesteden. Voor het IAM gaf de KB als doel van de aanbesteding op het willen verwerven van een generieke authenticatievoorziening, bedoeld voor alle KB-diensten die hun dienst leveren aan een “geauthenticeerde klant”. “Hiertoe behoren voormalige BNL- en KB-diensten, maar ook nieuwe landelijke diensten die voortvloeien uit de Wsob,” zo zei de KB. Voor het Datawarehouse noemde KB twee redenen. Aanhoudende operationele problemen deden de KB besluiten tot een onafhankelijke audit. Daar bleek uit dat het huidige back-end (database en besturingssoftware) “niet toekomstbestendig, te traag en te complex is en als gevolg daarvan onbetrouwbaar”. “Gezien deze uitkomst moet het huidige back-end van het Datawarehouse worden vervangen door een meer toekomstvast platform, dat voldoet aan de eisen die de KB stelt. De geanonimiseerde data in het DWH zullen gebruikt worden voor onder andere bibliotheekonderzoek en de bibliotheekmonitor, benchmarking en marketingdoeleinden,” zo meldde de KB in december 2015. Als tweede reden noemde de KB dat het contract met de huidige leverancier afliep. Gezien de contractwaarde was de KB verplicht een aanbesteding te doen. FASEN 1 T/M 4 VAN BNL

In haar jaarverslag 2013 en jaarplan 2014 had BNL aangegeven hoe we de ontwikkelingen sinds 2009 moeten zien, toen de Projectgroep Bibliotheekinnovatie, die aan BNL voorafging, sprak over “het Funda van de bibliotheken” als kern van de toen al urgent geachte bibliotheekinnovatie: een landelijke catalogus die alle digitale en fysieke content van alle bibliotheektypen (openbare, wetenschappelijke en KB) in één zoekgang zou ontsluiten. BNL zag de jaren 2010-2012 als fase 1 (“Bibliotheek 1.0”) met het maken van een uniforme webinfrastructuur voor lokale bibliotheken en BNL als “projectenorganisatie”. De jaren 2013-2014 waren fase 2 (“Bibliotheek 2.0”) met een eerste versie

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 127


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

van een portal voor eindgebruikers (plus content) en BNL voor “projecten en beheer”. De derde fase omvat de jaren 20152016 (“Bibliotheek 3.0”) met een tweede versie van een portal voor eindgebruikers (plus content) en de KB voor “projecten en beheer”. Pas in een vierde fase, ingaand 2017, zal er volgens deze publicaties van BNL sprake zijn van “een structurele digitale bibliotheek die structureel digitale bibliotheekdiensten biedt”, met de KB als verantwoordelijke instantie voor “instandhouding”. BNL verwachtte dat er eind 2016 een digitale bibliotheek gereed zal zijn die “basisfaciliteiten” biedt en geïmplementeerd is bij alle bibliotheken. Maar BNL schreef ook dat er jaarlijks modificaties en innovaties noodzakelijk blijven om in te spelen op nieuwe behoeften en technologie, de digitale bibliotheek is nooit “af”. KB EN DE DIGITALE BIBLIOTHEEK

De KB handhaafde de URL www.bibliotheek.nl voor de “landelijke digitale bibliotheek”. Het Bibliotheekcharter noemde de ontwikkeling van de landelijke digitale bibliotheek al het belangrijkste terrein van innovatie in de periode 2010-2012. De per 1 januari 2015 van kracht geworden Wsob definieert de landelijke digitale bibliotheek als: “plaats- en tijdonafhankelijke voor een ieder toegankelijke bibliotheekvoorziening”. De instandhouding ervan werd een wettelijke taak van de KB. OCW schreef in een brief van 17 december 2015 aan de KB als belangrijke pijlers te beschouwen: de Nationale Bibliotheekcatalogus (NBC+), het Datawarehouse (DWH), de gezamenlijke website-infrastructuur, identity & access management (IAM) en het e-bookplatform. Deze onderdelen bepalen volgens OCW de voortgang die op essentiële functies van de digitale bibliotheek kan worden geboekt. “Het in bedrijf brengen van deze onderdelen en het in gebruik nemen daarvan door de openbare bibliotheken in het netwerk heeft prioriteit boven het ontwikkelen van nieuwe functionaliteiten,” schreven minister Bussemaker (PvdA, kabinet-Rutte II) en staatssecretaris Dekker.

128 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Zoals gemeld, had de KB er voor gekozen al twee onderdelen van de door BNL ontwikkelde functionaliteiten opnieuw aan te besteden: het IAM-systeem en het Datawarehouse. Bij het afsluiten van dit boek (november 2016) werd nog steeds gediscussieerd over de verdere invulling van “de landelijke digitale bibliotheek”, die meer zou moeten worden dan een voorziening om e-books en andere digitale content uit te lenen. De KB schreef in september 2016 aan de VOB: “Wij willen graag een brede digitale bibliotheek vormen, die kansen biedt voor iedereen: de nationale digitale bibliotheek. Die is breder dan het aanbod van openbare bibliotheken en wordt ook met een breder netwerk van universiteitsbibliotheken en nationale erfgoedinstellingen gerealiseerd. Wij zien dit tegelijkertijd als een bijdrage aan het netwerk van openbare bibliotheken waar wij deel van uitmaken. De openbare bibliotheken zijn lokaal veel breder dan de digitale bibliotheek; zo vullen we elkaar als netwerk aan.”

BREDEBIEB-BEWEGING In 2014 ontstond er een “Bredebieb-beweging”, later Bredebieb-community genoemd, in vervolg op activiteiten van een groepje van zeven bibliotheekdirecteuren die zich B7 noemden. Doel was zich meer naar “het maatschappelijk hart van de samenleving” te begeven, met als duidelijke aanleiding de drie grote decentralisaties van rijk naar gemeenten (Algemene wet bijzondere ziektekosten naar Wet maatschappelijke ondersteuning, Participatiewet en Jeugdwet), samen ook wel decentralisaties in “het sociale domein” genoemd. Men vond dat de VOB-strategie (zie De Bibliotheek levert waarde) zich hier te weinig mee bezig hield en dat bibliotheken op deze gebieden een grotere, zichtbaardere rol moeten spelen om nog relevant te blijven voor de samenleving. In de praktijk werd dit met name opgehangen aan vergroting van zelfredzaamheid, onder andere door middel van bestrijding van laaggeletterdheid en de bevordering van (digitale) mediawijsheid. Maar er kwamen ook van andere bibliotheken, POI’en, VOB en KB initiatieven op dit vlak. De stuurgroep van de Bredebieb-community bestond in 2015 uit Ton van Vlimmeren (Bibliotheek Utrecht), Gemma Wiegant (De tweede verdieping, Nieuwegein), Ria Oudega (Rozet Arnhem; in 2016 met pensioen gegaan) en Hanneke Veen (Bibliotheek Assen). Drijvende kracht achter de Bredebiebcommunity is Maarten Crump van het bureau The Alignment House. Crump werd eind 2015 ingehuurd door de VOB voor een aantal projecten (zichtbaar maken van openbare bibliotheken op het terrein van werk en participatie, vluchtelingen en zorg en welzijn).

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 129


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

C COLLECTIE EN FRANCHISE Na de VOB-ledenvergadering van 15 oktober 2009 was er een presentatie van een groep van tien bibliotheekdirecteuren*. Deze tien hadden het initiatief genomen voor de komende vijf jaar een programma te starten met als doel te komen tot één formuleorganisatie, De Bibliotheek Nederland. Een stuk hierover met de titel Onze toekomst: op weg naar samenwerking werd 15 oktober besproken na de ledenvergadering. Eén van de initiatiefnemers, Hans van Soelen (directeur Bibliotheek Utrecht), lichtte het toe en sprak de wens uit dat de nieuwe brancheorganisatie het initiatief overneemt. De tien directeuren hadden bij OCW in het kader van de Subsidieregeling bibliotheekinnovatie subsidie gevraagd voor een project “Collectie en Franchise”. Maar los daarvan zouden zij zeker verder gaan. Anderen werden uitgenodigd mee te doen. Van deelnemers werd tijd en/of geld gevraagd.

* De tien directeuren waren: Joep van Dijk (Bibliotheek Breda), Fred Geelen (Bibliotheek Heerlen, onderdeel van Schunck*), Tineke van Ham (Bibliotheek Zwolle en voorzitter DOBO), Eppo van Nispen (DOK Delft), Rob Pronk (Biblionet Groningen), Lotte Sluyser (Bibliotheek Haarlem), Hans van Soelen (Bibliotheek Utrecht), Thijs Torreman (Bibliotheek Eindhoven), Jannie van Vugt (BibliOosterschelde) en Erna Winters (Bibliotheek Kennemerwaard). Anno 2015 werkten Van Vugt en Winters nog in dezelfde bibliotheek. Van Ham was in 2010 directeur van Rijnbrink geworden, Pronk was met pensioen gegaan en de anderen waren uit de bibliotheekbranche vertrokken.

De groep stelde zich voor toe te gaan naar “een zachte franchiseformule”, waarbij eigen keuzen mogelijk zijn. Een aantal aspecten zou echter verplichtend zijn, zoals het beeldmerk. De groep had zeven onderwerpen in gedachten om mee te starten: 1. Spreiding van vestigingen. 2. Formuleontwikkeling (inrichtings- en formuleconcepten). 3. Speciale formules (mediawijsheid, laaggeletterdheid, jeugd en jongeren, ofwel onderwerpen die de maatschappelijke functie van de bibliotheek bepalen). 4. Collecties. 5. Normeringen. 6. Inkoop. 7. Toekomstvisie. BIBLIOTHEEK VAN DE TOEKOMST

De groep stelde voor een centrale strategie uit te werken waarin de bibliotheek van de toekomst wordt beschreven. Gekeken werd naar 2015, maar langere-termijn-ontwikkelingen zouden worden meegenomen. Vragen waren: Welke functies zijn voor de bibliotheek van de toekomst kansrijk, los van de uitleenfunctie? Wat is de invloed van de verdere ontwikkeling van nieuwe media en verdere digitalisering? Van Soelen zei het juist in een tijd van te verwachten bezuinigingen belangrijk te vinden de handen ineen te slaan. Op allerlei gebieden zou kunnen worden bespaard door veel meer samen te werken.

130 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Sjaak Driessen (Bibliotheek Wageningen) zei bij de presentatie bevreesd te zijn dat men al weer snel na het conceptuele denken in de uitvoering schiet. Hij zette vraagtekens bij de snelheid waarmee iedereen “het winkelconcept” omarmde. Hij vond ook dat franchising inhoudt dat je in de eerste plaats lokaal ondernemer bent. Maar dat je niet zo maar lokaal ondernemer wordt door een inrichtingsformule over te nemen. Hij pleitte ervoor veel kritischer naar ons eigen functioneren te kijken. BIJNA €2 MILJOEN NAAR PROJECT

In november 2009 publiceerde OCW een lijst van 17 projectaanvragen die voor subsidie in het kader van de Subsidieregeling bibliotheekinnovatie in aanmerking waren gekomen. Het meeste geld ging naar het project Collectie en Franchise van de tien bibliotheekdirecteuren (bijna €2 miljoen). Het in 2010 uitgevoerde project leidde tot plannen voor een Formulebureau met de naam De Bibliotheek Nederland die in 2011 aan de bibliotheken gepresenteerd werden. Maar omdat OCW geen aparte organisatie wenste, kwam er in 2012 een Retailbureau onder de vlag van de Stichting Samenwerkende PSO’s Nederland (SPN), waarvan Tineke van Ham en Rob Pronk beiden lid waren. De in het project gehanteerde inrichtingsconcepten, “de white box” van JosdeVries The Retail Company en “de black box” van SVT Branding & Design Group, waren ingebracht door DOBO/OBD respectievelijk Biblionet Groningen. En, geen toeval, het bleek ook dat in Overijssel (met een stevig netwerk rond DOBO en Rijnbrink) en Groningen (waar toen alle bibliotheken onder Biblionet vielen) verreweg de meeste belangstelling bestond voor de formule. VOOR- EN TEGENSTANDERS

Van begin af aan werd retail (als een van de aspecten van De Bibliotheek Nederland) een omstreden onderwerp in bibliotheekland. Een special van de Nieuwsbrief Nieuw Bibliotheekwerk in mei 2010 liet een scala aan voor- en tegenstanders zien. Het toenmalige Netwerk van Directeuren organiseerde in november 2010 een bijeenkomst bij de Argumentenfabriek over winkel- of retailformules tegenover de aloude volksverheffing. Directeur Frank Kalshoven vond dat zowel het winkel- als het verheffingsmodel tot de ondergang zullen leiden. De conclusie was dat bijna niemand één van beide modellen in zuivere vorm wenste. Deelnemende bibliotheken bleken tevreden te zijn en wezen op de groei van het aantal uitleningen maar er kwam geen De Bibliotheek Nederland. Het aantal deelnemers aan het door de SPN in stand gehouden Retailbureau bleef zo laag dat het niet kostendekkend kon worden geëxploiteerd. In 2014 besloot de SPN het in vereenvoudigde vorm en met een flexibele aanpak ingaand 2015 onder de naam De Bibliotheekformule

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 131


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

onder te brengen bij Rijnbrink en op die manier te trachten het aantal deelnemers te verhogen. INTELLECTUELE RECHTEN

Bibliotheekleveranciers, verenigd in de Vereniging van Bibliotheekleveranciers (VvBL), meenden dat bij het project niet alle intellectuele eigendomsrechten van de ingeschakelde bibliotheekinrichters in het publieke domein waren terechtgekomen, waardoor zij vonden dat er valse concurrentie was opgetreden (marktverstoring door gesubsidieerde activiteiten in een markt waar ook private aanbieders actief zijn). Uit door de VvBL via een Wob-procedure in 2013 opgevraagde stukken bleek dat het project Collectie en Franchise in 2010 en 2011 een zeer moeizaam verloop gehad heeft, met name voor wat betreft de afkoop van IE-rechten van al voor de projectaanvraag ingeschakelde bibliotheekinrichters, waardoor het pas maanden na het verstrijken van de termijn voor de verantwoording (1 mei 2011) kon worden afgerond. De definitieve subsidietoekenning van OCW kwam pas in maart 2012. In september 2015 en maart 2016 besteedde ik in Bibliotheekblad aandacht aan deze kwestie, onder andere door een interview met VvBL-voorzitter Henk Grendel.

COMMISSIE-CALFF In augustus 2008 stelde minister Ronald Plasterk van OCW de Adviescommissie Bibliotheekinnovatie in, naar haar voorzitter in de wandeling “Commissie-Calff” genoemd. De commissie bestond uit vijf leden: Josje Calff (adjunct-directeur UB Leiden), Ton Brandenbarg (directeur Zeeuwse Bibliotheek), Jo Kloprogge (directeur van Sardes, een organisatie op gebied van onderwijs, welzijn en jeugdbeleid), Bert Mulder (oprichter/partner Informatiewerkplaats en lector Haagse Hogeschool) en Hans van Soelen (directeur Bibliotheek Utrecht). De taak van de commissie was: “Het opstellen van een innovatieplan voor de periode 2009-2012, met dien verstande dat het plan voor 2009 concreet moet zijn uitgewerkt en voor de periode 2010-2012 een voorstel op hoofdlij-

132 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

nen moet bevatten. Dit plan fungeert als advies aan de partijen die deel uitmaken van het bestuurlijk overleg bibliotheekvernieuwing en zal door OCW in dit overleg worden ingebracht.” De opdracht aan de commissie resulteerde in het november 2008 verschenen rapport Innovatie met effect. Zie verder aldaar.

COMMISSIE-COHEN Eén van de taken van het SIOB was aan visieontwikkeling te doen. Een daartoe in 2013 ingestelde commissie, onder voorzitterschap van Job Cohen, onder andere voorzitter van de Raad van Toezicht van de OBA, kwam in januari 2014 met het rapport Bibliotheek van de toekomst, knooppunt voor kennis, contact en cultuur. Naast Cohen bestond de commissie uit Joke Hermsen, schrijver en filosoof, Valentine van den Lande, oprichter/directeur van uitgeefplatform TenPages. com, Kim Putters, directeur Sociaal en Cultureel Planbureau en Paul Rutten, onafhankelijk onderzoeker in de creatieve sector. Evenwicht en balans zijn twee trefwoorden die in het rapport vaak voorkomen. Hoe ziet die toekomst (in 2025) eruit? Net als iedereen, wist ook de commissie-Cohen het niet. De commissie schetst zeer veel mogelijkheden en kansen voor de bibliotheek. Welke het worden is ook een zaak van cultureel-maatschappelijk ondernemerschap. De commissie zei in de inleiding dat het verzoek van het SIOB om een perspectief te schetsen voor de maatschappelijke opdracht van de openbare bibliotheek in 2025 niet één waarheid of één visie heeft opgeleverd. “Ook wanneer trends in kaart worden gebracht, laten richting en snelheid van de ontwikkelingen zich lastig voorspellen. Daarbij kent de bibliotheeksector zelf een grote diversiteit.” Op 24 januari 2014 publiceerde ik op Bibliotheekblad.nl een samenvatting van het rapport. Het SIOB besloot een vervolg te geven aan het rapport door de inhoud te laten concretiseren. De KB nam dit besluit over en gaf een commissie Toekomst Lokaal Bibliotheekbestel de opdracht om gemeenten en bibliotheken handvatten te bieden met elkaar in gesprek te gaan over de maatschappelijke opdracht van de openbare bibliotheek.

CONTEXTUALISERING VAN CONTENT Tijdens haar bestaan liet het SIOB weten “contextualisering van content” een

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 133


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

belangrijk begrip te vinden, met taken voor openbare bibliotheken. In een uitgelekte Contourennotitie Digitale Bibliotheek kwam het SIOB met het idee geld te onttrekken uit het provinciefonds om daarmee landelijk het contextualiseren van content vorm te kunnen (laten) geven. In maart 2013 verscheen er een in opdracht van het SIOB gemaakte notitie Verkenning Context & Contextualisering, geschreven door Ton Brandenbarg, oud-directeur Zeeuwse Bibliotheek en extern adviseur, en Norma Verheijen, toen programmamanager Opleidingen en Collectie Nederland (NL) bij het SIOB. De notitie werd besproken tijdens een door het SIOB in maart georganiseerd minisymposium “Collectie NL. in context”. Tijdens dat minisymposium presenteerde onder meer de KB haar visie op contextualisering. Die begon op het niveau van een thema waar boeken en tijdschriften over bestaan en waar je een redactionele inleiding bij kunt schrijven: dossiers maken. In de SIOB-notitie stond dat contextualisering een belangrijk onderdeel is van de opdracht die bibliotheken hebben: maximaal betrouwbare, kwalitatief hoogstaande en samenhangende informatie leveren aan iedere burger in Nederland. Maar de notitie zei ook dat het besef bestaat dat de bibliotheek niet uniek is in het leveren van context. Er is veel concurrentie. Contextualisering werd gedefinieerd als: “het in context plaatsen van informatie, het inbedden van informatie uit allerlei bronnen in een op de klant afgestemde dienst. Dat kan: • via technische mogelijkheden (metadatering); • via het selecteren en koppelen van bronnen (redacties); • door klantvragen geactiveerde verbindingen van bronnen (cocreatie).” In oktober 2014 was er nog een congres over contextualisering. Vervolgens ging het begrip mee van SIOB naar KB en zit het samen met begrippen als “de geïntegreerde bibliotheek” en “de collectie Nederland” in een stapel vergezichten voor bibliotheekwerk.

D DIGITALE BIBLIOTHEEK Zie: Bibliotheek.nl

134 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

DIGITAL ONLY “Digital only” werd een belangrijk begrip in 2015. Onder digital-only-leden werden mensen verstaan die geen lid wilden worden voor de uitleenfunctie van een lokale fysieke bibliotheek, maar wel e-books en andere e-content wilden lenen van de landelijke digitale bibliotheek (zie onder Bibliotheek.nl). Door de komst van de landelijke digitale bibliotheek ontstonden naast gratis toegang in principe drie soorten leden (voor de uitleenfunctie): • leden van een lokale fysieke bibliotheek die alleen gebruik maken van de uitleenfuncttie van die bibliotheek; • leden van een lokale fysieke bibliotheek die ook gebruik maken van de landelijke digitale bibliotheek (combinatielidmaatschap); • leden van de landelijke digitale bibliotheek die geen lid willen zijn van een fysieke bibliotheek. Volgens de bepalingen in en de toelichting op de Stelselwet moeten mensen die dat wensen de mogelijkheid krijgen rechtstreeks in te loggen op de door de KB in stand gehouden landelijke digitale bibliotheek (“digital only”). Maar in 2015 bleek dat een groot aantal VOB-leden het daar niet mee eens was, uit angst voor concurrentie van de landelijke digitale bibliotheek. Tijdens de ALV van de VOB in juni 2015 werd een motie ingediend en met meerderheid aangenomen, waarin leden vroegen het lidmaatschap van de landelijke digitale bibliotheek uitsluitend te laten verlopen via de lokale bibliotheek. Het VOBbestuur, dat afspraken gemaakt had met de KB, ontried de motie, daar uit de Kamerbehandeling van de Stelselwet (onder andere uit toelichtingen, verslagen en verworpen moties) al gebleken was dat de Kamer geen verplichte koppeling van digitaal aan fysiek lidmaatschap wenste. Maar de motie werd met grote meerderheid van stemmen aangenomen. Ook boden sommige bibliotheken eigen “e-books-abonnementen” aan, al dan niet in combinatie met een e-reader. Als oplossing om uit de impasse te komen kwam het VOB-bestuur met het idee twee verkenners, Ton Brandenbarg en Job Cohen, te benoemen. Die kwamen met het idee een consortium van bibliotheken en KB op te richten voor een gezamenlijke klantbenadering. Daar stemden de VOB-leden in oktober 2015 mee in. In april 2016 kwamen beide heren met een inrichtingsplan dat in juni door VOB en KB werd aanvaard, maar nog verder moest worden uitgewerkt, met name voor wat betreft de privacy-aspecten. Voor het jaar 2016 had de KB in overleg met uitgevers en OCW het tarief van €42 per jaar vastgesteld voor digital-only-leden. Die kunnen rechtstreeks inloggen bij de landelijke digitale bibliotheek, maar ook via een lokale fysieke bibliotheek. Leden van een fysieke bibliotheek (die voor de uitleenfunctie het

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 135


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

daar geldende tarief betalen) konden in 2016 zonder extra tarief gebruik maken van de landelijke digitale bibliotheek (als ze dat wensten), ongeacht de hoogte van het lokale tarief. In de loop van 2016 kwam de KB met het voornemen voor 2017 de 42 euro voor digital only te handhaven, maar ook, op basis van uitgeverseisen, leden van fysieke bibliotheken die naast papieren boeken en andere materialen van hun lokale bibliotheek e-books van de landelijke digitale bibliotheek willen lenen een minimumtarief van 42 euro aan hun lokale bibliotheek te laten betalen. VOB-leden hadden daar veel moeite mee. Maar ingaand 2017 is de minimum-contributie voor een combinatie fysiek/digitaal 42 euro (met enkele uitzonderingen, zoals voor minima en actietarieven). Voor de jeugd (t/m 17 jaar) werd een gratis e-bookpakket vastgesteld. Hier kon de VOB mee instemmen. De minister van OCW keurde de nieuwe afspraken goed.

DONUT Bij de basisbibliotheekvernieuwing sprak OCW de angst uit dat bibliotheken in kleinere gemeenten uit weerzin tegen de dominantie van een bibliotheek in een grote stad onderling aaneen zouden sluiten rondom of naast die grotere bibliotheek. OCW noemde dat “donuts”. Dit is inderdaad gebeurd, er zijn donuts ontstaan, waarbij weinig “fusiewinst” ontstaan is. En een aantal grotere stadsbibliotheken is zich basisbibliotheek gaan noemen zonder fusie met een of meer bibliotheken in de regio.

E E-BOOKPLUSPAKKET

* In hoofdstuk 1 is gemeld dat een uitspraak van het Europese Hof (november 2016) hier verandering in kan aanbrengen.

In de periode 2012-2014 is er regelmatig gesproken over uitleentarieven voor e-books. Aangezien e-books niet onder het leenrecht voor papieren boeken vallen, moet er namens “de digitale bibliotheek” met uitgevers onderhandeld worden over de condities waaronder die hun e-books beschikbaar willen stellen voor het e-bookplatform.* In de periode tot 2015 gebeurde dat door de VOB-inkoopcommissie, daarin geadviseerd door de Stichting Bibliotheek.nl (maker van onder andere het e-bookplatform). Volgens de berichtgeving eisten en eisen uitgevers dat, naast een uiteraard door de digitale bibliotheek te betalen bedrag voor de aankoop van e-books, gebruikers beta-

136 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

len voor het lenen van bepaalde, vooral nieuwere e-books, om niet de indruk te geven dat dit gratis kan zijn. In 2012 was er sprake van drie modellen voor het aanbieden van e-books, waar uitgevers mee konden instemmen: On-demand, Gelimiteerd en Onbeperkt. Bij On-demand ging het om titels die minder dan een jaar oud zijn (de zogeheten head van een model met head, shoulder en long tail) , waarvoor het bibliotheeklid per stream of download betaalt (bijvoorbeeld 1, 2 of 3 euro per periode). Bij Gelimiteerd ging het om titels van één tot drie jaar oud (de zogeheten shoulder). Leden zouden binnen een digitaal abonnement 17 e-books per jaar mogen lenen. Onbeperkt ging uit van titels van meer dan drie jaar oud (de long tail). Leden zouden binnen een digitaal abonnement een onbeperkt aantal e-books online mogen lezen of downloaden. In juni 2013 kwamen er nieuwe voorstellen van de Inkoopcommissie en Bibliotheek.nl, waar de VOB-leden mee instemden. Het ging om een “e-bookpluspakket”. Dit hield in dat personen die dat wensen voor €20 per jaar 18 keer per jaar een e-book zouden mogen lenen uit de categorie jonger dan drie jaar. Dat bedrag zou voor leden van een fysieke bibliotheek bovenop het abonnementsgeld voor de uitleenfunctie van fysieke materialen komen. Overigens werd later gesproken over een knipkaartmodel (als de 18 streams of downloads gehaald zijn, opnieuw voor €20 recht op 18 keer). In de loop van 2014, toen er al gepraat werd over de overname van de BNLtaken door de KB, kwamen er van Bibliotheek.nl berichten over uitstel van het e-bookpluspakket. Uiteindelijk resulteerde dit in juli 2014 in het bericht dat er in 2014 helemaal geen e-bookpluspakket meer zou komen. Bij de behandeling van de Stelselwet in de Kamers zei minister Bussemaker eind 2014 een tarief voor de uitleenfunctie van de digitale bibliotheek te verwachten, maar het duurde tot november 2015 voor de KB bekend maakte dat het tarief voor “digital-only-leden” vooralsnog (voor het jaar 2016) was vastgesteld op €42 per jaar. Dit gold in 2016 niet voor leden van een fysieke bibliotheek: die mochten zonder extra contributie e-books via de digitale bibliotheek lenen. Zie verder ook onder Digital only.

ERWTENSOEP In het IPO-orgaan Provincies.nl van oktober 2005 gaf Ton van Vlimmeren, directeur Bibliotheek Utrecht, vice-voorzitter van de VOB en lid van de Stuurgroep Bibliotheken, een inkijkje in het functioneren van de Stuurgroep Bibliotheken.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 137


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Hij zei onder andere: “De Stuurgroep heeft niet de touwtjes in handen. Voor ons is het proces meer een pan erwtensoep, waarin af en toe een stuk worst of vlees komt bovendrijven. Op wat bovendrijft stuur je bij. Ook het bestuurlijk overleg tussen de drie koepels wordt er voorbereid. Verder zitten wij er niet als zetbazen van de achterbannen; als je in de Stuurgroep zit, helpt het als je een beetje schizofreen bent.” Provincies.nl meldde: “Van Vlimmeren heeft in drie rollen met provincies te maken. Behalve als stuurgroeplid ook als vice-voorzitter van de VOB en als directeur van de Gemeentebibliotheek Utrecht ook met zijn ‘eigen’ provincie. ‘De provincies hebben hun rol serieus genomen. Ze zijn echt actor geworden. De provincie Utrecht heeft meer dan een miljoen extra op tafel gelegd, een teken dat het serieus is.’ Een kanttekening heeft hij ook: ‘De provincie is eigenlijk een overheidslaag, die van nature niet in de rol zat van procesmanager. Ze hadden daarvoor niet de mensen aan boord, waardoor er nogal wat adviesbureaus en consultants zijn ingehuurd’.” Zie ook: Markt van bibliotheekvernieuwing.

F FORMULEBUREAU Zie: Collectie en Franchise

G GEBRUIKERS Tijdens de hele periode van bibliotheekvernieuwing is regelmatig opgemerkt dat “de gebruiker centraal moet staan”. Maar er zullen niet veel gebruikers zijn die weet hebben van vernieuwing en verbetering dankzij het beleid van de drie overheden. Bibliotheken hebben het niet alleen over gebruikers, maar ook over leden, bezoekers en klanten, zonder altijd precies te definiëren wat zij er onder verstaan. Jarenlang was het bezoek aan en het gebruik van een openbare bibliotheek gratis en anoniem in die zin dat iedereen een bibliotheek kon binnenlopen om er een krant te lezen, een boek te raadplegen en/of inlichtingen te vragen, zonder zich te hoeven registreren of anderszins bekend te maken. Alleen degenen die gebruik wilden maken van de uitleenfunctie moesten zich laten registreren en in de meeste gevallen, als het ging om volwassenen, een jaarlijkse contributie

138 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

betalen. Vaak wordt dit aangeduid met het begrip “leden”, hoewel de meeste bibliotheken stichtingen zijn, die strikt genomen geen leden kennen. Aan jeugdleden werd in de meeste bibliotheken geen contributie gevraagd. Bibliotheken vragen vaak wel een betaling voor bijwonen van evenementen zoals lezingen door schrijvers, waarbij het tarief voor leden kan verschillen van dat van niet-leden. Ook zijn er bibliotheken die geld vragen voor het gebruik van internet en/of wifi in de bibliotheek. Onder invloed van marktdenken en zich als bibliotheek willen manifesteren als “onderneming” is ook het begrip “klanten” in zwang gekomen. Meestal wordt dan gedoeld op leden, maar het kan ook gaan om bezoekers. Ook de landelijke digitale bibliotheek kent gratis gebruik, zoals voor raadplegen van de website en het lenen van rechtenvrije e-books. Zie ook onder e-bookpluspakket. In 2016 gold voor zogenaamde digital-only-leden een tarief van €42 per jaar.

GOUDKLOMPJES Terwijl in 2009 de Projectgroep Bibliotheekinnovatie vooral invulling gaf aan het begrip “innovatie” door bezig te zijn met de digitale bibliotheek en Bibliotheek.nl , startte de VOB in het verlengde van haar Agenda voor de toekomst 2009-2012 met een organisatieontwikkelingstraject voor personeelsleden onder de naam Goudklompjes. Beoogd werd aan te tonen dat “innovatie” vooral moet komen van onderaf, van de bibliotheekmedewerkers. Die konden in het traject zelf aan de slag gaan en zich buigen over de vraag welke rol ze wilden spelen bij bibliotheekinnovatie. Het management mocht zich er niet mee bemoeien. De bedoeling was klein en decentraal beginnen en geleidelijk opschalen naar een landelijke innovatiebeweging. Zo’n 160 bibliotheekmedewerkers uit 22 bibliotheken kwamen in 2009 regelmatig bij elkaar. Ieder team bracht zijn innoverende ideeën in het proces. Het motto was: “De toekomst is er al, alleen nog niet overal gedistribueerd”. De teams informeerden elkaar over hun inzichten en procesresultaten. De VOB maakte in hetzelfde formaat als de Agenda voor de toekomst een publicatie Goudklompjes, met als ondertitel Agenda voor de toekomst in uitvoering. Daarin werden van 24 teams de resultaten van het Goudklompjes-traject beschreven. Op 26 november 2009 konden belangstellenden er in de Van Nelle Ontwerpfabriek te Rotterdam kennis mee maken. Volgens de uitnodiging ging het om de Eerste Nationale Dag van de Bibliotheekinnovatie, maar de vraag was wel meteen al of alle 24 goudklompjes in de eerste plaats het management van de eigen bibliotheek ongeschonden zouden passeren en als dat al het geval

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 139


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

was, of ze dan onderdeel zouden kunnen worden van “de collectieve agenda” van SIOB, BNL en VOB. Het boekje zei: “Deelname brengt een cultuuromslag te weeg, maar bovenal enthousiasme en energie: de wil om gezamenlijk de schouders er onder te zetten.” En: “Directies en teams moesten wennen aan de autonomie voor de medewerkers en af en toe moesten projecten weer vlot getrokken worden. Gaandeweg drong het besef door dat er zich iets veranderd had: in de werkwijze, in de omgangsvormen, in de inspiratie.” De Goudklompjeshal in de Van Nelle Fabriek maakte 26 november de indruk van een bouwplaats. Veel gele waarschuwingsborden, schrikhekken en veiligheidshelmen. Met teksten als “Eigen risico. U zou op geheel nieuwe gedachten kunnen komen” en “Gebruik de kracht van de lach”. Op tafels hier en daar goudklompen van verguld pakpapier. Wat de Goudklompjes zelf betreft, bleek veel aandacht te zijn uitgegaan naar presentatie van collecties, inspelen op behoeften van doelgroepen door middel van segmentatiemodellen en verleiden van klanten. Ook het begrip retailmarketing kwam aan bod. Om de klant als koningin binnen te houden moest het altijd Koninginnedag zijn. En daarom moesten er ook meer aantrekkelijke jonge jongens in de bibliotheek, vertelden dames van de Bibliotheek Utrecht. De bibliotheken van Rotterdam en Den Haag wilden out-of-the-box-denken bij de invulling van het containerbegrip “mediawijsheid”. Bijproduct: muren geslecht tussen deze twee grote stadsbibliotheken. Een ander team van deze twee bedacht het begrip biebbundel: klanten laten kiezen welke diensten ze willen gebruiken en betalen. Bij ProBiblio wilde een team Lallapaloosa werken aan “een omslag in de hele cultuur” door fysiek en digitaal tot betere uitwisseling van informatie te komen. Bibliotheek Vlissingen werkte met het project Zenbibliotheek aan een wiki voor interne kennisdeling en een biebblog voor externe communicatie. De voor deze dag bedachte prijs “Gouden Spijker van 2009” ging naar het team van Bibliotheek Helmond-Peel voor Co-Creatie. Interactieve sessies, jobroulation en een ontregelclub om overbodige regels voor klanten af te schaffen. VOB-vice-voorzitter Gerard Reussink reikte de prijs uit, maar vond dat er eigenlijk allemaal winnaars waren en dat de gouden spijker voor iedereen zou moeten zijn. Maar het Goudklompjes-traject werd na 2009 niet meer voortgezet.

H HANDREIKINGEN VNG In april 2011, ten tijde van het Bibliotheekcharter, liet de VNG een handreiking

140 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Subsidiebeleid openbare bibliotheken verschijnen, bedoeld voor de gemeenten. De handreiking, waarin suggesties werden gegeven voor de wijze waarop gemeenten de bibliotheek strategisch kunnen herpositioneren en innoveren, ging al in op de in het Bibliotheekcharter voorziene situatie van nieuwe wetgeving. Zo stond er in de handreiking dat de financieringsbehoefte van het bibliotheekbestel van de toekomst, in het licht van ontwikkelingen als de toenemende digitalisering, opnieuw zal moeten worden bepaald. Aangekondigd werd dat het zogeheten instapniveau zal worden losgelaten. De handreiking meldde dat de huidige wetgeving gebaseerd is op het gegeven van het fysieke boek en dat nog geen rekening is gehouden met de digitale bibliotheek op basis van e-boeken en elektronische data. De VNG vond dat het rijk een taak moet hebben voor wat betreft het beheer en de doorontwikkeling van de digitale bibliotheek, het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van het werk en het in stand houden en ontwikkelen van een landelijke ondersteuningsinfrastructuur. De VNG vond ook dat via wetgeving aan gemeenten niet mag worden voorgeschreven dat een openbare bibliotheek in stand moet worden gehouden. “Gemeenten hebben al ruimschoots bewezen dat zij groot belang stellen in de bibliotheekvoorziening,” zo zei de VNG in de handreiking. Ook vond de VNG het belangrijk dat in functionele termen wordt gesproken over bibliotheekbeleid, en niet de vorm wordt vastgelegd. “De wet moet immers ruimte laten voor de diversiteit aan nieuwe vormen die nu aan het ontstaan is.” De handreiking sloot af met een aantal do’s en don’ts. Als do’s werden genoemd: • Formuleer een visie op de openbare bibliotheek in relatie tot breder gemeentelijk beleid (cultuurbeleid, mediabeleid, informatiebeleid, jeugdbeleid e.d.). • Stimuleer innovatie, in het bijzonder wat betreft de digitalisering. • Subsidieer op tenminste het instapniveau. • Zoek naar mogelijkheden van cross-over tussen de openbare bibliotheek en andere aanbieders van publieke en private diensten: dit zowel op stads-, wijk- als dorpsniveau. • Onderken dat de bibliotheek van de toekomst vele gedaanten kan hebben: verken samen met de openbare bibliotheek deze toekomstige vormen. • Bereken een integrale kostprijs. • Doe behoefte-onderzoek onder de bevolking. De don’ts zijn volgens VNG: • Bezuinigen op de openbare bibliotheek zonder overleg over rol, taak en functie van de bibliotheek in de lokale samenleving. • Toestaan dat de openbare bibliotheek “stand alone” opereert, los van het lokale, provinciale en landelijke netwerk.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 141


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

• Blindstaren op de vijf functies uit de Richtlijn basisbibliotheken. Niet alle functies hoeven door de bibliotheek even stevig met diensten “belegd” te worden. • Vasthouden aan het model van openbaar bibliotheekwerk zoals we dat kennen uit het pre-digitale tijdperk (periode 1945-1995). • Op detailniveau bemoeien met hoe de openbare bibliotheek zijn taken vervult. De gemeente moet zich hoofdzakelijk beperken tot de wat-vraag. • Alleen ambtelijk met de bibliotheek in contact staan en college en raad niet bij de beleidsvorming betrekken. • Denken dat certificatie niet nodig is of alleen maar kostenverhogend werkt. Het handhaven van de kwaliteit van de dienstverlening is van groot belang. DE OPENBARE BIBLIOTHEEK IN HET DIGITALE TIJDPERK

In april 2012 kwam er een handreiking die meer was toegespitst op de komst van de landelijke digitale bibliotheek. Titel: De openbare bibliotheek in het digitale tijdperk. In deze handreiking werd het begrip “substitutie” geïntroduceerd. Daarmee werd bedoeld dat papieren boeken zo veel mogelijk moeten worden vervangen door e-books. Zie verder onder Substitutie. LOKAAL BIBLIOTHEEKWERK

In april 2015 verscheen de VNG-handreiking Lokaal bibliotheekwerk naar aanleiding van het in werking treden van de Stelselwet per 1 januari 2015. De handreiking gaf toelichting op de wetsartikelen, maar ging onder andere ook in op maatschappelijke trends die aanknopingspunten bieden voor het bibliotheekwerk. Tevens werden er lokale en regionale voorbeelden beschreven waar gemeente en bibliotheek tot passende afspraken zijn gekomen. De handreiking wees er op dat de Stelselwet de decentrale structuur van het openbare bibliotheekwerk handhaaft, waarbij gemeenten in grote mate zelf kunnen beslissen over de inrichting van het lokale bibliotheekwerk. “Lokale keuzes bepalen het bekostigingsniveau. Er geldt geen minimaal bekostigingsniveau.” Ook meldde de handreiking: “De gemeente mag zelf besluiten welke partij het bibliotheekwerk uitvoert. Dat mag ook een commerciële aanbieder zijn.” En: “De Wsob legt geen verplichting op aan gemeenten een bibliotheek in stand te houden. Wel is vastgelegd dat bij de sluiting van een bibliotheekvoorziening overleg moet worden gevoerd met belanghebbenden, waaronder de ingezetenen, met als inzet de toegang tot de openbare bibliotheek te borgen.” De handreiking meldde dat de Stelselwet geen bepalingen over toezicht en sancties kent. De KB brengt door monitoring in beeld of er gaten in het netwerk ontstaan. De eis om bij voorgenomen sluiting overleg te voeren noemde de handreiking wel hard. De bestuursrechter zal een gemeentelijk besluit daar op toetsen, als er een proces zou worden aangespannen.

142 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Over de bibliotheekvoorzieningen van commerciële aanbieders merkte de handreiking op dat deze niet aan “het stelsel” mogen deelnemen als de gemeente ze een te beperkte opdracht geeft voor wat betreft de vijf functies uit de Stelselwet (artikel 5) en de zes netwerkactiviteiten (artikel 8). “De gevolgen van het niet deelnemen aan het bibliotheeknetwerk zijn vooral gelegen in het niet kunnen aansluiten op de digitale infrastructuur en mogelijk het niet kunnen profiteren van de ondersteuning door de landelijke en provinciale instellingen. Voor inwoners zal dat betekenen dat er via de lokale bibliotheek(pas) geen toegang is tot de digitale bibliotheek. Als men e-books wil lenen kan dat door direct lid te worden van de KB.” Al eerder merkte de handreiking op: “Iedereen die in Nederland als ingezetene is ingeschreven, kan zich als gebruiker van de digitale bibliotheek laten registreren. Het is daarbij niet noodzakelijk lid te zijn van een fysieke bibliotheek.” De handreiking wees op de verwevenheid van de Stelselwet en de certificeringseisen van de Stichting Certificering Openbare Bibliotheken (met bestuursleden op voordracht van VNG, VOB en KB). Bibliotheken die niet voldoen aan de vijf functies en de zes netwerkactiviteiten zullen niet gecertificeerd kunnen worden. De handreiking wees er wel op dat niet alle vestigingen van een bibliotheekorganisatie de vijf functies hoeven te vervullen en dat ze ook niet met dezelfde intensiteit hoeven te worden uitgevoerd.

HEC-RAPPORTEN 2010 EN 2013 Al snel na de start van de werkzaamheden van de Stichting Bibliotheek.nl in januari 2010 maakten de partners van het Bibliotheekcharter (OCW, VNG en IPO) zich zorgen over de ontwikkelingen en over structurele kosten voor bibliotheken als gevolg van BNL-activiteiten. OCW gaf Het Expertisecentrum (HEC) opdracht een rapport te maken. Het verscheen in december 2010. Een tweede rapport, ditmaal in opdracht van het SIOB, verscheen in februari 2013 (HEC was inmiddels PBLQ-HEC geworden). EERSTE HEC-RAPPORT

Het eerste HEC-rapport constateerde dat de digitale bibliotheek tot stand moest komen in een ingewikkelde constellatie. Geconstateerd werd dat gemeenten, bibliotheken, provincies, PSO’s, OCW, de VOB, het SIOB en Bibliotheek.nl allemaal hun eigen beleid hebben. In die complexe bestuurlijke en financiële constellatie met veel turbulentie, dynamiek en hectiek werd BNL volgens het HEC niet alleen geacht een ICT-ontwikkelingstraject, maar ook een implementatietraject, een organisatieveranderingstraject en een

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 143


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

“in beheername”-traject uit te (laten) voeren. Het HEC vond dat er eigenlijk een eenduidige eigenaar van de geformuleerde doelstellingen moet zijn, in het jargon van MSP (= Managing Successful Programmes) een Senior Responsible Owner (SRO). (MSP is een door overheden aanbevolen methode voor het uitvoeren van programma’s en projecten, waarin een SRO noodzakelijk is). Het HEC zag echter in dat het in de huidige bestuurlijke constellatie niet eenvoudig is om zo’n rol in te vullen. Aanbevolen werd jaarlijkse werkconferenties te houden. Ook zou BNL zich vaker moeten verstaan met de Charterpartners (OCW, IPO en VNG). Een citaat was: “De grote verandering of innovatie die moet leiden tot vitale bibliotheken met maatschappelijke waarde moet plaatsvinden bij de bibliotheken zelf. Deze verandering vindt plaats als voldaan is aan ten minste drie voorwaarden: de bibliotheken delen de visie, ze hebben het vermogen hun werkwijze en organisatie te veranderen en ze hebben voldoende financiële ruimte om de veranderingen mogelijk te maken.” HEC beval BNL ook aan meer samenhang in de activiteiten aan te brengen. BNL, met Peter van Eijk als directeur, liet in een reactie in januari 2011 aan OCW weten de conclusies en aanbevelingen in grote lijnen te kunnen onderschrijven. De operationele aanbevelingen werden overgenomen. BNL benadrukte dat het de afnemers (dus de bibliotheken) zijn die een doorslaggevende rol spelen. “Concreet betekent dit voor ons dat wij de interactie met de deelnemende bibliotheken zullen intensiveren, onder meer via nauw overleg met de VOB en door middel van de instelling van een gebruikersraad,” zo meldde BNL. TWEEDE HEC-RAPPORT

Het tweede HEC-rapport (februari 2013) signaleerde dat het speelveld nog steeds heel complex was en dat er twee vragen (met bijbehorende “beelden”) waren die geen van beide helemaal bevestigend kunnen worden beantwoord, namelijk: Is BNL een leverancier van digitale diensten en producten en zijn bibliotheken en PSO’s de klanten respectievelijk de opdrachtgevers? Of is het de taak van BNL om in opdracht van OCW top-down een uniforme infrastructuur te definiëren waaraan de bibliotheken zich moeten conformeren? Over die vragen zei het rapport: “Er blijkt wel een spagaat voor BNL als het gaat om verwachtingen. Gechargeerd lijken de bibliotheken als uitgangspunt te hebben dat BNL er is om hen te begeleiden naar een landelijke digitale infrastructuur die passend is bij hun individuele wensen en tempo. In dit beeld zien bibliotheken en PSO’s zichzelf als klanten respectievelijk opdrachtgevers en BNL als leverancier. Eveneens gechargeerd lijkt het beeld van de meer bestuurlijk gepositioneerde stakeholders [OCW, SIOB e.d. - wk] dat het de taak is van BNL om op een top-down-manier een uniforme infrastructuur te definiëren waaraan de bibliotheken zich moeten conformeren. In dit beeld zijn

144 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

bibliotheken afnemers wier specifieke wensen niet leidend zijn voor de dienstverlening door BNL en zijn PSO’s de uitvoerders die voor/namens/in opdracht van BNL lokale diensten verlenen.” Het rapport signaleerde ook dat bibliotheken last hebben van door hen ervaren onhelderheid van financieringen en rolverdeling. “Zo menen bijvoorbeeld sommige gemeenteraden dat een bibliotheek geen ICT-kosten meer hoeft te maken omdat ‘dit toch landelijk geregeld is’! Zij zijn niet in staat onderscheid te maken tussen ICT en digitalisering terwijl deze beide belangrijke pijlers zijn van een hedendaagse bibliotheek.” Dat laatste bleek volgens HEC ook te gelden voor “het bestuurlijke veld”. Het rapport zei: “Ten aanzien van de PSO’s constateren wij dat veldpartijen (‘onmisbare schakel’) en het bestuurlijke veld (‘kunnen op termijn verdwijnen’) andere beelden hebben over de rol van de PSO’s in de toekomst bij de digitale infrastructuur. Dit komt doordat voor partijen niet altijd de relatie helder is tussen de digitale infrastructuur en de reeds in bibliotheken aanwezige ICTvoorzieningen (onderhouden door PSO’s).” Het rapport miste ook nog steeds een Senior Responsible Owner (SRO). Hoewel zowel Diederik van Leeuwen (directeur BNL sinds april 2011) als Maria Heijne (directeur SIOB sinds augustus 2011) zich in interviews in Bibliotheekblad beiden SRO noemden, zag HEC ze niet als zodanig. “SIOB vervult deels de rol van opdrachtgever, maar staat te ver af van de operatie om daadwerkelijk op te treden als SRO zoals die binnen MSP is omschreven,” zei het HEC. Het bestuurlijk en operationeel niveau hadden volgens HEC een ander besef van tijd (bestuurlijk: jaren en maanden; operationeel: dagen en uren), waardoor BNL zich soms gedwongen voelde om eigenhandig beslissingen te nemen en/of zich een oneigenlijke rol aan te meten. Aan de operationele kant stonden de bibliotheken, maar zij hadden volgens HEC geen gezamenlijke vraagorganisatie die deze rol kon vervullen. “VOB vervult maar voor een beperkt deel die behoefte. Enerzijds omdat de visie van VOB niet altijd door alle bibliotheken op dezelfde wijze wordt gedeeld en/of geïnterpreteerd, anderzijds omdat VOB vooral werkt met commissies die meer vrijblijvende visies neerleggen dan het concrete kader van waaruit BNL kan opereren.” HEC stelde vast dat een gemeenschappelijke digitale infrastructuur geen punt van discussie meer was bij de bibliotheken. “Wel geldt dat bibliotheken zeer divers zijn in zowel eisen/wensen die zij hebben op dit gebied als de volwassenheid van de organisatie en digitalisering. De bibliotheken die met BNL te maken hebben gehad in verband met een aansluiting of het afnemen van services schilderen BNL af als enthousiast en professioneel ten tijde van de aansluiting. Na deze periode blijkt de communicatie met BNL veel moeizamer te verlopen en is niet duidelijk wat met de issues wordt gedaan,” aldus het rapport, dat zei

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 145


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

dat dit ook komt omdat de focus van BNL in 2012 lag op aansluiten en niet op nieuwe functionaliteit. HEC wees er ook op dat naarmate de digitale infrastructuur respectievelijk content in omvang en gebruik en daarmee qua (beheers) kosten toenemen, er bij gelijkblijvende middelen steeds minder ruimte voor nieuwe functionaliteiten respectievelijk nieuwe content zal zijn. Dat laatste had ook BNL zelf in presentaties al aangegeven.

I IDIOOT IDEE In februari 2012 interviewde Bibliotheekblad Erik Jurgens, VOB-voorzitter van 2004 tot en met 2011. Ter sprake kwam onder andere de zogeheten ontvlechting: het in 2009 genomen besluit van minister Plasterk de stelselgelden weg te halen bij de VOB en ingaand 1 januari 2010 te beleggen bij een nieuw op te richten Sectorinstituut. De vernieuwingsgelden gingen naar de Stichting Bibliotheek.nl (BNL). Het deel van de vragen en antwoorden over de ontvlechting luidde: Het VOB-bestuur was lange tijd tegen de ontvlechting in een branchevereniging, een sectorinstituut en een uitvoerend orgaan (Bibliotheek.nl). Vanwaar de weerstand? “Ik heb mij daar inderdaad fel tegen verzet. Toen minister Plasterk mij in 2008 van het voornemen op de hoogte bracht, zei ik: ‘Ik vind dit een idioot idee. Je koopt er niks mee, het gaat miljoenen kosten, er ontstaan drie besturen en vervolgens moet je het daarna allemaal weer coördineren.’ Ik heb met zoveel woorden aan hem gevraagd: ‘Hebt u te klagen over de wijze waarop de VOB haar stelseltaken vervult?’ De bewindsman keek zijn ambtenaar aan en vroeg: ‘Hebben wij daar klachten over?’ ‘Nee’, liet de ambtenaar weten: ‘geen klachten’. ‘Waarom doen wij dit dan?’, vroeg ik mij hardop af.” Geeft de praktijk u twee jaar na de splitsing gelijk? “Ja. De kracht van de VOB is verzwakt. Als stelselinstituut konden we dingen doen die we thans niet meer kunnen. Een kleinere organisatie heeft nu eenmaal minder armslag. Op de vraag of de ontvlechting een goed idee was, zeg ik volmondig ‘nee’. Ik heb echter aan de ambtenaren beloofd hier niet over te blijven zeuren. Daarom zeg ik het op deze plek voor de laatste keer. Op een bepaald moment moet je immers vooruitblikken en niet blijven omzien.”

146 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

INNOVATIE MET EFFECT Innovatie met effect is de titel van het in november 2008 verschenen rapport van de in augustus 2008 door minister Plasterk van OCW ingestelde Adviescommissie Bibliotheekinnovatie, naar haar voorzitter Commissie-Calff genoemd. OVERAL REKENING MEE HOUDEN

De commissie kreeg nogal wat mee: enerzijds overal rekening mee houden en anderzijds snel concreet worden. Rekening gehouden moest worden met de standpunten van VNG, IPO en OCW, met alle resultaten die al behaald waren, met alle rapporten op bibliotheekgebied die er al lagen (zie ook onder Verder!), alsmede het Regeerakkoord en het Bestuursakkoord. Ook werd bijzondere aandacht gevraagd voor de relatie met beleid op aanpalende terreinen, met name de wetenschappelijke informatievoorziening (UB’en, KB), omroepen, erfgoedsector, zorg- onderwijs- en welzijnssector. Het plan moest uiterlijk 1 oktober 2008 op hoofdlijnen zijn afgerond; uiterlijk 1 november zou een voorstel voor innovatie in de komende jaren beschikbaar moeten zijn, met dien verstande dat het plan voor 2009 zodanig concreet dient te zijn dat het kan worden geïmplementeerd. DRIE KERNFUNCTIES; VIER ACTIELIJNEN

Het plan moest focussen op drie kernfuncties: kennis en informatie, onderwijs en educatie en lezen en literatuur. Verder moest het zich richten op de vier prioriteiten (of “actielijnen”) digitale dienstverlening, collectiebeleid, marketing en HRM. De commissie moest ook een bestedingsvoorstel maken voor de €20 miljoen vernieuwingsgeld van OCW en per actielijn de rollen, taken en verantwoordelijkheden van de drie overheidslagen toewijzen. PROGRAMMABUREAU

De voornaamste aanbeveling van de commissies was een klein “programmabureau” op te richten dat €19 miljoen aan bibliotheekvernieuwingsgelden uitzet bij vijf innovatiecentra op het gebied van de programmalijnen informatiearchitectuur (digitale infrastructuur), digitale diensten, collectiebeleid, HRM en marketing. De werkzaamheden van deze innovatiecentra moesten ten goede komen aan het hele openbare bibliotheekwerk. (Minister Plasterk had al eerder besloten €1 miljoen van de beschikbare €20 miljoen te besteden aan het programma Kunst van Lezen, uitgevoerd door de Stichting Lezen, samen met eerst de VOB en later het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken). De commissie vond het belangrijk dat er voldoende slagkracht wordt ingezet

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 147


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

voor de bibliotheekinnovatie. Om die reden werd afgezien van een pleidooi voor verdere schaalvergroting van basisbibliotheken, maar uitgegaan van aanbesteding van werkzaamheden aan vijf innovatiecentra die gekoppeld kunnen zijn aan bestaande bibliotheekorganisaties. De commissie verwachtte dat dit in de praktijk vooral de grotere organisaties (PSO’s en stadsbibliotheken) of andere branchepartijen zouden zijn. Het moest gaan om organisaties die op innovatiegebied “een bewezen kwaliteit hebben en een gebleken ambitie en visie”. De commissie gaf er de voorkeur aan als de innovatiecentra verspreid zijn over het land en een ontwikkeltaak op hun eigen gebied hebben voor een netwerk met andere bibliotheken. CENTRALE AANSTURING

De commissie koos wel voor een centrale aansturing (door een programmabureau) maar, behalve bij de digitale infrastructuur, waar het grootste deel van de €19 miljoen naar toe moet gaan, geen centrale uitvoering. Voor de programmalijn digitale infrastructuur werd een projectteam bepleit, met daarin ICT-professionals, om grote projecten binnen deze programmalijn uit te kunnen voeren. Voor de bezetting van het programmabureau dacht de commissie aan ca. 6 fte, bestaande uit een programmamanager, een assistent, een financieel medewerker, een juridisch medewerker, een communicatiemedewerker en een secretariële/administratieve kracht. De commissie liet zich niet uit over het sectorinstituut dat er volgens de Raad voor Cultuur zou moeten komen, maar zei wel dat het programmabureau daarin zou kunnen worden opgenomen. De commissie verdeelde de beschikbare €19 miljoen zeer globaal. De commissiebegroting voor 2009 staat verderop in een tabel, naast de wijzigingen die OCW, VNG en IPO naderhand aanbrachten De commissie maakte onderscheid tussen programmalijnen die centraal aangestuurd én uitgevoerd moeten worden en die wel centrale regie behoeven, maar geen centrale uitvoering. De eerste zijn met name digitale infrastructuur en digitale content. Maar verder moest innovatie vooral decentraal zijn, daar het ontwikkelen van structureel innoverend vermogen van de sector zelf een buitengewoon belangrijk doel is. “Medewerkers in de openbare bibliotheken moeten uitgedaagd worden om met creatieve nieuwe ideeën te komen, te experimenteren, pilot-projecten op te zetten en ervaring op te doen met het effectief breed uitrollen van daartoe geselecteerde diensten of producten. In de hele sector moet ‘de lerende organisatie’ gestalte krijgen,” zei de commissie.

148 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

INNOVATIERAAD

De commissie ging er van uit dat de directeuren van de vijf innovatiecentra, aangevuld met twee deskundigen, een innovatieraad vormen die fungeert als klankbord voor het programmabureau en als coördinatiepunt voor de innovatiecentra. De kaders van het programmabureau zouden wat de commissie betreft worden bepaald door het adviesrapport en door een door OCW in te stellen stuurgroep. Over de VOB (als brancheorganisatie) zei het rapport dat deze alle openbare bibliotheken vertegenwoordigt en straks waarschijnlijk het aanspreekpunt is voor HRM en marketing in de branche. “Het is belangrijk gebruik te maken van deskundigheid die de VOB in huis heeft op de laatst genoemde terreinen. Meer in het algemeen dient het programmabureau de VOB als vertegenwoordiger van de openbare bibliotheken goed bij haar werkzaamheden te betrekken.” De commissie meldde dat de gemeenten en provincies niet langer een regierol moeten hebben bij de verdeling van de OCW-innovatiemiddelen. “Zij hebben wel een belangrijke en blijvende rol als opdrachtgever en bij het in standhouden en versterken van het bibliotheeknetwerk, ook over provinciale grenzen heen,” vond de commissie. AANPASSING RAPPORT-CALFF

Op 15 december 2008 maakten OCW, IPO en VNG bestuurlijke afspraken over het rapport-Calff. Ze besloten de onderwerpen digitale infrastructuur, digitale diensten en digitale content een hogere prioriteit te geven dan de commissie adviseerde (n.l. €17,25 miljoen van de €20 miljoen, in plaats van €11,55 miljoen). Andere wijzigingen ten opzichte van het plan-Calff waren: • Geen OCW-vernieuwingsgeld voor HRM en marketing, maar verwijzing naar de Agenda voor de toekomst van de VOB en bekostiging uit het besteltakenbudget van de VOB. • Geen programmabureau, maar een kleine projectgroep, bestaande uit één regisserende programmamanager en drie inhoudelijke managers (waarvan één op voordracht van de VOB) en de Adviescommissie Bibliotheekinnovatie als klankbordgroep. • Geen innovatiecentra, maar een opzet waarin - vanwege de verspreid beschikbare expertise - voor elk van de onderscheiden thema’s een beperkt expertnetwerk wordt gevormd en waarbij één bibliotheek of PSO als trekker en tevens als aanspreekpunt en eerstverantwoordelijke fungeert.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 149


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Hieronder staan de nieuwe bedragen, naast de oorspronkelijke van de commissie-Calff:

1.

Digitale infrastructuur

2.

Innovatie van digitale diensten

3a.

Innovatie collectiebeleid (digitale content) SUBTOTAAL

3b.

Innovatie van HRM

3c.

Innovatie marketing Programmatische context Organisatie Kunst van Lezen

TOTAAL

Cie-Calff

OCW/VNG/IPO

4,4 milj.

5,54 milj.

3,85 milj.

6,13 milj.

3,3 milj.

5,58 milj.

11,55 milj.

17,25 milj.

2, 7 milj.

0

3 milj.

0

0,25 milj.

0,25 milj.

1,5 milj.

1,5 milj.

1 milj.

1 milj.

20 milj.

20 milj.

VNG, IPO en OCW onderschreven het door de commissie voorgestelde sturingsmodel: voor de digitale onderwerpen centrale aansturing én uitvoering, voor de overige terreinen (fysiek collectiebeleid, HRM en marketing) wel centrale regie, maar een organisatie die in eerste instantie uitgaat van en bouwt op het innoverende vermogen van de sector zelf. De bestuurlijke partners kwamen ook overeen dat bibliotheekorganisaties die niet meewerken aan implementatie van bestuurlijke afspraken over de landelijke digitale bibliotheek geen deel meer uitmaken van het stelsel van openbare bibliotheken en geen aanspraak meer kunnen maken op middelen en voorzieningen binnen dat stelsel. OCW, IPO en VNG zagen dat als een nadere invulling van het netwerkconcept zoals bedoeld in artikel 11b van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.

INNOVATIERAAD Het SIOB stelde eind 2013 een Innovatieraad in, zij het een andere dan de Commissie-Calff bedoelde in 2008. Doel was inspraak, krachtenbundeling en draagvlak op het gebied van innovatie te creëren en te organiseren. Het SIOB meldde over de oprichting: “Aanbevelingen en ervaringen naar aanleiding van diverse activiteiten op het gebied van innovatie voor de start van het project Landelijke innovatieagenda (voorjaar 2013), evenals aanbevelingen vanuit de inventarisatie en innovatiedenkmiddagen, wijzen

150 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

sterk naar de meerwaarde van een innovatieraad.” Het SIOB liet enkele malen inventarisaties doen naar innovatieprojecten in het openbare bibliotheekwerk. Ook was er geld uitgetrokken om projecten die daar naar het oordeel van de Innovatieraad voor in aanmerking kwamen van een financiële bijdrage te voorzien. De Innovatieraad ging ingaand 2015 mee naar de KB. In 2016 bestond de Innovatieraad uit Erna Winters (directeur Bibliotheek Kennemerwaard, voorzitter), Theo Peeters (directeur Theek5), Jacques Malschaert (directeur Bibliotheekservice Fryslân), Theo Meereboer (consultant musea), Marina Polderman (specialist bibliotheekvernieuwing Noord Oost Brabantse Bibliotheken) en Klaas Jan Mollema (opleidingscoördinator Hogeschool Leiden). Het KB vertelde op haar site: ”De Innovatieraad is een commissie van vernieuwers uit de openbare bibliotheeksector. De Raad bestaat uit bibliotheekdirecteuren of -medewerkers, maar ook uit leden afkomstig van provinciale serviceorganisaties of een aanpalende sector. De Innovatieraad is opgericht in 2013 en binnen het programma ‘de Innovatieagenda’ het belangrijkste instrument. De Raad wil de innovatiekracht van openbare bibliotheken versterken en besluit welke projecten worden ondersteund. Ook is de Raad klankbord voor het overkoepelende project ‘de Innovatieagenda’.” Wat die Innovatieagenda betreft, kwam de Kwink Groep in 2016 in opdracht van de KB met een tekst voor een Gezamenlijke innovatieagenda die door het bestuurlijk overleg van OCW, IPO en VNG werd goedgekeurd. De vier daarin genoemde prioriteiten zijn Jeugd & Onderwijs, Participatie & Zelfredzaamheid, Persoonlijke ontwikkeling en Verandering & Verbreding van de klassieke bibliotheek.

INSTAPNIVEAU Het “instapniveau” was een door gemeenten aan openbare bibliotheken te subsidiëren minimumbedrag per inwoner, gerelateerd aan de grootte van de gemeente. Het was vastgelegd in de Aanvulling op het Koepelconvenant. De Aanvulling meldde dat een gemeente moet voldoen aan het afgesproken instapniveau om in aanmerking te komen voor de OCW-middelen. Gemeenten die minder dan het genoemde bedrag (exclusief huisvesting) aan bibliotheekwerk besteedden, kwamen niet voor die middelen in aanmerking. Het bedrag was zo gekozen dat 80% van de gemeenten er in 2004 aan voldeed of er boven zat.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 151


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Er werden drie clusters van omvang werkgebied onderscheiden: • tot 30.000 inwoners: €11 per inwoner; • 30.000 - 90.000 inwoners: €12 per inwoner; • 90.000 of meer inwoners: €15 per inwoner. Voordat de VNG het instapniveau in december 2011 officieel voor beëindigd verklaarde, ontstonden er nog discussies of het instapniveau ook geïndexeerd moest worden en zo ja, op basis waarvan. De VNG wilde in 2011 van het hele instapniveau af in verband met bezuinigingsnoodzaak en “de nieuwe diversiteit aan invullingen die voor de fysieke bibliotheek aan het ontstaan is” (naast de “landelijke digitale bibliotheek”, waar de VNG zich blij mee toonde). Zie ook bij Substitutie.

K KARMAC BIBLIOTHEEK SERVICES In BibliotheekBlad nr. 15/2007 (13 juli) kondigde directeur Meine Breemhaar van de Kennis, Marketing & Media Groep (KMM Groep) aan concurrentie in het openbare bibliotheekwerk wenselijk te vinden. Om daar gestalte aan te geven werd het dochterbedrijf Karmac Bibliotheek Services opgericht. De website van dit bedrijf meldt: “Karmac Bibliotheek Services borduurt voort op het begin van de firma Karmac. Dit bedrijf werd opgericht in 1973 met het doel het uitleenproces in openbare bibliotheken efficiënter en effectiever te laten verlopen. Met de komst van het Karto-systeem van Karmac veranderde

de situatie drastisch; het handmatige uitleenproces werd een efficiënt semi-geautomatiseerd proces met foto’s op microfilm van elke uitlening en centrale verwerking van aanmaningen vanuit het Karmac-pand in Lelystad. Uiteindelijk maakten vrijwel alle bibliotheken in Nederland gebruik van dit systeem. Nadat in de jaren tachtig bibliotheken massaal overstapten op bibliotheekautomatisering, werd in 1994 een doorstart gemaakt naar een mediaproductiebedrijf. In 1998 werd Karmac, samen met het marketingbedrijf Prosu, overgenomen door “Kennis, Marketing en Media (KMM)”. En verder: “Karmac Bibliotheek Services keert hierin feitelijk terug naar haar oorspronkelijke doelstelling uit 1973, zij het iets algemener: het efficiënter en effectiever laten verlopen van de activiteiten van (basis)bibliotheken door ondersteuning of uitvoering van de backoffice processen. De aanwezigheid van vele disciplines binnen de KMM Groep, die van belang zijn voor bibliotheken, maakt Karmac Bibliotheek Services tot de ideale partner voor gemeenten en alle Nederlandse (basis)bibliotheken.”

152 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Karmac begon in 2008 met het aanbieden van bibliobusdienstverlening, met name nadat een aantal bibliotheken en gemeenten de bibliobusdienstverlening van PSO’s had opgezegd. De reden daarvan was dat de desbetreffende PSO’s zich gedwongen zagen hun tarieven te verhogen, nadat de betrokken provincies hadden besloten hun subsidie voor bibliobusdiensten in te trekken. Deze provincies zagen deze dienstverlening in het kader van de bestuurlijke afspraken over bibliotheekvernieuwing als een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De provinciale subsidies werden op andere PSO-diensten ingezet. Karmac bood vervolgens bibliobusdienstverlening aan tegen een lager tarief dan de desbetreffende PSO’s wilden hanteren. Een aantal bibliotheken en gemeenten ging daar op in. De website van Karmac meldt waar bibliobusdiensten worden geleverd. In de loop van 2013 schrok het bibliotheekwereldje op toen de NoordHollandse gemeente Waterland liet weten met Karmac in zee te zullen gaan voor het in stand houden van vaste bibliotheekvestigingen. De gemeente Waterland beëindigde haar subsidierelatie met de Bibliotheek Waterland, werkzaam in een aantal gemeenten in de regio Waterland (Purmerend, EdamVolendam, Landsmeer, Beemster, Graft-De Rijp en tot 1 januari 2014 gemeente Waterland). Directeur Frans Bergfeld van Bibliotheek Waterland liet weten: “In 2012 besloot de gemeente Waterland tot een forse bezuiniging op de bibliotheek, van 350.000 naar 180.000 euro, maar stelde tegelijkertijd als voorwaarde dat alle vier de vestigingen (in Monnickendam, Marken, Broek in Waterland en Ilpendam) open moesten blijven. We zijn toen in gesprek gegaan en er niet uitgekomen voor dat bedrag, waarna de gemeente op zoek is gegaan naar alternatieven.” Na Waterland volgde in 2014 ook de Gelderse gemeente Buren, waar Karmac een bibliotheek runt in de kern Lienden. In mei 2016 besloot de Utrechtse gemeente Lopik in zee te gaan met Karmac. Maar ondanks aanbiedingen en offertes van Karmac zijn er tot eind 2016 geen andere gemeenten overgegaan tot afnemen van een Karmac-bibliotheek. De VNG meldde in 2013 in reactie op vragen van de VOB geen bezwaar te hebben tegen de toetreding van een commerciële aanbieder op de bibliotheekmarkt. De VOB sprak onder andere haar zorg uit over het feit dat de bibliotheek in Waterland geen onderdeel meer is van het landelijke stelsel, de CAO Openbare Bibliotheken niet zal volgen, niet tot nauwelijks aan leesbevordering of aan samenwerking met het onderwijs zal doen en niet deelneemt aan certificering en kwaliteitszorg. De VNG reageerde met te zeggen het niet als bezwaarlijk te zien dat bepaalde gemeenten prioriteit geven aan de uitleen-

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 153


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

en ontmoetingsfunctie, zoals in Waterland. “In het algemeen gesproken zal de komende jaren het accent in de werkzaamheden van bibliotheken zich verplaatsen van de uitleenfunctie naar ondersteuning van ontwikkeling en educatie. De mate waarin daaraan behoefte is, zal echter wisselen per gemeente. In Waterland wordt prioriteit gegeven aan de uitleen- en ontmoetingsfunctie van de bibliotheek. Differentiatie in de vraag van gemeenten is een logisch voortvloeisel uit het decentrale stelsel,” zo vond de VNG. Zie verder ook onder Handreikingen VNG. Ook OCW-minister Jet Bussemaker liet in 2014 in antwoord op Kamervragen daaromtrent weten geen bezwaren te hebben tegen inschakeling van commerciële partijen zoals Karmac. Ze zei: “In algemene zin kan gesteld worden dat er in Nederland geen commerciële bibliotheken zijn. Dat wil zeggen: organisaties die zonder subsidie, tegen marktprijs, boeken (fysiek of digitaal) verhuren of uitlenen. In enkele gevallen komt wel de volgende situatie voor. Gemeenten willen dat voor hun inwoners een bibliotheek beschikbaar is en verstrekken een commerciële partij een budget om de gewenste diensten te leveren. Het bibliotheekwerk in de gemeente Waterland wordt op deze manier uitgevoerd. Indien aan de voorwaarden van het wetsvoorstel - zoals het vervullen van de vijf functies - wordt voldaan, past deze vorm binnen het Nederlandse openbare bibliotheekstelsel. De keuze voor de uitvoerder van het bibliotheekwerk is een gemeentelijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid.” Zoals bij de Wsob is gemeld, bestaan er geen sancties als een gemeente een bibliotheek niet aan alle wettelijke eisen laat voldoen, anders dan dat zo’n bibliotheek niet kan meedoen aan “het stelsel” (onder andere interbibliothecair leenverkeer, Nationale Bibliotheek Catalogus). Maar daar kiezen dergelijke gemeenten in feite zelf al voor. De memorie van toelichting bij de Stelselwet meldde onder andere: “Wettelijk toezicht en wettelijke sancties passen niet bij het karakter van onderhavig wetsvoorstel”. En: “Een bekostigingsplicht of zorgplicht verhoudt zich niet tot de algemene beleidslijn bestuurlijke verantwoordelijkheden op een zo laag mogelijk niveau te leggen. Ook zou - conform de systematiek van de Financiële verhoudingswet - geregeld moeten worden dat de financiële consequenties van een zorgplicht of bekostigingsplicht kunnen worden opgevangen door de gemeente. Daar is binnen de OCW- of rijksbegroting geen financiële ruimte voor.” Zie ook bij Questum.

154 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

KOEPELCONVENANT HERSTRUCTURERING OPENBAAR BIBLIOTHEEKWERK (december 2001 t/m juli 2004) Op 20 december 2001 tekenden staatssecretaris Rick van der Ploeg van OCW en vertegenwoordigers van VNG en IPO een zogenaamd “Koepelconvenant herstructurering openbaar bibliotheekwerk”. Daarin verbonden zij zich in een periode van vier jaar het openbare bibliotheekwerk te herstructureren. Voor “de onderlinge afstemming van het beleid, de vergroting van de samenhang en de vermindering van de vrijblijvendheid” werd een Stuurgroep Bibliotheken ingesteld. Voor de uitvoering kwam er “procesmanagement”, bestaande uit een kleine organisatie (Procesbureau bibliotheekvernieuwing), met aan het hoofd een procesmanager. Als zodanig werd benoemd Wim Kamerman, beleidsambtenaar bij OCW tot zijn aantreden als procesmanager per januari 2002. BASISBIBLIOTHEEK DE KERN

De drie partijen zeiden in een “Gezamenlijke vaststelling” dat “een organisatie-omslag gericht op het stelsel als netwerkorganisatie, kwaliteit als principe, het centraal stellen van de gebruiker, het versterken van de bestuurlijke betrokkenheid van de overheden en het vergroten van het (gezamenlijke) innovatieve en probleemoplossende vermogen noodzakelijk is om de centrale plaats van de openbare bibliotheek in publieke informatievoorziening ook in de toekomst te waarborgen.” Op hoofdlijnen namen zij de adviezen over van de Stuurgroep herstructurering openbaar bibliotheekwerk, zoals neergelegd in het rapport Open poort tot kennis. Dit betekende dat zij “het concept van de basisbibliotheek als kern van het bibliotheekstelsel” overnamen. Het Koepelconvenant zei: “Een basisbibliotheek biedt een gedefinieerd minimum aan dienstverlening van een vastgesteld kwaliteitsniveau, dat overal op dezelfde wijze geldt: de kernfuncties. Gemeenten kunnen beslissen extra middelen in te zetten om een basisbibliotheek op een hoger niveau van dienstverlening te brengen. De organisatie, omvang en inrichting van een basisbibliotheek vindt plaats op grond van inhoudelijke, financiële en regiogebonden overwegingen.” 11 MILJOEN GULDEN VOOR “30-MIN-GEMEENTEN”

Wat de financiën betreft, besloot OCW om “gedurende de looptijd van het veranderingsproces” per jaar een bedrag van 11 miljoen gulden (4,99 miljoen euro) beschikbaar te stellen voor gemeenten met minder dan 30.000 inwoners. Het bedrag was bedoeld voor “de personele kosten die gemoeid zijn met het vormgeven van het opdrachtgeverschap van gemeenten daar waar

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 155


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET * Later is de fabel verspreid dat 40% van alle OCW-gelden in het provinciefonds zou zijn terechtgekomen en slechts 60% in het gemeentefonds. Maar in werkelijkheid zat het beduidend anders. Alleen van het deel dat het rijk tijdens de Wet op het openbare bibliotheekwerk (Bibliotheekwet) via de PBC’s aanwendde voor de personeelskosten (inclusief directievoering) en de kosten van de financiële administratie voor de bibliotheken in gemeenten met minder dan 30.000 inwoners (de zogenaamde “30-minbibliotheken”, die tijdens de Bibliotheekwet verplicht aangesloten waren bij een PBC) en voor de steuntaken van de PBC’s als centrale ging bij de decentralisatie 40% naar het provinciefonds en 60% naar het gemeentefonds. Bij de andere werksoorten die onder de Welzijnswet vielen was de verhouding 30/70. De PBC’s moesten voor die 10% extra wel de directievoering en de administraties “om niet” (d.w.z. “gratis”) blijven aanbieden aan de 30-min-bibliotheken. Het geld dat het rijk tijdens de Bibliotheekwet al rechtstreeks aanwendde voor de 30-plusbibliotheken en bijdroeg aan de zogenaamde “overige kosten” van de 30-min-bibliotheken ging helemaal in het gemeentefonds. Hoe zat het precies, ook qua bedragen? (bron: Rob Kooyman. De financiering van het openbare bibliotheekwerk. Bibliotheek en Samenleving nr. 10, 1985). In het gemeentefonds gingen: • Rijksbijdrage voor de 30-plusbibliotheken (165 miljoen gulden). • Rijksbijdrage “overige kosten” voor de 30-min-bibliotheken (11 miljoen gulden). • 60% van rijksbijdrage aan personeelskosten 30-min en kosten steuntaken PBC’s (60% van 94 miljoen gulden, ofwel 56 miljoen gulden). Samen dus ƒ 232 miljoen. In het provinciefonds ging 40% van ƒ 94 miljoen, ofwel bijna ƒ 38 miljoen. De 10% extra t.o.v. de elders gebruikelijke 30/70 (d.w.z. 10% van 94 miljoen,

het gaat om directievoering en financiële administratie van de basisbibliotheek.” Maar zolang de basisbibliotheken er nog niet daadwerkelijk waren, werd het geld via de provincies ingezet om de vorming van basisbibliotheken inhoudelijk en organisatorisch te stimuleren. Afgesproken werd ook dat diverse bestaande en te verwachten kosten in kaart gebracht zouden worden. Verder namen VNG, IPO en OCW de inspanningsverplichting op zich om gedurende de uitvoeringsperiode de budgetten (peildatum 1 januari 2000) ten minste op gelijk niveau te houden. De Werkgeversvereniging Openbare Bibliotheken (WOB) mopperde dat 11 miljoen gulden een sigaar uit eigen doos was, daar het zou gaan om oude VUT-gelden die door de afschaffing van de VUT niet meer nodig waren. WAAROM EXTRA KOSTEN?

Waarom zouden gemeenten extra kosten hebben als bibliotheken zelf hun directievoering en financiële administratie zouden moeten verrichten? (het zogenaamde “opdrachtgeverschap”, waarvan de PBC’s overigens vonden dat dit door gemeenten net zo goed uit te voeren is als de bibliotheek de directievoering en werkgeverschap heeft uitbesteed, bijvoorbeeld aan een PBC). De oorzaak daarvan is de wijze waarop eind jaren tachtig de decentralisatie van de OCW-gelden naar gemeenten en provincies werd geregeld. De gebruikelijke verhouding tussen een verdeling over het gemeente- en provinciefonds was bij een decentralisatie 70/30, maar voor het bibliotheekwerk werd 60/40 gekozen. Voor die 10% extra (een bedrag van 9,4 miljoen gulden ofwel 4,2 miljoen euro) moesten de PBC’s directievoering en administraties gratis blijven aanbieden aan bibliotheken in gemeenten met minder dan 30.000 inwoners (de “30-min-bibliotheken”).* Het Koepelconvenant heeft het bedrag van €4,2 miljoen voor het provinciefonds gecompenseerd door wat later genoemd is de Ondersteuningsregeling basisbibliotheken (in 2001 11 miljoen gulden ofwel 4,99 miljoen euro, later oplopend naar circa 6 miljoen euro). De Ondersteuningsregeling heeft gegolden tot en met 2007. VOORGESCHIEDENIS

In een hoofdstukje “Voorgeschiedenis” wordt de adviesaanvraag d.d. 23 maart 1998 van de staatssecretaris van OCW aan de Raad voor Cultuur vermeld, alsmede het verschijnen van het advies zelf op 12 november 1998. Vermeld wordt dat dit advies in december 1998 werd besproken in een gezamenlijke conferentie van de overheden en het NBLC. “De conclusie was dat de analyse

156 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

van de problematiek door de Raad voor Cultuur in overgrote meerderheid gedeeld werd door alle partijen, maar dat de concrete oplossingsrichting van de Raad niet op voldoende steun kon rekenen.” Vervolgens meldt de Voorgeschiedenis het werk van de Stuurgroep-Meijer, met als resultaat Open poort tot kennis. De Voorgeschiedenis zegt daarover dat de VNG kon instemmen met de hoofdlijnen en dat andere partijen (IPO, NBLC) reageerden. Maar de inhoud van die reacties wordt niet vermeld. Wel de eerder genoemde “gezamenlijke vaststelling” die is opgenomen in het Koepelconvenant.

dus 9,4 miljoen gulden, ofwel 4,2 miljoen euro) vertegenwoordigde in de ogen van de VNG de waarde van de directievoering en administraties die de PBC’s tot voor de basisbibliotheekvorming gratis moesten aanbieden aan de 30-min. Maar in het totaal was de verhouding tussen wat in het gemeentefonds en in het provinciefonds ging dus geen 60/40%, maar 86/14%.

UITWERKING

De provincies kregen een belangrijke rol in het proces van basisbibliotheekvorming. Niet alleen IPO, maar ook alle afzonderlijke provincies verbonden zich aan het Koepelconvenant (in tegenstelling tot de gemeenten, waar alleen de VNG zich eraan verbond, zonder de gemeenten te kunnen verplichten mee te doen). Provinciale beleidsplannen, opgesteld door de provincie in overleg met de gemeenten in de desbetreffende provincie, moesten richting geven aan de herstructurering. Voor inhoudelijke begeleiding, zorgde de Stuurgroep Bibliotheken (SB), daarin bijgestaan door het procesmanagement. “In geval van verschillen van mening over de te volgen koers kunnen de desbetreffende partijen hun meningsverschil voorleggen aan de SB. De SB geeft een advies over de meest wenselijke oplossing van het desbetreffende geschil,” zo zei het Koepelconvenant. Het Koepelconvenant gaf aan wat de gemeenten, provincies en rijk geacht werden te gaan doen. GEMEENTEN

De VNG nam inspanningsverplichtingen op zich: zich er onder andere voor inspannen dat de gemeenten zich verbinden tot het tot stand brengen van “de basisbibliotheek binnen de hoofdlijnen van beleid voor de herstructurering”. En: behouden en versterken van bestuurlijk draagvlak binnen de gemeente voor de eigen (basis)bibliotheek en voor het stelsel. Ook: het vormgeven en uitwerken van de rol van de gemeente als opdrachtgever van de basisbibliotheek. PROVINCIES

De provincies verbonden zich tot het maken van provinciale beleidsplannen, gebaseerd op overleg met gemeenten en andere relevante partijen, en zorg-

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 157


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

dragen dat die plannen worden uitgevoerd. Belangrijk binnen die plannen waren natuurlijk de plannen-van-aanpak voor de uitvoering van de herstructurering binnen de provincie en het actief stimuleren van de vorming van basisbibliotheken, samenwerkingsverbanden tussen basisbibliotheken en provinciale of interprovinciale ondersteuningsorganisaties. Ook moest de provinciale bibliotheekvoorziening onderdeel zijn van het landelijke stelsel en daaraan deelnemen door het maken van samenwerkingsafspraken. (Iets wat overigens ook in de Wet op het specifiek cultuurbeleid (Wsc) van 1993 stond. De bibliotheekartikelen in deze wet hebben gegolden tot 1 januari 2015, toen de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) in werking trad). Dit betekende dat de uitspraak in het rapport-Meijer dat de taken van de PBC’s enerzijds moesten worden overgenomen door basisbibliotheken en anderzijds moesten worden overgenomen door facilitaire bedrijven als “privaatrechtelijke instellingen zonder winstoogmerk, die gefinancierd worden door afnemers van een diensten en producten” niet werd overgenomen. Weliswaar werd in het Koepelconvenant niet letterlijk gesproken over PBC’s, maar wel over “provinciale of interprovinciale ondersteuningsorganisaties” en de “provinciale bibliotheekvoorziening”. In de Wet op het specifiek cultuurbeleid was wel de naam PBC opgenomen (als onderdeel van de provinciale netwerken, die op hun beurt onderdeel moesten zijn van het landelijke netwerk). Het feit dat ook de term “interprovinciale ondersteuningsorganisaties” werd gebruikt heeft te maken met de fusie tussen de PBC’s Noord- en Zuid-Holland, die na twee jaar voorbereiding gerealiseerd werd in 1996. Pas ruim tien jaar later volgden er meer (die van Overijssel en Gelderland per 1 januari 2008 en van Limburg en Noord-Brabant per 1 oktober 2012). GEDEFINIEERD MINIMUM

Anders dan het rapport-Meijer (35.000 tot 80.000 inwoners) noemde het Koepelconvenant geen expliciete omvang voor basisbibliotheken. Wel moesten deze, zoals gemeld, “een gedefinieerd minimum aan dienstverlening van een vastgesteld kwaliteitsniveau, dat overal op dezelfde wijze geldt: de kernfuncties” kunnen bieden. Maar dat niveau moest nog worden ingevuld.

KRITISCHE VRIENDEN In de tweede helft van 2009 organiseerde de Projectgroep Bibliotheekinnovatie na haar op 26 juni gehouden startbijeenkomst vier keer een bijeenkomst met “kritische vrienden”. De Projectgroep Bibliotheekinnovatie gaf in de periode tussen het einde van de Aanvulling op het Koepelconvenant

158 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

(1-1-2008) en de komst van het Bibliotheekcharter (1-1-2010) invulling aan de besteding van OCW-vernieuwingsgelden, op basis van het eind 2008 verschenen rapport Innovatie met effect, dat door OCW, VNG en IPO licht gemodificeerd was. In de startbijeenkomst zei Bart Drenth, programmamanager van de Projectgroep Bibliotheekinnovatie en tevens “kwartiermaker” voor het nieuwe, op te richten sectorinstituut (naast Frans Meijer als kwartiermaker voor een nieuwe VOB), over de besteding van de OCW-gelden onder andere: “Goed kiezen zal moeilijk zijn. Niet iedereen zal blij zijn. We denken verder na over de manier waarop we het gaan doen. En we gaan aan de slag met de kritische vrienden.” De bijeenkomst op 26 juni 2009 had bij vlagen een tumultueus karakter, waarbij er golven van verontwaardiging door de zaal gingen. Dat kwam door het feit dat nog niet duidelijk was volgens welke criteria voor welke thema’s aan welke partijen de Projectgroep subsidies wilde gaan verstrekken of opdrachten geven. Wel presenteerden enkele organisaties (Zeeuwse Bibliotheek, Koninklijke Bibliotheek, ProBiblio) thema’s op het gebied van de digitale bibliotheek, waardoor aanwezigen de indruk kregen dat de Projectgroep al had besloten de betrokken organisaties opdrachten te geven of subsidies te verstrekken. De discussies die daardoor ontstonden, leidden tot het verzoek van Christine Kempkes (Amstelland Bibliotheken) als Projectgroep een groep “kritische vrienden en vriendinnen” uit te nodigen om op die manier samenspraak met de achterban te houden. Drenth omarmde dat als een goed idee. Belangrijk nieuws was 26 juni dat de Projectgroep uit de hoofdonderwerpen van Innovatie met effect (“Digitale infrastructuur”, “Innovatie van digitale diensten” en “Innovatie van collectiebeleid”) tachtig deelprojecten had beschreven. Ook was nieuws dat het programma voor 2009 voorzag in ongeveer 11 miljoen voor “opdrachten” en voor ca. €8 miljoen aan “subsidies”. Zie voor dat laatste onder Subsidieregeling bibliotheekinnovatie. De Projectgroep wilde kiezen voor opdrachten als marktpartijen de beste prijs/ kwaliteitsverhouding kunnen leveren voor een bepaald resultaat. En voor subsidies als partijen uit het bibliotheekveld specifieke kennis kunnen inbrengen en ook kunnen helpen formuleren wat het beste bijdraagt aan bibliotheekinnovatie. Mensen als Henk Das (directeur NBD Biblion) en Henk Kuijpers (directeur HKA, leverancier van door de meeste bibliotheken gebruikte bibliotheekautomatiseringssysteem Bicat) spraken de vrees uit dat de Projectgroep op terreinen waar zij actief waren dominante dingen zou gaan doen met OCW-gelden. Drenth besloot de eerste bijeenkomst met kritische vrienden te houden op 31 juli.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 159


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Overigens stuurde HKA haar klanten en minister Plasterk op 1 september 2009 een bezorgde brief over de digitale plannen van de Projectgroep. EERSTE BIJEENKOMST, 31 JULI 2009

Op 31 juli was de eerste bijeenkomst van de Projectgroep met kritische vrienden. Een groot deel ervan ging over de vraag wat nu eigenlijk een “digitale bibliotheek� is. De gedachtewisseling leidde tot de conclusie dat de digitale bibliotheek voor het openbare bibliotheekwerk is wat Funda voor de makelaars is: een zeer gebruikersvriendelijke website, waarop het complete aanbod te zien is. Programmamanager Bart Drenth gaf ook aan wat in zijn ogen de digitale bibliotheek niet is. Volgens hem was zij in de eerste plaats geen alternatief voor internet, niet een middel om alle denkbare informatie te ontsluiten, geen parallel met Google. De Projectgroep zei aan te sluiten bij wat minister Plasterk op 26 maart 2009 tegen de Voortouwcommissie OCW had gezegd: je moet de digitale bibliotheek zien in de context van het boekenbestand van de bibliotheken, want het unique selling point is dat zij dat boekenaanbod hebben. In de tweede plaats was een digitale bibliotheek volgens Drenth niet een plek waar allerlei denkbare content wordt bedacht, verzonnen of gemaakt. Het uitgangspunt was dat er al genoeg content bestaat en dat de bibliotheek veel content heeft. Maar waar het om ging is: Hoe zorg je dat de gebruiker die content ook krijgt?

160 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Drenth zei: “We gaan geen tachtig nieuwe, leuke projecten verzinnen en aanbieden, we gaan van bibliotheekwerk geen één-op-één-afspiegeling van internet maken. Wat de digitale bibliotheek wel kan doen is de gezamenlijke bibliotheken diensten te laten aanbieden op een manier die op andere terreinen al volstrekt vanzelfsprekend is.” En daarbij noemde hij Funda als voorbeeld. “Niemand denkt aan alle ingewikkeldheden erachter, maar dat is waar we mee bezig zijn.” Michiel Laan, binnen de Projectgroep projectcoördinator Innovatie van collecties, vond de vraag wat de digitale bibliotheek eigenlijk is heel wezenlijk. “Er is al een Bibliotheek.nl. We kijken er naar wat dat precies is en hoe dat zich verhoudt tot wat wij verwachten. En hoe de gebruiker het ervaart. Wij werken in lijn met het rapport-Calff. De digitale bibliotheek wordt de vestiging van ons allen op internet.” Drenth vond dat er rond de digitale bibliotheek al wel sprake is van kerstballen, maar nog niet van een goed gewortelde kerstboom met kluit: de uitstekende toegang tot alles wat bibliotheken gezamenlijk hebben. Hij gaf aan dat die tachtig projecten zeker niet allemaal losse, nieuwe experimenten betreffen, maar voor een groot deel in samenhang met elkaar een relatie hebben met de digitale infrastructuur. Zorgen werden uitgesproken over de relatie van de landelijke digitale infrastructuur met de bestaande systemen voor lenersadministraties, uitleenadministraties en catalogi. Michiel Laan zei dat het probleem van de bibliotheekbranche is dat verschillende bibliotheekorganisaties vaak dezelfde soort opdrachten geven aan vaak te kleine partijen. “Dat is niet meer de weg die de Projectgroep zou willen.” Bart Drenth vatte het probleem samen als: er zijn al veel systemen die veel kunnen, hoe ga je daar mee om? “Wat we willen is dat je overal kunt lenen en betalen en dat je er dan niet voor naar Groningen of Utrecht moet gaan.” Wilfried Hoffman, binnen de Projectgroep projectcoördinator Infrastructuur, antwoordde dat hij alles in kaart brengt en dat er koppelingen zullen worden gemaakt. “Dat is een hele klus.” TWEEDE BIJEENKOMST, 28 AUGUSTUS 2009

De tweede bijeenkomst van de Projectgroep met haar kritische vrienden op 28 augustus 2009 stond vooral in het teken van een brief die Rob Vellinga, toentertijd directeur van Bibliotheek Voorschoten-Wassenaar, had gestuurd aan Hans Dijkstal, VVD-politicus*. Dijkstal was door de VNG gevraagd het Bibliotheekcharter voor te bereiden. In zijn brief, die gepubliceerd werd in de Nieuwsbrief Nieuw Bibliotheekwerk van augustus 2009 (zie 162/163), toonde Vellinga zich sceptisch over de digitale bibliotheek en maakte hij zich zorgen over de kosten ervan en de gevolgen van die kosten voor de lokale bibliotheken. Tijdens de bijeenkomst kreeg hij bijval, maar ook kritiek. Hans van Velzen (di-

* Rob Vellinga is overleden op 23 december 2012 op 57-jarige leeftijd. Hans Dijkstal is overleden op 9 mei 2010. Hij werd 67.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 161


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

recteur OBA) vond dat er een kern van waarheid zit in de brief. “Door de centrale inzet van het OCW-geld loop ik 3 ton mis, dus Rob Vellinga heeft wel een punt.” Van Velzen zei projecten alleen maar goed te vinden als het effect heel duidelijk is dat ook de OBA zo’n projectresultaat kan gebruiken. “Ik herhaal nog maar eens: doe een paar grote projecten op die manier, kijk vooral naar het effect.” Andere kritische vrienden, overigens voor het merendeel andere dan de eerste keer, dachten dat Vellinga niet de enige was die sceptisch is over de digitale bibliotheek. Peter van Eijk, binnen de Projectgroep projectcoördinator Digitale diensten en producten, vond de reactie van Vellinga begrijpelijk. “Hij pleit voor onderzoek. Daar doen wij ook aan. Maar uit onderzoek valt niet te halen wat de klant graag wil, je moet eerst ergens mee komen om te weten of de klant het wel of niet wil hebben. We kunnen nu met hulp van OCW iets opzetten voor de branche. Maar het is straks een probleem dat niemand het kent. Het zal nog een gigantische opgave worden om er bekendheid aan te geven. Hoe doen we dat? Die vraag zie ik op me afkomen. Ik vertaal dat dan soepel in: er is van de branche €0,22, €0,50 of €1 per inwoner nodig. Maar dan wil men weten: wat krijg ik er voor?” Hij zei nog steeds te geloven in de Agenda voor de toekomst van de VOB. Daar staat in dat er zo’n €50 tot €55 miljoen nodig is (zo’n 10% van de totale publieke middelen voor het openbare bibliotheekwerk). Maar €1 per inwoner is nog maar €16 miljoen. Van Eijk wees ook op de mogelijkheid dat Bibliotheek.nl inkomsten uit advertenties zou kunnen verwerven, zoals ook Omroep.nl deed. Brief Rob Vellinga aan Hans Dijkstal d.d. 10 juli 2009 “Geachte heer Dijkstal, beste Hans, Onlangs spraken wij elkaar in de filmzaal van de nieuwe bibliotheek te Wassenaar. U vroeg mij om een opinie omtrent bibliotheekinnovatie omdat u voor de VNG het land in gaat om draagvlak te creëren voor het VNG-beleid terzake (in samenhang met IPO en OCW). Interessante kwestie waar ik al langer mee bezig ben, getuige ook het bijgevoegde stuk over de bibliotheek te Wassenaar en Voorschoten in perspectief (10 jaar van nu). Dit stuk is door het bibliotheekbestuur aangenomen en aangeboden aan beide gemeentebesturen. De wethouders Pim van de Locht te Wassenaar en Marijke Kleijweg te Voorschoten kunnen zich er in vinden. Het zal nog in beide gemeenteraden worden behandeld. Mijn scepsis is gebaseerd op de gedachte dat de informatiefunctie van bibliotheken is veranderd: actuele informatie (‘need to know’) is al ruimschoots via internet voor handen, de bibliotheek met haar fysieke collectie is meer geschikt voor achtergrondinformatie (‘nice to know’). Ik weet dat de minister het digitale traject is ingegaan, na overleg met IPO en VNG, omdat men van overheidswege bezorgd is over de toekomst van de bibliotheeksector. Met name de informatievoorziening moet digitaal, zo is de gedachte, om de sector toekomstbestendig te

162 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

houden en om de sector te laten overleven, zo wordt gesteld. In Wassenaar gaan we voor de ontmoetingsfunctie en voor cultuur, niet a priori voor digitaal, en ik denk dat wij hier ter plaatse met onze nieuwe bibliotheek toekomstbestendig zijn en nieuw elan hebben gevonden. De overheid heeft haar nationale belang en de gemeentelijke overheid heeft haar plaatselijke belang. Deze open deur kan in de toekomst leiden tot een conflict in bibliotheekland. De VNG lost dit op, denkt zij, door te stellen dat bibliotheken die niet willen meegaan of niet kunnen meegaan met de DB, geen deel meer kunnen uitmaken van het landelijk stelsel van openbare bibliotheken. Deelname door alle bibliotheken wordt als voorwaarde genoemd voor een succesvolle DB. Ik vind een dergelijke taal rieken naar chantage en begrijp niet dat de VNG dit op voorhand stelt. Eigenlijk wordt hiermee gezegd: gemeenten, jullie moeten t.z.t. via de bibliotheken subsidie ter beschikking stellen aan de DB; immers, na 2012 zal de exploitant van de DB bij lokale bibliotheken komen collecteren om de DB in stand te houden c.q. verder te laten ontwikkelen. Kan of wil de lokale bibliotheek niet meebetalen, dan valt zij buiten het stelsel. Stel dat men 1 euro per inwoner vraagt, dat betekent voor onze stichting (Voorschoten en Wassenaar) een bijdrage van ₏50.000,- die ergens vandaan moet komen: minder personeel, minder boeken of minder openingstijden bijvoorbeeld. Dit is niet in het belang van de inwoners van beide gemeenten en strookt zeker niet met de ambities die wij hebben met onze nieuwe bibliotheek in Wassenaar, inclusief filmhuis. En hier wringt de schoen. Ik sta voor de Voorschotense en Wassenaarse bibliotheek, daar word ik voor betaald en ik wil niet gedwongen worden een peperdure DB in stand te houden waarvan nog maar moet worden afgewacht of die succesvol zal zijn. Ik weet dat er collega-directeuren zijn die de DB noodzakelijk vinden en die hieraan mee willen betalen (sommigen vinden 2 euro per inwoner redelijk), ten koste van wat is mij niet duidelijk. Ook is nog niet bekend wat het standpunt ter zake is van gemeentebesturen en of die wel zo happig zullen zijn om op termijn een DB te willen betalen, die geen lokale dienst betreft. Het probleem (of de kracht?) van de bibliotheeksector is de lokale financiering; in ieder geval staat deze lokale financiering op gespannen voet met de financiering van nationale ambities. Dit geluid zult u vaker tegenkomen in den lande. Een oplossing kan zijn dat het verplichte leengeld, dat bibliotheken moeten afdragen aan auteurs en andere rechthebbenden, wordt afgeschaft en door de overheid wordt overgenomen; in de ons omringende landen de gebruikelijke gang van zaken. Het geld dat hierdoor landelijk vrij zou komen is ongeveer gelijk aan wat nu jaarlijks aan de DB besteed gaat worden. Ook dit idee zult u veelvuldig tegenkomen maar ik begrijp dat dan de overheid, indirect, de DB blijft betalen. Toch wil ik een beroep op u doen dit voorstel op bestuurlijk niveau serieus aan de orde te stellen; eenmaal aangenomen, zal het een zegen zijn voor de sector: alle administratieve rompslomp weg en de financiering van de DB veilig gesteld, zonder aantasting van de plaatselijke bibliotheekvoorziening. Ik hoop u met deze brief en met de bijlage enig inzicht te hebben verschaft over wat er zoal speelt inzake de bibliotheekinnovatie en het standpunt daarin van een relatief kleine basisbibliotheek. Concluderend: ik begrijp de overheid dat zij landelijke innovatie voorstaat met haar DB, maar ik meen dat wij in Wassenaar en Voorschoten innovatief genoeg zijn om ons te handhaven als bibliotheek, en als het moet ook zonder het stelsel en de digitale bibliotheek. Landelijke innovatie kan en mag niet ten koste gaan van de lokale bibliotheken. Ik wens u veel succes toe met uw missie. Met een hartelijke groet, Rob Vellinga, Wassenaar, 10/7/2009�

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 163


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

DERDE BIJEENKOMST, 25 SEPTEMBER 2009

“We brengen focus aan, er was al veel, maar heel versnipperd. We gaan iets bouwen dat er nog niet was, we gaan de connectie met de collectie leggen. Dat noem ik innovatief.” Aldus Bart Drenth op 25 september tijdens de derde bijeenkomst van de Projectgroep met een aantal kritische vrienden, als antwoord op de vraag of het wel zo innovatief is boeken centraal te ontsluiten. Drenth deed zijn uitspraken als vervolg op zijn op 21 september tijdens een algemene presentatie van de Projectgroep gedane verklaring dat gekeken wordt of er voor een bedrag van €5,6 miljoen een “basale voorziening” mogelijk is, bestaande uit toegang tot alle bronnen binnen het bibliotheekdomein. Desgevraagd verduidelijkte hij dat de 5,6 miljoen bestaat uit een bijdrage van rond de €2 miljoen van OCW voor organisatiekosten en de bestaande €0,22 per inwoner (samen €3,6 miljoen) uit de bibliotheekbranche voor content. Basaal: betekende volgens hem: geen marketing, geen geheel nieuwe applicaties en geen geheel nieuwe content, maar wel de collecties van de KB en de UB’en erbij. Drenth vertelde dat de Projectgroep beoogt de aanbevelingen uit het SCP-rapport De openbare bibliotheek tien jaar van nu uit te voeren. Dat betekende niet totaal nieuwe dingen doen, maar juist naadloos aansluiten op wat er al is. Het betekende vooral: digitaal de connectie met de collectie maken. Dat zou volgen hem geen toren van Babel worden die halverwege moet stoppen. De Projectgroep wilde laten zien dat een basisvariant betaalbaar is met de huidige financiering. De vraag rees of het niet veel beter gezocht kan worden in aanbieden van digitale content. Drenth: “Dat lijkt heel aantrekkelijk, maar daar zijn we heel terughoudend in. We doen iets met tijdelijk geld en we moeten niet in dezelfde valkuil stappen die er al was: iets ontwikkelen dat vervolgens niet geëxploiteerd kan worden.” Hij gaf aan dat het ook gaat om de verhoudingen tussen de partijen. Wie betaalt wat? Daar moet ook de Regiegroep zich over uitspreken en volgens Drenth waren daar stevige discussies over. Zijn lijn was: het rijk is er voor de infrastructuur en het beheer daarvan. De bibliotheekbranche zelf is verantwoordelijk voor de content. En om daar ruimte voor te creëren moet de bibliotheekbranche modellen verzinnen. Bijvoorbeeld door geld van fysieke collecties vrij te maken voor digitale content. Het lag volgens hem voor de hand te beginnen met non-fictie. Al doordiscussiërend hierover kwamen kritische vrienden ook tot de conclusie dat het noodzakelijk is na te denken over businessmodellen en een tarievenstructuur. Kies je voor pay-per-view of voor andere modellen. Men vond dat betwijfeld kan worden of de tarievenstructuur voor het uitlenen van boeken één-op-één kan worden toegepast op digitale content. Ook het auteursrecht (copyright) werd een steeds belangijker aandachtspunt genoemd. Vastgesteld

164 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

werd echter ook dat papieren media nog een hele tijd zullen blijven. Geopperd werd dat de openbare bibliotheek misschien wel net zo’n splitsing gaat doormaken als het oude staatsbedrijf PTT, in 2009 bestaande uit KPN voor de diensten die niets met papier te maken hebben en TNT voor het papier. Sprekend over de vraag of de door de Projectgroep nagestreefde koppeling van bibliotheeksystemen zal leiden tot één bibliotheeksysteem, zei Drenth dat de Projectgroep de schil maakt, de leidingen tussen de bibliotheeksystemen en de gebruikers legt, en niet verder zal gaan. De vraag rees hoe lang bibliotheken nog moeten investeren in eigen systemen. Drenth antwoordde dat de laatste in een te maken evaluatie van de ontwikkelde digitale diensten en producten zit. Uitgangspunt van de Projectgroep zou blijven Bibliotheek.nl niet afhankelijk te maken van één leverancier. Er rees een vraag over het feit dat de PSO’s, die zich eind 2009 verenigden in de Stichting Samenwerkende PSO’s Nederland (SPN), hebben aangeboden gezamenlijk Bibliotheek.nl onder hun hoede te nemen. Drenth zei dat PSO’s dingen doen in het kader van Bibliotheek.nl en dat dit hun eigen zaak is. Het Opdrachtgeversoverleg had besloten eerst een tijdelijke oplossing voor Bibliotheek.nl te kiezen en in 2010 verder te bekijken welke kant het opgaat. Drenth zei dat de Projectgroep op zoek is naar de kern van Bibliotheek.nl. Zoals hij eerder vertelde zal dat wat het rijk betreft (en betaalt) vooral de infrastructuur zijn en wat de branche betreft (en betaalt) de content. VIERDE BIJEENKOMST, 30 OKTOBER 2009

Moet er wel of niet een vragenbeantwoordingsdienst van de openbare bibliotheekbranche zijn? Dat was slechts één van de vragen die op 30 oktober aan de orde kwamen bij de presentatie van een door de Projectgroep Bibliotheekinnovatie gemaakte evaluatie van de in 2009 bestaande digitale diensten en producten. De Projectgroep had de vierde bijeenkomst met haar kritische vrienden (in twee groepen, één met Peter van Eijk en één met Wilfried Hoffman) speciaal gewijd aan de evaluatie, voorzien van conceptadviezen aan de minister van OCW. In die adviezen stond welke digitale diensten en producten OCW volgens de Projectgroep niet meer mede moet bekostigen, welke nog wel en tegen welke voorwaarden dat laatste dan moet gebeuren. Het was aanzienlijk drukker dan de vorige keren. De bespreking leverde op dat er inhoudelijk aan de voorstellen niets verandert. Dit betekende dat de branche er hard over moest gaan nadenken of - en zo ja: hoe - zij zelf bestaande diensten als Al@din (een vragenbeantwoordingsdienst) en Schoolbieb (met als doel: informatie en diensten op het gebied van onderwijs en leren gestructureerd en aantrekkelijk online aan te bieden) in stand wilde houden. Op 30 oktober werd gesproken over de noodzaak een “initiatiefgroep” uit de

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 165


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

branche in het leven te roepen. Ook werd geopperd versneld de bij de nieuwe brancheorganisatie gewenste Commissie Digitale Bibliotheek in te stellen. De “bouwheer” van de Stichting Bibliotheek.nl, Peter van Eijk, zei in zijn groep dat toe te juichen, zodat hij wist welke gesprekspartner hij vanuit de branche krijgt. De Projectgroep adviseerde de volgende diensten en producten niet meer voor structurele bekostiging door OCW in aanmerking te laten komen: AINP.nl (Anderstaligen Info Nederland Portaal), De G!ds (na 2010), Gezondheidsloket, Ikwilietsleren.nl en Wetwegwijzer Voorwaarden, soms heel stringente, werden er geadviseerd ten aanzien van: Al@din, Aquabrowser, Jeugdbibliotheek, Leesplein, Literatuurplein, Muziekweb, Romanadvies, Schoolbieb en Zoek en boek. In de adviezen was aangegeven of een dienst behoort tot “het basisscenario” of tot “een groeiscenario” (wat wilde zeggen dat ergens anders geld vandaan moest komen dan van OCW ). Programmamanager Bart Drenth had al eerder verteld dat er voor €2 miljoen OCW-geld plus €3,6 miljoen branchegeld (dat is de bestaande €0,22 per inwoner) een heel basale voorziening in stand gehouden kan worden (waar geen geld voor marketing in zit). Voor alles wat de bibliotheken meer willen, zouden groeiscenario’s nodig zijn. Maar groei kon alleen bekostigd worden uit extra overheidsgelden (die toen niet te verwachten waren) of uit besparingsmogelijkheden binnen de branche zelf, bijvoorbeeld inzake bibliotheeksystemen, collectiebeleid en logistiek. Ook in de voorstellen van de Projectgroep over de digitale diensten en producten was sprake van een basisscenario en groeiscenario’s. Bij de beoordeling van de digitale diensten en producten waar OCW tot dan toe aan meebetaalde had de Projectgroep drie criteria gehanteerd: 1. Heeft de dienst een toegevoegde waarde voor de gebruiker? 2. Sluit de dienst aan bij de missie en de kerntaken van de openbare bibliotheek? 3. Draagt de dienst bij aan de doelstellingen van Innovatie met effect? Slechts een klein deel van de toen bestaande producten en diensten ging voor verdere ontwikkeling mee naar BNL. Leesplein, Literatuurplein en Muziekweb waren in 2015 nog te vinden op www.bibliotheek.nl.

L LAURENS Onder leiding van de in 1999 aangetreden Jan Ewout van der Putten richtte het NBLC in 2001 het ICT-expertisecentrum Laurens op. Het NBLC wilde, op basis van haar meerjarenplannen en jaarplannen, zelf aan de slag met biblio-

166 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

theekvernieuwing en het niet alleen aan het Procesbureau overlaten. Doel van Laurens was het effectief en snel realiseren van ICT-projecten in opdracht van de bibliotheeksector. In juni 2001 verscheen er een NBLC-brochure met de titel Bibliotheek.nl, waarin stond dat de bouw van een virtuele bibliotheek (Bibliotheek.nl) een bouwproces is waarbij meerdere partijen betrokken zijn: het NBLC als beleidsmaker en opdrachtgever, het ICT-expertisecentrum Laurens - binnen een door het NBLC te verstekken mandaat - als gedelegeerd opdrachtgever, bouwmanager en architect. En daarnaast diverse webbouwbedrijven als de aannemers. Laurens gaf een belangrijke impuls aan digitalisering van openbaar bibliotheekwerk, onder andere door een systeem van “vinden” van bibliotheekmaterialen (“Zoek en boek”) en een vragenbeantwoordingsdienst, met de naam Al@din. Laurens kreeg een bestuur met onder andere Peter van Eijk, die later zelf een rol zou krijgen in de eind 2009 opgerichte Stichting Bibliotheek.nl (“bouwheer” en eerste directeur, tot 1 mei 2011). In de periode 2001-2006 gaf Jos Debeij, sinds 1 september 2014 hoofd stafbureau Stelseltaken bij de KB, leiding aan Laurens. Laurens werd opgeheven in 2006.

LAURENZO Naar analogie van Laurens richtte de VOB in 2003 (samen met de WOB) het HRM-expertisecentrum Laurenzo op. Leidinggevende werd Gusta Lebbink maar ze vertrok al weer in 2004, nadat zij kritiek geuit had op de lastige positie tussen VOB en bibliotheken. Laurenzo werd nog even opgenomen in Laurens, maar verdween tegelijk met Laurens.

M MARKT VAN BIBLIOTHEEKVERNIEUWING In de jaren na 2001 (verschijnen Koepelconvenant) gingen het Procesbureau bibliotheekvernieuwing en de provincies, in samenwerking met zo ongeveer alle lokale, provinciale en landelijke partijen in het bibliotheekwerk, voortvarend aan de slag om voor bibliotheken tot grotere organisatorische eenheden

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 167


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

te komen. Maar uiteraard wisselde de aanpak sterk per provincie, omdat er grote verschillen waren (en zijn) in de omvang en samenstelling van de provincies, de door de provincies gesubsidieerde taken van de PBC’s en de rol van de PBC’s. Er kwamen gouden tijden aan voor diverse organisatieadviesbureaus die Procesbureau, provincies en bibliotheken gingen helpen met de basisbibliotheekvorming. Er ontstond een “markt van de bibliotheekvernieuwing”, zoals één van de organisatieadviseurs het zelf noemde. Zolang er nog geen sprake was van daadwerkelijke overdracht van directievoering van PBC’s naar basisbibliotheken - die immers eerst nog gevormd moesten worden - mochten de provincies de daarvoor bestemde OCW-gelden (in 2002 ca. 5,5 miljoen euro) besteden. De gelden gingen ten dele naar organisatieadviesbureaus en ten dele naar inhoudelijke vernieuwingen. De provincies moesten van OCW “bestedingsplannen” maken. Overigens ging het NBLC (sinds 2003 VOB genoemd) ook zelf, op basis van haar meerjarenplannen en jaarplannen, aan de slag met bibliotheekvernieuwing. Onder leiding van de in 1999 aangetreden Jan Ewout van der Putten werd in 2001 het ICT-expertisecentrum Laurens opgericht en in 2003 (samen met de WOB) het HRM-expertisecentrum Laurenzo.

O ONDERSTEUNINGSREGELING BASISBIBLIOTHEKEN Zoals bij Koepelconvenant is beschreven, besloot OCW om tijdens de looptijd van het convenant 11 miljoen gulden (ca. €5 miljoen) beschikbaar te stellen, bestemd voor bibliotheken in gemeenten met minder dan 30.000 inwoners. Het bedrag was bedoeld voor “de personele kosten die gemoeid zijn met het vormgeven van het opdrachtgeverschap van gemeenten daar waar het gaat om directievoering en financiële administratie van de basisbibliotheek”. Tot dan toe was de in de jaren tachtig bij de decentralisatie gemaakte afspraak dat de PBC’s directievoering en financiële administratie “om niet” aanbieden aan bibliotheken in gemeenten met minder dan 30.000 inwoners (de “30-min-gemeenten”). Zolang de basisbibliotheken er nog niet daadwerkelijk waren, werden deze OCW-gelden via de provincies ingezet om de vorming van basisbibliotheken inhoudelijk en organisatorisch te stimuleren. De OCW-gelden kregen de benaming “5,5-miljoen-regeling” (door indexering liep het iets op). Snel nadat in 2004 de Aanvulling op het Koepelconvenant tot stand kwam, werd de benaming voor deze geldstroom Ondersteuningsregeling basisbiblio-

168 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

theken, ter onderscheiding van de bij de Aanvulling beschikbaar gestelde vernieuwingsgelden (“Vernieuwingsimpuls, een bedrag van €2 miljoen in 2004, oplopend tot €5 miljoen in 2005, €8 miljoen in 2006 en €20 miljoen in 2007). De regeling zou lopen tot 1 januari 2008, toen de periode van het Koepelconvenant (met Aanvulling) werd afgesloten. De ermee gemoeide gelden (door inflatiecorrectie opgelopen tot ca. €6 miljoen) werden in de periode 2008 t/m 2012 nog als “integratie-uitkering” (geoormerkt geld) via het gemeentefonds uitgekeerd aan gemeenten met minder dan 30.000 inwoners, ook aan gemeenten die niet hadden meegedaan aan basisbibliotheekvorming. De VNG meldde in november 2012 het aflopen van de integratie-uitkering bibliotheekwerk per 1 januari 2013. De gelden gingen naar de algemene middelen van het gemeentefonds. Alle gemeenten, ook met meer dan 30.000 inwoners, kregen er ongeveer €13.885 bij (die niet besteed hoefde te worden aan bibliotheekwerk, omdat het algemene, niet-geoormerkte middelen werden).

ONTTREKKING In september 2011 werd bekend dat staatssecretaris Halbe Zijlstra (VVD, kabinet-Rutte I) bestuurlijk overleg met VNG en IPO voerde over een in juni 2011 aangekondigde brief aan de Kamer. In een conceptbrief stond dat hij van plan was geld aan het gemeentefonds te onttrekken om daarmee landelijk e-content te kunnen laten inkopen. De VNG stemde er mee in. Dit was in strijd met het nog lopende Bibliotheekcharter, want dat bepaalde: “De rijksoverheid draagt de verantwoordelijkheid voor de landelijke technische infrastructuur en verstrekt voor dit doel subsidie aan de Stichting Bibliotheek.nl. De bibliotheekbranche draagt verantwoordelijkheid voor de content.” In de definitieve, op 7 december 2011 verschenen brief werd uitgelegd waarom het goed is digitale content centraal in te kopen: één landelijke digitale bibliotheek zal efficiënter en goedkoper zijn dan wanneer elke bibliotheek zijn eigen digitale collectie moet opzetten en beheren, en geeft bovendien de bibliotheken een betere positie bij de noodzakelijke aankoop van licenties voor e-books bij uitgevers. Voor individuele bibliotheken, vooral in kleinere gemeenten, zou het volgens de staatssecretaris moeilijk zijn om die ontwikkeling bij te benen. Door de krachten te bundelen bereiden ze zich voor op de toekomst, zo schreef de staatssecretaris. Aangekondigd werd dat via een groeipad een bedrag uit het gemeentefonds zal worden genomen dat op centraal niveau aan de bibliotheekbranche ter beschikking wordt gesteld. “De bibliotheeksector

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 169


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

kan met dit budget in collectief verband ten gunste van alle bibliotheken content inkopen. De openbare bibliotheeksector en de KB werken daarbij samen,” schreef de staatssecretaris. In de brief stond dat ook de KB en de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) meedoen in de krachtenbundeling. “Hierdoor kan iedereen die lid is van de plaatselijke bibliotheek al eind volgend jaar vanachter zijn computer e-books lenen uit de digitale collecties van vrijwel alle bibliotheken in het land,” zo stelde Zijlstra. In persberichten werd gerept over €15 miljoen voor e-content. De aangekondigde onttrekking, waar de VOB tegen veel minder harde voorwaarden dan er eerst waren geformuleerd, mee instemde leidde tot veel tumult op de VOB-ledenvergadering van 9 december 2011. GROEISCENARIO

Na nader onderzoek werd in mei 2014 bekendgemaakt dat OCW, VNG en VOB overeenstemming hadden bereikt over een groeiscenario: in 2015 beginnen met €8 miljoen en dit in 2018 laten oplopen naar €12,2 miljoen, met als tussenstappen: 2016 €9,2 miljoen en 2017 €10,6 miljoen. De bedragen waren gebaseerd op een in opdracht van OCW door de Kwink Groep uitgevoerd onderzoek. In de begeleidingscommissie bij dit onderzoek, getiteld Actualisatie onderzoek digitale content in de collectie van openbare bibliotheken had de VOB zitting, naast BNL, VNG, SIOB en de KB. De volgende onderzoeksvragen stonden centraal: Hoe zal het - voor de gebruikers van de openbare bibliotheek relevante - digitale media-aanbod zich in de periode 2014-2018 ontwikkelen? En: Welk budget is in deze periode nodig voor de inkoop van deze digitale media voor gebruikers van de openbare bibliotheken? Een werkgroep, bestaande uit Hans van Velzen, Lotte Sluyser (beiden vanuit de Inkoopcommissie van de VOB), Mariet Wolterbeek (vanuit een VOB-taskforce lobby bibliotheekwet), Liesbeth Vogelaar (Bibliocenter Weert) en Coen van Hoogdalem (VOB), constateerde na bestudering van de aanbevelingen van de Kwink Groep dat het daarin genoemde groeipad en de hoogte van de uitname acceptabel en werkzaam zijn voor bibliotheken. BENADERINGEN

Uitgangspunt in het rapport was wat de VOB-inkoopcommissie besteedde

170 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

in 2014 (€6,9 miljoen, excl. BTW). Het rapport maakte onderscheid in vijf contentstromen: E-books (incl. e-books voor de jeugd), Muziek, Databanken, dagbladen en tijdschriften, Audiovisuele content en Specifieke content voor jeugd en onderwijs (exclusief e-books voor de jeugd). Om te berekenen wat er in 2018 nodig is, werd per contentstroom gekozen voor een “vraagafhankelijke benadering”, “een beleidsmatige benadering” of een “aanbodgeoriënteerde benadering”. Bij “E-books” was het een vraagafhankelijke benadering, gebaseerd op een aantal bronnen. Voor “Muziek” en “Audiovisuele content” viel de keus op een beleidsmatige benadering. Voor “Databanken, dagbladen en tijdschriften” en “Jeugd en onderwijs” gold een aanbodgeoriënteerde benadering. Verder werd ervoor gekozen om bovenop het totale bedrag 20% te zetten voor ontsluiting van content, ontwikkeling en marketing (10% ontsluiting en ontwikkeling en 10% marketing). Het geheel leidde tot het bedrag van €12,2 miljoen (excl. BTW) in 2018. Met eigen inkomsten van gebruikers werd geen rekening gehouden, hoewel uitgevers vragen van een gebruikersbijdrage als voorwaarde hadden gesteld om e-books ter beschikking te stellen aan de digitale bibliotheek. Maar het rapport vond die bijdrage te hypothetisch om er rekening mee te houden. De bedragen van 2015 t/m 2017 werden geïnterpoleerd op basis van de €6,9 miljoen voor 2014 en de €12,2 miljoen voor 2018. De €12,2 miljoen was als volgt opgebouwd: €2 miljoen voor Databanken, dagbladen en tijdschriften (aanbodgeoriënteerd), €6,7 miljoen voor E-books (vraagafhankelijk), €0 voor Audiovisuele content (beleidsmatig, met de opmerking dat inkoop via andere contentstromen en via “ruimte voor ontsluiting en ontwikkeling” kan gebeuren), maximaal €800.000 voor Muziek (beleidsmatig), €600.000 voor Jeugd en onderwijs (aanbodgeoriënteerd) en 20% beleidsmatig bovenop het totaal, ofwel €2 miljoen, voor ontsluiting, ontwikkeling en marketing.

ONTVLECHTING De door OCW in 2008 bedachte oprichting van een Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB) met stelseltaken en de omvorming van de VOB tot zuivere brancheorganisatie (samen wel ontvlechting, gepaard gaand met boedelscheiding, genoemd) en de invlechting van de Werkgeversvereniging Openbare Bibliotheken (WOB) in een VOB-zonder-stelseltaken, met daarbij een OCWplan voor bibliotheekinnovatie en een als tijdelijk bedoelde Stichting Digitale Bibliotheek, bracht verschillende gremia.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 171


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Dat waren in de tweede helft van 2009: Regiegroep Bibliotheekinnovatie (door OCW ingesteld): • Marjan Hammersma, directeur Media, Letteren en Bibliotheken (MLB) van OCW, tevens voorzitter; • Gerard Reussink, vice-voorzitter van de VOB; • Josje Calff, voorzitter geweest van de Adviescommissie Bibliotheekinnovatie. Projectgroep Bibliotheekinnovatie (door de Regiegroep ingesteld): • Bart Drenth, organisatieadviseur bij Berenschot, programmamanager; • Wilfried Hoffman, programmacoördinator digitale infrastructuur; • Peter van Eijk, programmacoördinator digitale diensten en producten; • Michiel Laan, programmacoördinator innovatie van collectiebeleid. Opdrachtgeversoverleg Ontvlechting VOB (door OCW en VOB ingesteld): • Marjan Hammersma; • Herman Hofenk (Directie MLB, OCW); • Gerard Reussink; • Nan van Schendel (VOB-bestuurslid). Kwartiermakers/bouwheer: • Bart Drenth, kwartiermaker sectorinstituut, aangesteld door OCW. • Frans Meijer, kwartiermaker Brancheorganisatie, aangesteld door VOB-bestuur. • Hans van Velzen, kwartiermaker integratie WOB in VOB-zonderstelseltaken, aangesteld door WOB-bestuur. • Peter van Eijk, bouwheer Stichting Digitale Bibliotheek (Bibliotheek.nl), aangesteld door Opdrachtgeversoverleg. Op de ontvlechting van de VOB (uit elkaar halen van stelseltaken, na 2009 bij het SIOB te bekostigen door OCW, en branchetaken, door de VOB-leden te bekostigen) en de invlechting van de WOB in een “rest-VOB” (d.w.z. een VOB met alleen branchetaken) wordt nader ingegaan onder Vereniging van Openbare Bibliotheken.

OP WEG NAAR 2005 In 1995 verscheen er een strategienota van het NBLC, Op weg naar 2005. Deze nota legde aan de hand van een SWOT-analyse drie strategische hoofd-

172 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

doelstellingen vast: 1. Het versterken van de brancheorganisatie, oftewel de gezamenlijkheid van het bibliotheekwerk. 2. De verbetering van de aansluiting op de marktontwikkelingen. 3. Het versterken van de innovatie- en ontwikkelingscapaciteit van de branche. Flankerend personeels- en organisatiebeleid werd een belangrijk instrument gevonden om deze doelstellingen te bereiken. SUCCES EN TOCH ZORG

De nota wees er op dat het openbare bibliotheekwerk met een in dertig jaar opgebouwd netwerk van bijna 1300 vestigingen en 2000 bibliobusstandplaatsen voor nagenoeg de hele bevolking bereikbaar was gekomen, er een professionele vakopleiding bestond en er een krachtige ondersteuningsstructuur (van PBC’s, WSF-bibliotheken, NBD en NBLC) was ontwikkeld. Maar toch sprak het stuk bezorgdheid uit over de toekomst. Als maatschappelijke ontwikkelingen in de samenleving zag de nota stagnerende werkgelegenheid, toenemende inkomens- en opleidingsverschillen, een pluriforme en multiculturele samenleving door de komst van immigranten en vluchtelingen en een toenemende secularisatie. Op het gebied van informatie en cultuur kwam het woord “internet” nog niet voor, maar zag de nota een verschuiving van schrift- naar beeldcommunicatie “door toepassing van nieuwe media en de digitale opslag van informatie”. En: “Door uitbreiding van elektronische netwerken ontstaat er een overaanbod aan informatie, dat bovendien onafhankelijk van tijd en plaats kan worden geraadpleegd.” Daardoor kwamen de tijdsbesteding aan lezen en de taalvaardigheid van jeugdigen onder druk te staan. Ook werd volgens de nota publieksinformatie steeds meer een commercieel product. De nota zag een zich terugtrekkende overheid en meer toepassing van het profijtbeginsel. Gesubsidieerde instellingen als bibliotheken moeten in sterkere mate hun maatschappelijk relevante effecten aantonen. NIEUW BESEF

De nota vond dat de decentralisatie van de jaren tachtig duidelijkheid had gegeven over de bestuurlijke verantwoordelijkheden. Maar: “De afgelopen jaren is ook het besef gegroeid dat openbare voorzieningen als bibliotheken daardoor ook gemeenschappelijke kenmerken dreigen te verliezen en dat onderlinge afstemming en samenhang teruglopen. Juist in een periode waarin de noodzaak tot een krachtige en eigentijdse profilering door elke bibliotheek wordt gevoeld, lijkt een oriëntatie op de maatschappelijke verwachtingen, collectieve belangen en op een gemeenschappelijke koersbepaling meer dan ooit noodzakelijk.”

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 173


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

SWOT

Een SWOT-analyse stelde vast dat de openbare bibliotheken een sterke marktpositie hebben (meer dan de helft van de bevolking maakt er gebruik van), veel kennis en ervaring hebben en een sterke spreiding van voorzieningen. Maar zwak waren het marketingbeleid (geen marktonderzoek), de informatiefunctie (de boekenuitleen is beeldbepalend), de vrijblijvendheid ten aanzien van het hele stelsel (geen eisen aan dienstverlening) en de personeels- en organisatieontwikkeling. Kansen zag de nota in groeiende informatiebehoeften, technologische ontwikkelingen en toenemende vraag (naar ondersteuning) van het onderwijs bij het aanleren van kennis om informatie te verwerven, te ordenen en te selecteren. Maar bedreigingen hierbij waren concurrentie door andere aanbieders op de zich vernieuwende informatiemarkt, de terugtredende overheid en de afnemende betekenis van het boek als informatiedrager. Om de kansen te kunnen benutten zouden de zwakten eerst sterk moeten worden gemaakt. OPERATIONEEL

De drie genoemde strategische hoofddoelstellingen werden vertaald in operationele doelen. Er kwamen plannen voor geleding van het bibliotheekstelsel (met afspraken per laag), een kwaliteitssysteem, een marktbeleid, leesbevordering, maatschappelijke publieksinformatie, elektronische informatievoorziening, de Bibliofoon (een toenmalig telefonisch verlengstuk van de inlichtingendienst van bibliotheken) en de beroepsopleiding. STAND STRATEGIENOTA IN 1998

In 1998 schreef Hans Veen, toen directeur van de Bibliotheek Leiden, in de Informatie Professional een evaluatie van de nota waaruit bleek dat er van de NBLC-strategie nog weinig terechtgekomen was. De primair door gemeenten gefinancierde bibliotheken waren vooral met de eigen lokale omgeving bezig. Veen vond: “Het probleem van een stevig branchebeleid zit ‘m feitelijk in drie knelpunten: de structuur van de vereniging en de machtspositie van de categorale directeurenclubs, de geringe betrokkenheid van het middenkader en de professionals bij branchezaken, en de neiging van bibliotheekorganisaties om weer thuisgekomen - uiteindelijk gewoon een eigen koers uit te zetten en zich daarbij sterk te laten leiden door het lokale krachtenveld.” Het bureau van het NBLC wilde volgens hem allerlei nieuwe zaken en inzichten branchebreed implementeren, gesteund door de meerderheid in de ledenvergadering, terwijl de individuele bibliotheekorganisaties op het cruciale moment graag willen bepalen wat lokaal of regionaal goed voor henzelf is. Veen vervolgde onder andere met:

174 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

“Er is onder de leden zelfs geen enkele consensus over tariefbeleid. Ook speelt een rol dat er door verschillen in lokale prioriteiten en subsidiëring tussen bibliotheken grote verschillen ontstaan, die een gemeenschappelijke koers frustreren. En bovendien: bij elk onderdeel waarop het NBLC het voortouw wil nemen, blijkt telkens een of andere bibliotheek of PBC reeds het initiatief te hebben genomen. Kortom, het is voor het NBLC een heidens karwei om een voortrekkersrol te vervullen in een sterk autonoom en gedecentraliseerd krachtenveld.”

OPEN POORT TOT KENNIS “De impact van de revolutionaire ontwikkelingen op het gebied van ICT raakt de bibliotheken in de kern van haar bestaan. De komst van internet betekent dat toekomstige gebruikers niet meer de deur uit hoeven om de informatie te krijgen die ze zoeken. De stuurgroep ziet een dubbelstructuur ontstaan waarbij naast fysieke ook virtuele bibliotheken opereren. De uitdaging is om een goede aansluiting te vinden tussen de virtuele en de fysieke bibliotheken. De ontwikkeling dat tussenpersonen alleen een rol blijven spelen als zij voor de klant een duidelijke meerwaarde hebben (dis-intermediating) zal ook bij bibliotheken een rol gaan spelen. Daarom is een veel sterkere relatie met de gebruikers van wezensbelang.” Zinnetje uit het adviesrapport Open poort tot kennis uit april 2000 van de Stuurgroep herstructurering openbare bibliotheekwerk, naar haar voorzitter Wim Meijer (onder andere oud-staatssecretaris van CRM) ook wel StuurgroepMeijer genoemd, bij de uitdagingen waar het bibliotheekwerk in 2000 voor staat. Die uitdaging was er in 1995 ook al wel, maar zoals gemeld kwam het woord “internet” nog niet voor in de strategienota van het NBLC Op weg naar 2005 en ook niet in het advies van de Raad voor Cultuur uit november 1998. BASISBIBLIOTHEKEN MINIMAAL 30.000 à 35.000 INWONERS

De Stuurgroep-Meijer kwam met adviezen die een enorme afzwakking betekenden van het tweelagenmodel van de Raad voor Cultuur, met een eerste laag van regiobibliotheken die een werkgebied van 400.000 à 500.000 inwoners zou verzorgen en op de tweede laag taken op landelijk niveau (NBLC en NBD). Als kern van het bibliotheekstelsel zag de stuurgroep zogenaamde “basisbibliotheken”, gesteund door “een stevige landelijke branchevereniging”. De Stuurgroep: “Een basisbibliotheek is een zelfstandige organisatie met één of meer vestigingen die in één of meer gemeenten een bibliotheekvoorziening aanbiedt. De basisbibliotheek is tenminste verantwoordelijk voor een aantal kernfuncties. Daarnaast zal zij voor haar opdrachtgevers (gemeente(n), pro-

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 175


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

vincie, derden) nog andere betekenisvolle taken uitvoeren op basis van aanvullende afspraken. De basisbibliotheek wordt voor het belangrijkste deel gefinancierd door de gemeente(n) waarmee de opdrachtrelatie wordt onderhouden.” Over de omvang van de basisbibliotheken zei de Stuurgroep: “Uitgaande van het principe ‘zo groot als nodig en zo klein als mogelijk’ komt, onder meer op basis van financieel onderzoek, voor de basisbibliotheek een minimaal verzorgingsgebied van 30.000 à 35.000 inwoners naar voren. De stuurgroep adviseert dringend aan bibliotheken met een kleiner verzorgingsgebied te fuseren. Benadrukt moet echter worden dat deze minimumomvang niet gelijk staat aan de optimale omvang van een basisbibliotheek.” De Stuurgroep benoemde een aantal prestatie-eisen en stelde vast: “Het in opdracht van de stuurgroep uitgevoerde financiële onderzoek geeft aanwijzingen dat bibliotheken met een verzorgingsgebied beneden de 30.000 à 35.000 inwoners over het algemeen moeite hebben aan dergelijke prestatie-eisen te voldoen. Verder komt uit het onderzoek naar voren dat bij bibliotheken met een verzorgingsgebied tussen de bandbreedte van 35.000 tot 80.000 inwoners er sprake is van een optimalisatie van het prestatieniveau. Er zijn geen aanwijzingen dat een verzorgingsgebied boven de 80.000 inwoners financiële meerwaarde oplevert.” PRESTATIE-EISEN

De door de Stuurgroep genoemde prestatie-eisen waren: • Een herkenbaar verzorgingsgebied waarbinnen voor alle gebruikers de kernfuncties worden verzorgd. • Binnen dit verzorgingsgebied moet voor iedere gebruiker op een redelijke afstand minstens één vestiging (basisvestiging) zijn die ten minste 20 uur per week open is. • Een zodanige personele bezetting - zowel bedrijfsmatig als inhoudelijk - dat continuïteit van de basisbibliotheek is gewaarborgd: minimaal de invulling van een directiefunctie en daarnaast op elke basisvestiging tijdens openingsuren een minimale bezetting van een bibliothecaris op MBO/HBO-niveau en administratieve ondersteuning. • Structureel gebruikersonderzoek en inzicht in prestatieniveau (kengetallen en interne auditing). • Een bibliotheekbeleid vastgelegd in beleidsstukken als beleidsplan en jaarverslag. De bij de eerste eis behorende “kernfuncties” waren ingedeeld in primaire kernfuncties en ondersteunende kernfuncties. Primair: Opbouwen en beheren van een collectie, het beschikbaar stellen van

176 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

informatie, het beheren van een ledenadministratie en het uitlenen van media. Ondersteunend: Beleidsontwikkeling en -beheer, marktontwikkeling en -beheer, productontwikkeling en -beheer en systeemontwikkeling en -beheer (op ICT-gebied). VERANTWOORDELIJKHEDEN

Bij onder de functies beschreven taken was aangegeven of zij de verantwoordelijkheid van de basisbibliotheken moesten zijn, van de landelijke branchevereniging of van de NBD. Bij de functie “Opbouwen en beheren collectie” zag de Stuurgroep twee taken voor de branchevereniging: het coördineren van de wetenschappelijke steunfunctie en het opbouwen en beheren van een website www.bibliotheek.nl. En één voor de NBD: het inkopen, bibliotheekklaar maken en distribueren van media en databestanden. Bij de functie “Beschikbaar stellen informatie” zag de Stuurgroep één landelijke taak: het opbouwen en beheren van een landelijke catalogus. Ook bij “Beheren van de ledenadministratie” noemde de Stuurgroep één landelijke taak: het ontwikkelen van een “Nationale Bibliotheekkaart”. PROVINCIALE BIBLIOTHEEKCENTRALES

Opvallend was dat de PBC’s in de lijstjes functies en taken niet voorkwamen, terwijl ze er in de praktijk toch vele ervan uitvoerden. De reden was dat de Stuurgroep de PBC’s wilde laten verdwijnen: “De taken van de PBC’s zullen worden overgenomen door enerzijds de basisbibliotheken en anderzijds door nieuw te vormen regionale facilitaire bibliotheekbedrijven. Net als andere toeleveranciers, als de Nederlandse Bibliotheekdienst, zullen zij in een co-maker-relatie met de basisbibliotheken samenwerken.” De Stuurgroep merkte verder op: ”De regionale facilitaire bibliotheekbedrijven bieden ondersteunende diensten aan, bijvoorbeeld op het gebied van automatisering, financiële administratie, inkoop, expeditie/transport en beheer van de bibliobus. Ze komen voort uit een deel van de huidige PBC’s en werken in opdracht van basisbibliotheken en derden, zoals de provincies (voor uitwerking van provinciaal beleid) en de branchevereniging. De regionale facilitaire bedrijven zijn privaatrechtelijke instellingen zonder winstoogmerk, die gefinancierd worden door afnemers van een diensten en producten. Gedurende een overgangsperiode zijn er afnamegaranties vanuit de basisbibliotheken.” Gevolgd door: “De huidige (uitvoerende en ondersteunende) directievoerende taken van de PBC’s ten behoeve van lokale bibliotheken worden overgedragen aan de desbetreffende basisbibliotheken. Dit betekent ook dat een deel van de PBC-medewerkers een nieuwe, passende werkplek zal moeten krijgen in een

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 177


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

basisbibliotheek. De gecontroleerde overgang van taken van de PBC naar de basisbibliotheken moet gepaard gaan met een overgang van de bijbehorende financiële middelen. De provincie speelt in dit proces een regisserende rol.” CENTRUMBIBLIOTHEEKMODEL

Net als het model van de Raad voor Cultuur, betekende ook dit model veel meer een keus voor het “centrumbibliotheekmodel” dan voor het PBC-model. De ondergrens van de Stuurgroep voor basisbibliotheken (30.000 à 35.000 inwoners) viel ongeveer samen met de oude grens van 30.000 inwoners voor “bij een PBC aangesloten bibliotheken” (verplicht onder de Bibliotheekwet en na het vervallen van deze verplichting - door het intrekken van de wet - in veel gevallen vrijwillig gehandhaafd). Van PBC-zijde werd opgemerkt dat bedrijven zonder winstoogmerk niet kunnen bestaan: of ze zijn privaat, maar maken dan ook de winst die minimaal nodig is voor hun continuïteit, of ze zijn gesubsidieerd en vervullen publieke taken als onderdeel van het stelsel.

OPEN POORT TOT KENNIS: DE KOSTEN In juli 2001 verscheen als aanvulling op het rapport-Meijer Open poort tot kennis het rapport Open poort tot kennis: de kosten, in opdracht van OCW gemaakt door IOO BV, Economisch onderzoek voor de publieke sector (eerder Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven geheten). Berekend was wat “de herstructurering” zou gaan kosten, uitgaande van vier componenten: • De inrichting van een landelijk dekkend netwerk van basisbibliotheken met voldoende draagvlak om de kerntaken uit te voeren. • Gewijzigde sturende taken op lokaal, regionaal en landelijk niveau; • De verbetering van de kwaliteit. • Het aanbod van nieuwe virtuele diensten. Het rapport kwam tot de conclusie dat de structurele kosten van het openbare bibliotheekwerk in vier jaar tijd zouden toenemen van 926 miljoen gulden tot 1.098 miljoen gulden (van €420 miljoen tot €498 miljoen euro, dus €78 miljoen meer). Dat zou een toename met 19% zijn, vooral als gevolg van de verbetering van de kwaliteit en de grootschalige introductie van ICT. Aan incidentele kosten werden nodig geacht ƒ91 miljoen in het eerste jaar, ƒ106 miljoen in het tweede, ƒ118 miljoen in het derde en ƒ131 miljoen in het vierde, ofwel ƒ446 miljoen gulden (€202 miljoen) in het totaal. Bijna de helft

178 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

van die kosten zou nodig zijn voor de ICT-impuls en de andere helft voor de verbetering van de kwaliteit (systeem kwaliteitszorg en certificering; omscholing personeel). “ONVOLDOENDE TOEGERUST”

IOO hield zich niet alleen met financiën bezig. Onder het kopje “Overige aandachtspunten” uitte IOO de volgende waarschuwing: “Op vrijwel alle functiegebieden van het openbaar bibliotheekwerk en op alle uitvoerende en sturende niveaus zijn grote en minder grote ingrepen nodig om een kwalitatief hoogstaand en voor eenieder toegankelijk netwerk van moderne bibliotheken te creëren. De branche is evenwel op dit moment niet voldoende geoutilleerd om deze verandering eigenstandig te trekken. De branche kent vele hoog gemotiveerde managers en bestuurders, die echter onvoldoende toegerust zijn om een veranderstrategie uit te stippelen, te enthousiasmeren en de ingezette koerswijziging tot een goed einde te brengen. De branche is voor een belangrijk deel afhankelijk van parttimers en van vrijwilligers, die onmisbaar zijn voor de continuïteit van het uitvoerende werk, maar die weinig vernieuwingspotentie inbrengen. Het personele draagvlak om de bibliotheek van een nieuw elan te voorzien is uitermate zwak. Wanneer de herstructurering van het bibliotheekwerk niet start met een netwerk van stevige veranderingsactoren en een sterke impuls van nieuwe medewerkers in nieuwe functies is de kans groot dat de extra investeringen in de branche niet de beoogde effecten zullen hebben.”

P PAARS DOOSJE In april 2006 gaf de Stuurgroep Bibliotheken, die toezag op de uitvoering van het Koepelconvenant en van wie het mandaat met de Aanvulling op het Koepelconvenant begin 2006 verlengd was tot 1 januari 2008, een uiterst mal, onpraktische vormgegeven boekje in een paars doosje uit, met terug- en vooruitblikken per lid. De titel was Lees mij. Jan van Bergen, gedeputeerde van Utrecht (op voordracht van het IPO), vond dat de bibliotheekvernieuwing een wel erg stroperig proces was. “De structuurverandering is nu na vier jaar nog niet eens overal rond en de inhoudelijke vernieuwing staat nog in de kinderschoenen. Daar hebben we ons echt op verkeken.” Cees Brekelmans, burgemeester van Borne (op voordracht van de VNG),

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 179


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

wees op het feit dat door de extra rijksgelden de verwachtingen hooggespannen waren, maar dat de gemeenten zitten met bezuinigingen en met de afschaffing van een deel van de OZB. “Helaas hebben gemeenten weinig ruimte voor het realiseren van eigen inkomsten. Vroeger konden we de OZB gebruiken voor een bepaald doel, nu mogen we van het Rijk de OZB maar zeer beperkt verhogen. We mógen dus niet eens aan onze burgers vragen of zij meer geld over hebben voor de bibliotheek!” Jan Franssen, Commissaris der Koningin in Zuid-Holland (onafhankelijk voorzitter), vond dat de staatssecretaris [toen Medy van der Laan (D66, kabinet-Balkenende II) - wk] van de provincies mag verlangen dat zij met daadkrachtiger optreden de provinciale netwerken tot stand krijgen. “De provincies zouden geacht moeten zijn de gemeenten op één lijn te krijgen. Als zo’n netwerk dan toch uit elkaar valt, zou er een voorziening getroffen moeten kunnen worden. Daartoe moeten de provincies wel in de positie worden gesteld door de rijksoverheid.” En over de inhoudelijke vernieuwing zei hij dat de verantwoordelijkheid bij de bibliotheken zelf ligt: “De betrokkenheid bij de vernieuwing moet echt sterker, de bibliotheken moeten hun rol pregnanter inkleden, ik vind het jammer dat ik dat moet zeggen.” Frans van de Roer, tot zijn VUT in 2001 plaatsvervangend directeur Media, Letteren en Bibliotheken bij OCW (namens OCW), meende dat sommige gemeenten helaas niet zien wat bibliotheken voor lokale speerpunten te bieden hebben, zoals door haar lage drempel informatiecentrum voor bijvoorbeeld de gezondheidszorg. “Of, om een tweede voorbeeld te noemen, als centrum voor allerlei activiteiten, ook multiculturele. Wat ik ook jammer vind is dat de bibliotheken in grotere plaatsen, zo boven de 60.000 inwoners, weinig animo tonen voor samenwerking met de bibliotheken in de omringende kleinere plaatsen, en vice versa.” Ton van Vlimmeren, directeur Bibliotheek Utrecht (namens de VOB), vond het eigenlijk verwonderlijk dat de bibliotheekvernieuwing op gang gekomen is, daar er volgens hem veel te weinig geld voor uitgetrokken was. “De commissie-Meijer had becijferd dat de hele operatie 205 miljoen zou kosten, voornamelijk voor ICT en voor HRM, maar uiteindelijk is er ruim 27 miljoen voor uitgetrokken. Veel geld is bovendien naar dure bureaus gegaan in plaats van naar de bibliotheekmedewerkers. Die hebben het voornamelijk in eigen uren moeten doen. Zo’n fusieoperatie is lastig, zeker doordat tijdens de verbouwing de winkel open moest blijven. Daar heb ik veel waardering voor.”

180 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

PROCESBUREAU BIBLIOTHEEKVERNIEUWING (2002 t/m 2007) Het Koepelconvenant voorzag in de komst van een Stuurgroep Bibliotheken en in “Procesmanagement” (later Procesbureau bibliotheekvernieuwing genoemd). Aan het hoofd stond een procesmanager. Die functie werd bekleed door Wim Kamerman, oud-beleidsambtenaar van OCW. Hij legde verantwoording af aan de Stuurgroep. De procesmanager moest in nauw overleg met provincies, gemeenten en de bibliotheekbranche handelen en gebruikmaken van een groeiproces dat al gezien werd. Ook moest hij met alle andere partijen overleggen die van belang waren voor het veranderingsproces (zoals ministeries, wetenschappelijke bibliotheken en ook de KB). Taken waren: • Maken overkoepelend, samenvattend plan van aanpak, waarbij rekening wordt gehouden met provinciale beleidsplannen. • Adviseren en ondersteunen van provincies bij het maken van die provinciale plannen. • Stimuleren, faciliteren en regisseren van de uitvoering van het plan van aanpak. • Afstemmen van alle activiteiten op onderlinge samenhang, afhankelijkheid en volgtijdelijkheid. • Monitoren van de voortgang en signaleren van knelpunten. • Fungeren als aanspreek-, informatie- en adviespunt voor alle betrokkenen over zaken die het veranderingsproces betreffen. Aangezien de provincies in het Koepelconvenant een belangrijke rol kregen, was er veel overleg met “provinciale contactpersonen” (veelal de ambtenaren belast met onder andere bibliotheekwerk). De laatste publicatie van het Procesbureau was Terugblik op Verder!, verschenen in april 2008. In het Handboek Informatiebeleid publiceerde Wim Kamerman in 2011 de bijdrage “Zes jaar vernieuwing van openbare bibliotheken. Wat ging er aan vooraf, wat leverde het op?” Zie ook hoofdstuk 4, terugblik met Wim Kamerman in mei 2016.

PROJECTGROEP EN REGIEGROEP BIBLIOTHEEKINNOVATIE (2009) Minister Plasterk (PvdA, kabinet-Balkenende IV) van OCW nam 17 maart 2009 besluiten over de invulling van het op 15 december 2008 bereikte bestuurlijke akkoord met IPO en VNG over het rapport Innovatie met effect. In een

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 181


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Instellingsbeschikking Regiegroep en Projectgroep Bibliotheekinnovatie 2009 maakte hij bekend een Regiegroep ingesteld te hebben, bestaande uit drie leden: • Marjan Hammersma, directeur Media, Letteren Bibliotheken (MLB) van OCW, tevens voorzitter; • Gerard Reussink, vice-voorzitter van de VOB; • Josje Calff, voorzitter van de Adviescommissie Bibliotheekinnovatie. Daarnaast kwam hij met een Projectgroep, bestaande uit één programmamanager (die tevens kwartiermaker voor het sectorinstituut werd) en drie programmacoördinatoren. Namen: • Bart Drenth, organisatieadviseur bij Berenschot: programmamanager; • Peter van Eijk, interimmanager Bibliotheek.nl van de VOB en coördinator ICT, HRM en Marketing VOB-agenda voor de toekomst (op voordracht VOB); • Michiel Laan, net vertrokken bij de Centrale Discotheek Rotterdam; • Wilfried Hoffman, interimmanager Marketing bij ProBiblio. De Projectgroep kreeg tot taak voor 2009 een projectplan te maken en de uitvoering van dat plan te faciliteren en te stimuleren. Bij het maken van het projectplan moest rekening worden gehouden “met lopende initiatieven, op het terrein van de bibliotheekinnovatie, in het land”. En het faciliteren en stimuleren van de uitvoering moest onder meer gebeuren “door het initiëren van actieve kennisuitwisseling en communicatie tussen bibliotheekpartijen”. De Projectgroep moest voor de bibliotheekbranche ook “aanspreek-, informatie- en adviespunt” zijn voor de bibliotheekinnovatie in 2009. In het bestuurlijk akkoord was sprake geweest van een projectgroep bestaande uit een programmamanager en drie inhoudelijke managers, van wie één op voordracht van de VOB. De Adviescommissie Bibliotheekinnovatie zou fungeren als klankbordgroep. Het woord regie kwam in het bestuurlijk akkoord niet voor. Uit de Instellingsbeschikking blijkt echter dat er geen klankbord- maar een regiegroep was ingesteld. En naast de programmamanager kwamen er programmacoördinatoren in plaats van inhoudelijke managers. Zie ook bij Kritische vrienden.

PROVINCIALE BIBLIOTHEEKCENTRALE (PBC) Zie: Provinciale Ondersteuningsinstelling (POI)

PROVINCIALE NETWERKEN De Wet op het specifiek cultuurbeleid (Wsc) bepaalde in artikel 11b dat er op bibliotheekgebied lokale en provinciale netwerken en een landelijk netwerk

182 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

moesten worden gevormd en gaf ook aan wat dat inhield (zie aldaar). De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) zegt in artikel 6 dat de overheden een netwerkverantwoordelijkheid hebben, meldt in artikel 7 welke instellingen deelnemen aan het netwerk (lokale bibliotheken, POI’en en KB) en bepaalt in artikel 8 dat dit betekent: gebruik maken van een gezamenlijke catalogus, onderdeel zijn van het interbibliothecaire leenverkeer, collectiebeleid uitvoeren volgens een gezamenlijk door de KB te maken collectieplan, gebruikmaken van de landelijke digitale infrastructuur, afstemmen van de ledenadministratie en de algemene voorwaarden op de andere deelnemers en ondersteunen van het onderwijs. In het traject van basisbibliotheekvorming doemden er in de periode 20012004 twee modellen op: het “grote basisbibliotheekmodel” en het “netwerkmodel” met een PBC erin. In de meeste provincies was al of ontstond er een Provinciaal Directieoverleg (PDO) om, in meerdere of mindere mate samen met een PBC/PSO, gestalte te geven aan provinciale netwerkvorming. In 2007 is er veel gesproken over netwerkvorming, omdat de Aanvulling bij het Koepelconvenant bepaalde dat de herpositionering van de provinciale ondersteuningsstructuur in 2007 in alle provincies voltooid moet zijn en er provinciale netwerken moeten zijn gevormd. Nadat er enkele door een Denktank Netwerkvorming voorbereide netwerkconferenties waren gehouden, met zeer uiteenlopende gedachten over de rol van de provincies, de PSO’s en de provinciale netwerken, stelde de Stuurgroep Bibliotheken in mei 2007 een nota De vrijblijvendheid voorbij (zie aldaar) vast. Tijdens de conferenties die voorafgingen aan de nota De vrijblijvendheid voorbij waren er vooral discussies - die ook al door onder andere de Raad voor Cultuur waren aangezwengeld - over nut en noodzaak van het provinciale niveau. Er werd gesproken over de mogelijkheid dat het rijk “een greep in het provinciefonds” zou kunnen doen om het geld dat naar de PSO’s ging te kunnen besteden aan de intensivering van de landelijke stelseltaken en aan de basisbibliotheken, door het leenrecht af te kopen. Een “Greep-in-hetprovinciefonds-special” van de Nieuwsbrief Nieuw Bibliotheekwerk (april 2007) liet zien dat er voor- en tegenstanders waren. Ook het Bibliotheekcharter bepaalde dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de provinciale netwerken. Zij moesten verder zorgen voor een basispakket van de PSO’s waar de bibliotheken op kunnen rekenen (zie ook onder Bibliotheekcharter).

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 183


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

In de bestuurlijke overeenkomst 2013-2014 was het nog een IPO-taak te bevorderen dat provincies ten minste een basispakket aanbieden dat onder andere bestaat uit “het in stand houden en versterken van een netwerk voor bibliotheken onderling en met maatschappelijke organisaties, om de samenwerking te borgen en te versterken en om de kwaliteit en efficiency te verhogen”. In de Wsob is dit echter vervallen als specifiek provinciale taak, met het argument dat netwerkvorming al de gezamenlijke taak van alle deelnemers aan het bibliotheeknetwerk is. De memorie van toelichting legt ook uit waarom er niet voor gekozen is de provinciale laag weg te halen uit het openbare bibliotheekwerk. Zie ook De vrijblijvendheid voorbij en Provinciale Ondersteuningsinstelling.

PROVINCIALE ONDERSTEUNINGSINSTELLING (POI) Gedurende de hele periode van bibliotheekvernieuwing en de daaraan voorafgaande jaren is er discussie geweest over de rol van de provincies in het openbare bibliotheekwerk en daarmee de rol van de Provinciale Bibliotheekcentrales (PBC’s), in de meeste gevallen opgericht rond 1950 om de bibliotheekvoorzieningen op “het platteland” met steun van de provincie op gelijk niveau te trekken als in de steden. Tijdens de periode van basisbibliotheekvorming werd de naam PBC op instigatie van adviseur Jan de Vuijst, hoogleraar Informatiewetenschap en als adviseur al betrokken bij de bibliotheekvernieuwing, veranderd in PSO (Provinciale Serviceorganisatie), daar het de bedoeling was dat elke basisbibliotheek zelf verantwoordelijk zou worden voor haar directievoering en werkgeverschap. In de meeste gevallen hadden bibliotheken in gemeenten met minder dan 30.000 inwoners deze nog opgedragen aan een PBC, omdat na de decentralisatie van het bibliotheekwerk in de jaren tachtig bestuurlijk overeengekomen was dat PBC’s deze diensten “om niet” moesten aanbieden. In de periode van de Wet op het openbare bibliotheekwerk waren bibliotheken in gemeenten met minder dan 30.000 inwoners (de zogenaamde “30-min-bibliotheken”) verplicht zich aan te sluiten bij de PBC in hun provincie. Na het verdwijnen van de Wet op het openbare bibliotheekwerk was de verplichting vervallen, maar kozen veel van die bibliotheken er om financiële redenen (aanbod “om niet”) zelf voor aangesloten te blijven bij een PBC. PROVINCIALE LAAG WEG

De Raad voor Cultuur adviseerde in zijn advies van november 1998 de pro-

184 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

vinciale laag weg te halen en het bibliotheekwerk te regelen op twee niveaus: bibliotheken in regio’s met werkgebieden van 400.000 tot 500.000 inwoners en voor de ondersteuning het landelijke niveau. SPLITSING IN TAKEN; FACILITAIRE BEDRIJVEN

De Stuurgroep-Meijer kwam in haar advies Open poort tot kennis tot splitsing van de directievoerende taken van de PBC en andere, meer facilitaire taken. De Stuurgroep vond het van belang dat gemeenten “een rechtstreekse opdrachtrelatie” hebben met hun basisbibliotheek en deze niet meer zou verlopen via “een intermediaire organisatie” als de PBC. De directievoerende taken moesten dus worden overgedragen aan de desbetreffende basisbibliotheken, inclusief de betrokken PBC-medewerkers, met overgang van de bijbehorende financiële middelen. Voor de facilitaire taken zag de Stuurgroep nieuw te vormen regionale facilitaire bibliotheekbedrijven aan wie de PBC’s taken overdragen. Regionale facilitaire bedrijven zouden privaatrechtelijke instellingen zonder winstoogmerk zijn, te vormen onder regie van de provincies. “Na een overgangsperiode van drie tot vier jaar trekken de provincies zich uit de besturing terug. De stuurgroep stelt zich voor dat uiteindelijk door fusies 4 à 5 regionale facilitaire bedrijven overblijven,” zo vond Open poort tot kennis. De bedrijven zouden moeten werken in opdracht van de basisbibliotheken maar ook voor derden, zoals de provincies (voor uitwerking provinciaal beleid). ONDERSTEUNINGSORGANISATIES

Het Koepelconvenant nam de voorstellen van de Stuurgroep-Meijer niet over. Bepaald werd dat de provinciale bibliotheekvoorziening onderdeel moet zijn van het landelijke stelsel en daaraan moet deelnemen door het maken van samenwerkingsafspraken. Iets wat overigens inzake PBC’s ook in de Wet op het specifiek cultuurbeleid (Wsc) van 1993 stond. De bibliotheekartikelen in deze wet hebben gegolden tot 1 januari 2015, toen de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) in werking trad. Het Koepelconvenant sprak niet letterlijk over PBC’s, maar wel over “provinciale of interprovinciale ondersteuningsorganisaties” en de “provinciale bibliotheekvoorziening”. Zoals bij Koepelconvenant staat, heeft de term “interprovinciale ondersteuningsorganisaties” te maken met de fusie tussen de PBC’s Noord- en Zuid-Holland tot ProBiblio, die na twee jaar voorbereiding gerealiseerd werd in 1996. Onder basisbibliotheekvorming is beschreven dat de PBC’s in Groningen, Drenthe en Overijssel hun directievoering en werkgeversfunctie niet overdroegen aan basisbibliotheken, maar tot andere vormen kwamen.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 185


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

In juni 2003 nodigde het Procesbureau Jan de Vuijst uit om zijn licht te laten schijnen over de provinciale netwerkvorming en de rol van de PBC’s daarin. Hij deed dat aan de hand van een driehoek met in de punten een R, een E en een M: de R van Rol, de M van Markt en de E van Expertise. De keus voor R en M bepaalt de E, maar E kan ook heel bepalend zijn voor de keus die je bij R en M kunt maken. De Vuijst vond dat in beginsel alles mogelijk is tussen zuiver commercieel bedrijf aan de ene kant en zuiver provinciale dienst (als onderdeel van de provincie) aan de andere kant. Vastgesteld werd dat de keus voor R, E en M net zo goed ook geldt voor de bibliotheken en de landelijke organisaties. Procesmanager Wim Kamerman constateerde dat “we er nog niet uit zijn”. De ontwikkelingen gingen per provincie op verschillende wijzen verder. In december 2003 kwam De Vuijst met een op verzoek van het Procesbureau gemaakte handreiking voor de omvorming van de PBC’s tot provinciale serviceorganisaties, waarmee de vervolgens door vrijwel iedereen gebruikte, nieuwe afkorting PSO’s was geboren. De Vuijst vond onder andere dat er gedeelde beelden en standpunten nodig zijn over een provinciaal netwerk (welk type netwerk is het meest passend?), over de positionering van de PSO (welke plek krijgt de PSO in het netwerk) en de manier van werken van de PSO (“finder”, “minder” of “grinder”, ofwel in het Nederlands: ondernemer/vernieuwer, regisseur of uitvoerder). Ook vond hij dat gecontroleerde innovatie aangrijpt op één van de door hem eerder genoemde punten R, E of M en dat de andere twee dan mee kunnen veranderen. Morrelen aan twee punten tegelijk noemde hij risicovol, morrelen aan drie punten tegelijk fataal. Hij pleitte er voor dat provincies duidelijk maken waar ze wel en niet voor subsidiëren (en voor welke dienstverlening bibliotheken marktconforme prijzen moeten betalen). Hij noemde het “een belangrijke weeffout” als PSO’s een niet-onafhankelijk toezichtorgaan zouden instellen, waarin de bibliotheken vertegenwoordigd zouden zijn. Daarmee keerde hij zich tegen het “Friese model” (zie bij basisbibliotheekvorming), waarin de directeuren van de nieuw te vormen bibliotheekclusters (zoals in Friesland de basisbibliotheken werden genoemd) het bestuur van de nieuwe PSO zouden vormen, volgens het coöperatieve model. Dat model is overigens na enige tijd ook in Friesland weer verlaten. BASISPAKKET 2010-2012

In het Bibliotheekcharter was bepaald dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van het uitvoerend bibliotheekwerk, voor provinciale netwerken en de aansluiting daarvan op het landelijk netwerk en voor de on-

186 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

dersteuning van de implementatie van landelijk overeengekomen innovaties. Er werd een basispakket omschreven, waarop de basisbibliotheken moeten kunnen rekenen, bestaande uit: • de provinciale taken op het terrein van de digitale infrastructuur en de inspanningen ten behoeve van de landelijk ontwikkelde digitale producten en diensten; • de provinciale innovatie van het collectiebeleid; • de provinciale ondersteuning op het terrein van opleidingen, kwaliteitszorg en marketing; • de facilitaire taken die de logistieke infrastructuur van het provinciaal netwerk vormen; fysiek (vervoer over de weg) en elektronisch (datatransport via breedbandverbindingen). De ontwikkeling naar minder maar sterkere provinciale serviceorganisaties (PSO’s) moest worden voortgezet. PSO’s moesten hun activiteiten onderling op elkaar afstemmen en hun dienstverlening laten plaatsvinden op basis van de vraag van de basisbibliotheken. Ook vond het Charter dat de PSO’s een duidelijk onderscheid moesten maken tussen publieke en private diensten. “Beide typen activiteiten hebben een gescheiden financieel circuit. Op die manier weten de bibliotheken op welke publieke diensten zij kunnen rekenen en wordt oneigenlijke concurrentie voorkomen.” Provincies moesten zich inspannen hun bestaande financiële budgetten voor provinciale ondersteuning te handhaven. BASISPAKKET 2013-2014

Omdat de in 2011 aangekondigde nieuwe wet er in 2013 nog niet was, kwamen de overheden nog bestuurlijke afspraken voor 2013 en 2014 overeen. Daarin verbond IPO zich om, naast de gezamenlijke taken, te bevorderen dat provincies ten minste een basispakket aan ondersteunende activiteiten bieden, dat bestaat uit de volgende taken: • logistiek en transport (interbibliothecair leenverkeer); • de afstemming van collecties op provinciaal niveau. Daarbij wordt rekening gehouden met de lokale vraag. Tevens zorgen de provincies voor afstemming van de provinciale en lokale collecties met de landelijke collectie; • het in stand houden en versterken van een netwerk voor bibliotheken onderling en met maatschappelijke organisaties, om de samenwerking te borgen en te versterken en om de kwaliteit en efficiency te verhogen; • de ontwikkeling en implementatie van innovatieve concepten voor de fysieke bibliotheek die mede aansluiten op de landelijke innovatieagenda van het SIOB.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 187


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

PROVINCIALE ONDERSTEUNINGSTAKEN WSOB

De sinds 1 januari 2015 geldende Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen bepaalt in artikel 16 het volgende over “provinciale ondersteuningstaken”: 1. Een provinciale ondersteuningsinstelling is verantwoordelijk voor de distributie van fysieke werken door middel van het interbibliothecaire leenverkeer binnen de provincie of provincies waardoor zij wordt gesubsidieerd of in stand gehouden. 2. De provinciale ondersteuningsinstellingen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor: a. distributie van fysieke werken door middel van het interbibliothecaire leenverkeer tussen de provincies; b. ontwikkeling van innovaties ten behoeve van de lokale bibliotheken, in overeenstemming met de Koninklijke Bibliotheek in verband met haar coördinerende taak. MEMORIE VAN TOELICHTING OVER TWEE TAKEN

Ten opzichte van de periode 2013-2014 betekent dit dus dat “afstemming van collecties op provinciaal niveau” en “in stand houden en versterken van een netwerk” niet meer genoemd worden. De PSO’s hadden er op aangedrongen deze taken in de wet te handhaven, maar de memorie van toelichting zegt over artikel 16: “Hier worden de provinciale taken in het fysieke domein weergegeven. Iedere provinciale ondersteuningsinstelling is verantwoordelijk voor het vervoer van werken tussen bibliotheken in de provincie of provincies waardoor zij wordt gesubsidieerd. Gezamenlijk zijn de provinciale ondersteuningsinstellingen verantwoordelijk voor het vervoer tussen provincies. Daarnaast hebben zij gezamenlijk als taak de ontwikkeling van innovatie ten behoeve van de lokale bibliotheken. Uitvoering van de laatstgenoemde taak gebeurt in overleg met de KB. Dit laatste in verband met de algemene taak van coördinatie en afstemming van het netwerk als geheel, zoals opgedragen aan de KB in artikel 9, onderdeel a, onder i. Deze taken zijn gebaseerd op een voorstel van het IPO voor een basispakket voor provinciale ondersteuning. Het IPO-voorstel omvatte naast de twee hier genoemde taken ook provinciaal collectiebeleid en het vormen van netwerken. Deze onderwerpen hoeven niet specifiek geregeld te worden, aangezien deze al in de artikelen 6, 7 en 8 als gezamenlijke taken van alle deelnemers aan het bibliotheeknetwerk zijn gedefinieerd.” Zie verder bij Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen. In de concept-teksten van de Wsob was nog sprake van “provinciale serviceorganisaties”, maar in de definitieve tekst werd dit veranderd in “provinciale on-

188 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

dersteuningsinstellingen”, waarna de PSO’s in 2015 besloten hun naam daarbij aan te passen (afgekort tot POI). PROVINCIALE LAAG NIET WEG

Jarenlang zijn er geluiden geweest dat de provinciale laag het bibliotheekwerk extra ingewikkeld maakt en dat deze laag maar beter kon verdwijnen. De memorie van toelichting meldt waarom daar niet voor gekozen is: “De provincies en de provinciale ondersteuningsinstellingen hebben een belangrijke rol gespeeld in het proces van bibliotheekvernieuwing in de periode 2002-2007. In die periode lag de nadruk op kwaliteitsverbetering van de fysieke bibliotheek via opschaling. Dat gebeurde via de vorming van zogenaamde basisbibliotheken, waarbij kleinere bibliotheekorganisaties samen zijn gegaan in grotere organisatorische eenheden. Deze activiteiten zijn afgerond. Dat heeft gevolgen voor de rol van de provincies en provinciale ondersteuningsinstellingen bij het openbare bibliotheekwerk. Daarbij komt dat in het digitale domein een laag tussen centraal en lokaal niveau niet meer vanzelfsprekend is. De geografische indeling speelt hier geen rol. De Raad voor Cultuur adviseert onder meer op basis van deze overwegingen het provinciale niveau te schrappen en de ondersteunende taken landelijk te organiseren. Dat sluit aan bij het bestuurlijk principe ‘Niet meer dan twee bestuurslagen gaan over één beleidsterrein’. Overwogen is of het mogelijk is het provinciale niveau te laten vervallen en noodzakelijk te verrichten bovenlokale taken op landelijk niveau te organiseren. Daar is om de volgende redenen niet voor gekozen. Sinds enkele jaren is onder provinciale

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 189


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

ondersteuningsinstellingen een proces van samenwerking en fusie gaande. Als resultaat daarvan zal het aantal provinciale organisaties naar verwachting teruglopen van 12 naar circa 5. De bovenlokale ondersteuning wordt daarmee efficiënter ingericht. Dit proces van onderop verdient de voorkeur boven een grootschalige, wettelijk ingezette reorganisatie die zou moeten leiden tot één landelijke ondersteuningsorganisatie voor het fysieke domein. Bovendien kan een overheveling van provinciale taken naar een ander bestuurlijk niveau, anders dan bij de uitname uit het gemeentefonds ten behoeve van de centrale inkoop van e-content, niet één-op-één vertaald worden in een uitname uit het provinciefonds. Dit omdat verschillende provincies uitgaven voor provinciaal bibliotheekwerk bekostigen uit middelen die op geen enkele manier geoormerkt zijn voor het bibliotheekwerk. Dit wetsvoorstel laat de provinciale rol in stand, maar beperkt deze tot die terreinen, waar sprake is van een duidelijke meerwaarde. Dat betreft bovenlokale dienstverlening in het fysieke domein, zoals innovaties en het interbibliothecaire leenverkeer. Er is ruimte voor maatwerk bij de invulling van deze functies.” BRIEF 7 DECEMBER 2011 AAN TWEEDE KAMER

Dat de POI’en zich zouden moeten beperken tot “het fysieke domein” was al aangekondigd in de brief die staatssecretaris Halbe Zijlstra (VVD, kabinetRutte I) 7 december 2011 naar de Tweede Kamer stuurde. De gekozen centrale aanpak met één digitale publieke bibliotheek zou volgens Zijlstra moeten betekenen dat er geen ruimte meer is voor een eigen provinciaal beleid ten aanzien van de digitale bibliotheek. Onder andere het tweede HEC-rapport (zie aldaar) wees er op dat PSO’s een belangrijke rol hebben in de dienstverlening op het gebied van bibliotheekautomatisering (ICT), in de meeste provincies ongesubsidieerd (dus geheel betaald door de bibliotheken zelf). HEC meende dat bestuurders onvoldoende onderscheid maken tussen de digitale bibliotheek en ICT. PSO’S EN BIBLIOTHEEK.NL

In 2009 vonden de PSO’s dat ze heel goed in staat waren de verantwoordelijkheid voor Bibliotheek.nl, waarvoor toen nog geen rechtsvorm was gekozen, op zich te nemen. In een brief aan het VOB-bestuur, met kopie aan OCW, de Projectgroep Bibliotheekinnovatie en de Ondernemingsraad van de VOB, schreven ze 13 augustus 2009 dat ze zich hadden beraden op de boedelscheiding, het feit dat zich binnen de huidige, nog ongesplitste VOB een werkeenheid bevindt die aangeduid wordt als “Bibliotheek.nl” (functionerend met personeelsleden die bij de VOB in dienst zijn en financiële middelen waar de VOB over kan beschik-

190 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

ken) en het feit dat bij de Regiegroep/Projectgroep Bibliotheekinnovatie het inzicht is gerezen dat het zinvol en/of noodzakelijk is naast het sectorinstituut en de brancheorganisatie een beheerseenheid “Bibliotheek.nl” op te richten, zelfstandig of als onderdeel van één of meer reeds bestaande organisaties. De brief zei: “De gezamenlijke PSO’s hebben kennis genomen van de brief die de Rijnbrink Groep en ProBiblio u op 23 juni 2009 over Bibliotheek.nl geschreven hebben. Zij ondersteunen unaniem de inhoud van deze brief. Zij zijn van mening dat deze brief nog aan kracht wint door de nadrukkelijk uitgesproken intentie van alle PSO’s zich gezamenlijk verantwoordelijk te maken voor een beheerseenheid ‘Bibliotheek.nl’, in een nader uit te werken vorm. Zij zijn ook van mening dat een lastig onderdeel van de ontvlechting en boedelscheiding hiermee adequaat opgelost zal worden. De PSO’s streven naar een situatie waarin de inzet van de provinciale subsidies voor het openbare bibliotheekwerk zo veel mogelijk wordt gecoördineerd met de inzet van OCW en de bijdrage die de basisbibliotheken leveren aan landelijke diensten en producten op het gebied van ‘de digitale bibliotheek’. Zij zijn van mening dat het zinvol is als het door OCW, IPO en VNG overeen te komen Bibliotheekcharter hier afspraken over bevat. De PSO’s beseffen dat de begrippen ‘Bibliotheek.nl’ en ‘de digitale bibliotheek’ naast en door elkaar gebruikt worden. Het is de mening van de gezamenlijke PSO’s dat de nu door de projectgroep ontwikkelde visie betreffende de digitale bibliotheek de basis moet worden van Bibliotheek.nl en dat daarnaast de elementen uit het huidige Bibliotheek.nl die de branche wil behouden, daarin een plek moeten krijgen. Het aanbod van de PSO’s betreft dan ook overname van alle bestaande rechten en plichten van de VOB m.b.t. de VOB-medewerkers die momenteel werkzaam zijn ten behoeve van Bibliotheek.nl en garantie op behoud van werkgelegenheid voor deze medewerkers. Daarnaast zullen de gezamenlijke PSO’s zich naar beste kunnen inspannen voor de ontwikkeling en exploitatie van producten en diensten op het gebied van ‘de digitale bibliotheek’, in goed overleg met de overheden en organisaties die (mede)verantwoordelijk zijn voor de subsidiëring en financiering van deze producten en diensten. Bij de verdere ontwikkeling en exploitatie van Bibliotheek.nl willen de gezamenlijke PSO’s nadrukkelijk ook samenwerking met anderen in de branche (bijv. NBD Biblion) zoeken.”

Tot zover de brief. Regiegroep, projectgroep en OCW kozen echter niet voor de PSO’s of een andere bestaande organisatie, maar besloten ingaand 1 januari 2010 een aparte Stichting Bibliotheek.nl (BNL) naast het SIOB, op te richten. De PSO’s gingen wel samenwerken met BNL en verzorgden een aantal ondersteunende diensten. Tot de dag van vandaag blijft de relatie tussen de verschillende bibliotheekautomatiseringssystemen (waarvan de grotere, provinciale of bovenprovinciale vaak door PSO’s worden beheerd) en de landelijke digitale infrastructuur een belangrijk vraagstuk door de vele kostbare en ingewikkelde koppelingen die nodig bleken te zijn. Er is, onder andere vanuit OCW, een roep om naar één landelijk bibliotheekautomatiseringssysteem te komen. In een in 2015 verschenen rapport, nog gemaakt op verzoek van het SIOB, schetst ICT-deskundige Anton

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 191


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Dierdorp de voordelen, maar laat hij ook de ingewikkeldheden zien, vaak samenhangend met alle afzonderlijke eisen die bibliotheken aan systemen stellen. In juni 2016 besloot de KB een onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid van één collectief bibliotheeksysteem.

PROVINCIALE SERVICEORGANISATIE (PSO) Zie: Provinciale Ondersteuningsinstelling (POI)

Q QUESTUM In 2014 kregen bibliotheekwereld en gemeenten te maken met het bedrijf Questum, opgericht door oud-bibliotheekdirecteur Thijs Kuipers (onder andere van 2006 tot 1 april 2012 werkzaam geweest voor BiblioPlus in NoordoostBrabant en Noord-Limburg en van 1 april 2012 tot 1 oktober 2013 voor Bibliotheek Eindhoven) en Rick Verheijen, die onder andere ook in Bibliotheek Eindhoven had gewerkt. De website van de Raad voor Cultuur meldt dat Kuipers, lid van de commissie Media, bestuurskunde en filosofie studeerde. “Vanuit zijn interesse voor maatschappelijke ontwikkelingsprocessen werkte Kuipers voor het InterKerkelijk Vredesberaad en het Ministerie van Defensie. Vanaf 1999 werkte hij als adviseur voor nationale veiligheidsorganisaties. Kuipers was van 2010 tot 2012 lid van de voormalige commissie Letteren en Bibliotheken van de Raad voor Cultuur.” Daarna is hij lid geworden van de nieuwe commissie Media (met onder andere bibliotheken). De website van Questum meldt: “Questum biedt innovatieve formules voor taal- & leesbevordering, mediawijsheid en educatie. Op grond van een gedegen analyse van de lokale wensen en omstandigheden, adviseren wij gemeenten over de mogelijkheden om de functies van de bibliotheek te transformeren. Questum ondersteunt bij de transformatie van de functies van de bibliotheek naar meer eigentijdse vormen. Wij bieden innovatieve formules voor taal- & leesbevordering, mediawijsheid en educatie. Onze oplossingen zijn effectief, toekomstgericht en efficiënt.” Questum benaderde alle gemeenten en kreeg in 2014 en 2015 een aantal uitnodigingen om te adviseren, vaak in gevallen waarin een gemeente (drastisch) wilde bezuinigen en op zoek was naar goedkopere vormen van bibliotheekwerk.

192 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Bij het afsluiten van dit boek, november 2016, had Questum wel adviesrapporten uitgebracht, maar kozen de betrokken gemeenten er niet voor de door Questum aangeboden dienstverlening af nemen. Ingaand 2016 verliet Thijs Kuipers Questum en werd hij unitmanager bij het Waterschapsbedrijf Limburg (met daarnaast nog in beperkte mate een zelfstandige adviesfunctie op bibliotheekgebied). Samen met Karmac hoort Questum tot de zogeheten “commerciële aanbieders”. Zie wat daarover staat bij Karmac.

R RAAD VOOR CULTUUR Hoewel ideeën over de noodzaak van bibliotheekvernieuwing al halverwege de jaren negentig opkwamen, gaf het op verzoek van staatssecretaris Aad Nuis (D66, kabinet-Kok I) in 1998 uitgebrachte advies van de Raad voor Cultuur er een belangrijke impuls aan. Ook tijdens het hele proces van bibliotheekvernieuwing kwam de Raad voor Cultuur met een groot aantal, vaak kritische adviezen over het openbare bibliotheekwerk (met name VOB en SIOB), waarvan een aantal in dit boek expliciet is genoemd. De website van de Raad meldde in 2016: “De Raad voor Cultuur is het wettelijke adviesorgaan van de regering en het parlement op het gebied van kunst, cultuur en media. De raad adviseert, zowel gevraagd als ongevraagd, over het cultuurbeleid in Nederland. Meestal brengt de raad advies uit op verzoek van de minister van Cultuur.” “De Raad voor Cultuur bestaat uit zeven leden. Zij zijn afkomstig uit de culturele sector, de media en de wetenschap. De leden zijn geselecteerd op basis van hun brede inhoudelijke deskundigheid op het gebied van cultuurbeleid. Zij worden voor vier jaar benoemd, op voorstel van een onafhankelijke benoemingscommissie.” “De raad heeft vier domeincommissies ingesteld. Deze commissies bestaan uit vijf tot zeven leden, het voorzitterschap ervan rouleert. De commissieleden worden, op voordracht van de raad, door de minister van Cultuur voor een periode van vier jaar benoemd. In elke commissie is een aantal sectoren geclusterd. Het gaat om de volgende domeinen: • Beeldende Kunst, Vormgeving en Architectuur. • Erfgoed (Musea, Monumentenzorg, Archeologie en Archieven). • Media (Film, Letteren, Bibliotheken, en Pers & Omroepen). • Podiumkunsten (Theater, Dans, Muziek & Muziektheater).”

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 193


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Vroeger bestond er een aparte commissie Bibliotheken, die later opging in een commissie Letteren en Bibliotheken. Ingaand 2012 werden letteren en bibliotheken onderdeel van de commissie Media.

RETAILBUREAU Zie: Collectie en Franchise

RICHTLIJN VOOR BASISBIBLIOTHEKEN In september 2005 verscheen de door OCW, IPO, VNG en VOB opgestelde Richtlijn voor basisbibliotheken, waar in het rapport van de Stuurgroep-Meijer van 2000 al om gevraagd was. De Richtlijn telde 56 pagina’s. De kern is dat er vijf kernfuncties werden benoemd, te weten: 1. Kennis- en informatievoorziening: de basisbibliotheek als warenhuis van kennis en informatie. 2. Educatie: de basisbibliotheek als centrum voor ontwikkeling en educatie. 3. Cultuur: de basisbibliotheek als encyclopedie van kunst en cultuur. 4. Lezen en literatuur: de basisbibliotheek als inspiratiebron van lezen en literatuur. 5. Ontmoeting en debat: de basisbibliotheek als podium voor ontmoeting en debat. Uit bij de Richtlijn gemaakte kostenberekeningen bleek dat er drie typen basisbibliotheken werden onderscheiden, met werkgebieden van 45.000, 100.000 en 150.000 inwoners. Die zouden het volgende moeten kosten om aan de Richtlijn te kunnen voldoen: €1.385.000, €2.915.000 respectievelijk €4.250.000. De vijf in de Richtlijn benoemde functies zijn teruggekomen in artikel 5 (“Bibliotheekfuncties”) van de Wsob.

S SAMENWERKENDE PSO’S NEDERLAND (SPN) De PSO’s - die in najaar 2009 een blauwtje gelopen hadden voor wat betreft het overnemen van Bibliotheek.nl; zie onder Provinciale Ondersteuningsinstelling - lieten 22 december 2009 weten besloten te hebben nauw samen te werken om op die manier de openbare bibliotheken beter te ondersteunen. Onderdeel

194 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

van die samenwerking was de oprichting van de Stichting Samenwerkende PSO’s Nederland, in 2015 herbenoemd tot Samenwerkende POI’s Nederland (SPN). Het bestuur bestaat uit de directeuren van de POI’en. Doelen waren: “vormgeven van bibliotheekinnovatie”, “ontwikkelen van diensten en producten” en “implementeren en verkopen van producten en diensten”. Het persbericht zei: “Alle PSO’s zijn, zij het op verschillende manieren, nauw betrokken bij hun provinciale netwerken en behoren tot het publieke domein. Kerntaak van de PSO’s is de ondersteuning van de basisbibliotheken in hun werkgebied. De PSO’s zijn van mening dat de uitvoering van hun kerntaak door intensieve samenwerking aanzienlijk versterkt wordt. Zij vinden dat hun mede door de provincies gesubsidieerde kennis en vaardigheden zo effectief en efficiënt mogelijk ten goede moet komen aan de bibliotheken.” De PSO’s meldden verder: “De openbare bibliotheekwereld bevindt zich in een proces van grote veranderingen. De belangrijkste daarvan is de impact van de digitalisering van informatie op vele vormen van dienstverlening. Met tijdelijke extra middelen van de minister van OCW krijgt het antwoord van de bibliotheken op de digitalisering een extra impuls. De PSO’s willen er aan bijdragen dat de tijdelijke impuls wordt omgezet in langdurige, structurele en gedegen ondersteuning.” Zie verder ook www.stichtingspn.nl en Provinciale Ondersteuningsinstelling. Bij de start van de bibliotheekvernieuwing waren de directeuren van de PBC’s verenigd in de Vereniging PBC’s. Deze werd in 2004 opgeheven, nadat DOS50+ en LDO20+ (de twee organisaties van bibliotheekheekdirecteuren) en de Vereniging PBC’s besloten hadden samen een Vereniging Netwerk van Directeuren op te richten. In de periode 2004-2009, tot de oprichting van de SPN, kwamen de meeste PBC’s/PSO’s regelmatig informeel bijeen. Bij de start van de SPN in 2009 waren door directiemutaties in de periode 2004-2009 geen directeuren meer betrokken die lid waren geweest van de Vereniging PBC’s. Het Netwerk van Directeuren, dat als doel had als onafhankelijk platform voor de uitwisseling van kennis en informatie te fungeren van directieleden van openbare bibliotheken in Nederland en aanverwante organisaties, werd in 2012 opgeheven, nadat de belangstelling sterk was teruggelopen.

SECTORINSTITUUT OPENBARE BIBLIOTHEKEN (SIOB) (2010 t/m 2014) Vanuit de Regiegroep en Projectgroep Bibliotheekinnovatie werd eind 2009 het SIOB opgericht, dat ingaande 1 januari 2010 zou gaan functioneren. In

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 195


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

september 2012 besloot OCW de taken van het SIOB op te laten gaan in de KB, parallel aan de totstandkoming van de nieuwe wetgeving (Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen, ingegaan op 1 januari 2015). Het eerste beleidsplan van het SIOB, voor de jaren 2010 t/m 2012, zei over de positie van het SIOB: “De bibliotheeksector is sterk gedecentraliseerd. De Raad voor Cultuur, het SCP en de commissie-Calff hebben gewezen op het belang van centrale regie. Dit geldt in het bijzonder voor de digitale ambities, maar blijft daartoe niet beperkt. Het Sectorinstituut is opgericht om deze regiefunctie te vervullen. Maar het beschikt hiervoor niet over hiërarchische bevoegdheden en heeft slechts een beperkt budget in verhouding tot wat er in de hele sector omgaat. Is deze regiefunctie dan niet een beetje te hoog gegrepen? Het antwoord op deze vraag is zowel ja als nee. Ja, want zonder medewerking van andere actoren in het veld kan het Sectorinstituut niet succesvol zijn. En nee, want uit de genoemde adviezen blijkt duidelijk dat er behoefte is aan centrale regie om de sector naar een hoger niveau te tillen. En in het Bibliotheekcharter dat rijk, IPO en VNG eind 2009 sloten is de verantwoordelijkheid van het Sectorinstituut voor de strategische oriëntatie op het bestel benoemd. Tot slot: Uit de Agenda voor de toekomst blijkt dat er sprake is van een gedeeld besef van noodzaak om de sector aan te passen aan veranderde omstandigheden. Belangrijk is dat het Sectorinstituut een centrum is van onderzoek en kennis. Op basis daarvan kan het instituut gezaghebbende uitspraken doen over wat er nodig is om de sector verder te ontwikkelen en de vinger aan de pols te houden bij de acties die in de sector worden ondernomen. Wat blijkt te werken en wat niet? Verder kan het Sectorinstituut een rol spelen in het organiseren van de samenwerking binnen de sector. De in het verleden ontstane werkwijzen en taakverdeling zijn lang niet altijd meer toereikend om de nieuwe uitdagingen voor de sector het hoofd te kunnen te bieden. Het Sectorinstituut kan bijdragen door nieuwe modellen voor samenwerking en werkwijzen aan te bieden.” Verder merkte het plan op dat een voortdurende dialoog met de VOB van essentieel belang is, omdat deze ook de belangen van de openbare bibliotheken vertegenwoordigt. “Hier dient sprake te zijn van een constructieve en productieve dialoog; de ervaringen die tot dusver zijn opgedaan wijzen in die richting. Een andere partner is de Stichting Bibliotheek.nl. Deze organisatie kan worden beschouwd als een joint venture van de branchevereniging en het Sectorinstituut. Alle op eindgebruikers gerichte digitale activiteiten worden in principe uitgevoerd door of namens Bibliotheek.nl. De betrokkenheid van VOB en het Sectorinstituut is daarbij als volgt. De branchevereniging brengt

196 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

de middelen in voor de content. Het Sectorinstituut voert de regie over de middelen die nodig zijn voor de digitale infrastructuur.” Verwezen werd naar een “Collectieve agenda” waarin de verschillende lijnen bij elkaar zouden moeten komen. Bart Drenth van de Projectgroep Bibliotheekinnovatie was interim-directeur tot 1 juni 2010. De eerste echte SIOB-directeur, aangetreden op 1 juni, was Leo Voogt. Die kondigde in september al weer z’n vertrek aan (per 1 december), omdat hij van OCW ruimere bevoegdheden wenste om de beoogde regierol waar te kunnen maken. Op 1 augustus 2011 trad Maria Heijne, afkomstig van de UB TU Delft, aan als opvolgster van Voogt. Zij hield het iets langer vol en vertrok per 1 oktober 2013, nadat haar in september 2012 duidelijk was geworden dat staatssecretaris Zijlstra (VVD, kabinet-Rutte I) van OCW het SIOB wilde opheffen en zijn taken ingaand 1 januari 2015 wilde onderbrengen bij de KB. Voor de resterende periode werd Valerie Frissen, lid van de Raad van Toezicht van het SIOB, interim-manager. Op 10 juni 2011 had staatssecretaris Zijlstra de Tweede Kamer al laten weten de subsidie voor het SIOB voor de reguliere besteltaken (ca. €6 miljoen) ingaand 2013 met 50% te verminderen en daarmee een advies van de Raad voor Cultuur te volgen. Hij schreef: “Om overlap in de taken tussen branche en SIOB te voorkomen en omdat ik een compacte ondersteuning in de cultuur wenselijk en noodzakelijk vind, kort ik het budget van het SIOB met 50%. Het SIOB zal zijn ambitieniveau moeten aanpassen. Het resterende budget biedt voldoende perspectief voor een adequate invulling van de regietaken die bijdragen aan het versterken van de samenhang en de kwaliteit van het decentrale stelsel.” Hij zei ook: “Eind 2010 heeft het kabinet besloten de positie van het SIOB te versterken door middel van een opdrachttaak op het gebied van digitale innovatie. Het SIOB zal deze taak vanaf 2012 uitvoeren; deze uitvoering biedt voldoende mogelijkheden voor positieversterking. Ik ben van plan deze taak ook in de periode 2013-2016 door het SIOB te laten uitvoeren.” Dit betekende dat het SIOB de OCW-subsidie voor de werkzaamheden van BNL ontving en BNL haar subsidieaanvragen moest indienen bij het SIOB. In de loop der jaren toonde de Raad voor Cultuur zich steeds kritischer over het SIOB (“gebrek aan regie, visie en focus”) en meende hij dat de subsidie maar beter kan worden ingetrokken. Het SIOB kwam met vergezichten als “landelijke serviceorganisatie” (zo mogelijk van PSO’s, BNL en NBD Biblion), “de geïntegreerde bibliotheek”, de “contextualisering van content” en visietrajecten. Samen met de Stichting Lezen was het SIOB betrokken bij

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 197


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

het programma Kunst van Lezen, dat als belangrijk resultaat het programma de Bibliotheek op school opleverde. Maar het einde van het SIOB kwam in zicht toen eind 2012 bekend werd dat OCW de taken van het SIOB en Bibliotheek.nl, gekoppeld aan de nieuwe wetgeving, per 1 januari 2015 wilde onderbrengen bij de KB. Het SIOB maakte nog een activiteitenplan 2013-2014 (verschenen december 2012), waarin stond dat het voor “de gewenste samenhang in de strategie, beleid en uitvoering binnen het OB-veld” nodig is dat er in 2013 een visie op de maatschappelijke functie van de (geïntegreerde) bibliotheek is, de innovaties in de sector op elkaar worden afgestemd via een innovatieagenda die door het SIOB wordt gelanceerd, de digitale bibliotheek wordt doorontwikkeld en er een samenhangend collectiebeleid is dat fysieke en digitale collecties combineert. Het visietraject leverde in 2014 het rapport van de Commissie-Cohen op. Ook kwam er een project Landelijke innovatieagenda met inventarisaties van innovaties en een Innovatieraad, die meeging naar de KB. De KB ging werken aan een meerjarige strategische (innovatie)agenda voor het bibliotheekstelsel en verder werd het een wettelijke KB-taak een collectieplan te maken, met als doel “samenhang te bewerkstelligen tussen de fysieke en digitale collecties van de openbare bibliotheekvoorzieningen en een kader te bieden voor het samenstellen en beheren van de collectie door een voorziening.” In het jaarverslag 2012 schreef SIOB-directeur Maria Heijne in haar voorwoord dat 2012 te kenschetsen was als “het jaar van de ommekeer in het denken van het ministerie van OCW over het stelsel van openbare bibliotheken en daarmee ook voor het SIOB”. Ze keek terug op “een jaar met onverwachte ontwikkelingen”. In de inleiding van het jaarverslag stond over de mededeling van OCW dat deze als een verrassing kwam voor het SIOB en zijn toezichthouders: “Naar aanleiding daarvan vond een indringend gesprek plaats tussen de Bestuurders en de Raad van Toezicht met OCW over de wijze waarop deze besluitvorming tot stand is gekomen en de gevolgen die dit kan hebben voor de openbare bibliotheekwereld. OCW heeft daarop toezeggingen gedaan om erop toe te zien dat de activiteiten van het SIOB voor het openbare bibliotheekveld binnen de nieuwe structuur herkenbaar en zichtbaar gepositioneerd worden. Ook zegde OCW toe dat de specifieke kennis en expertise van het SIOB behouden blijven in de nieuwe constellatie.” De medewerkers van het SIOB werden ondergebracht in de bestaande KB-afdelingen. Wel kwam er een nieuwe stafafdeling Bibliotheekstelsel.

198 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Een regiefunctie voor het SIOB, met relatief weinig geld en geen machtsmiddelen, bleek toch te hoog gegrepen te zijn geweest.

STELSELTAKEN De zogenaamde “stelseltaken”, ook wel enig tijd “besteltaken” genoemd, werden en worden bekostigd door het ministerie van OCW. Tot 2010 waren ze belegd bij de VOB (en haar voorgangers). Van 2010 tot 2015 lagen ze bij het SIOB en sinds 1 januari 2015 zijn ze ondergebracht bij de KB. Vanouds waren er vier stelseltaken: 1. voldoende samenhang tussen de afzonderlijke elementen van het bibliotheekwerk; 2. voldoende doelmatigheid in organisatie, aansturing en bekostiging; 3. pluriformiteit in de wijze waarop het bibliotheekwerk beantwoordt aan de sociaal-culturele behoeften van de verschillende maatschappelijke geledingen in een veranderende samenleving. 4. voldoende kwaliteit in aanbod van producten en diensten. In 2005 vroeg staatssecretaris Medy van der Laan (D66, kabinet-Balkenende II) advies aan een Commissie Evaluatie Stelseltaken VOB, bestaande uit Josje Calff (adjunct-directeur Universiteitsbibliotheek Leiden), Bertus Mulder (gedeputeerde van Friesland) en Ariëtte Skolnik (directeur Stadsbibliotheek Haarlem). Aanleiding was onder andere dat de Raad voor Cultuur had bepleit tot een nadere afbakening te komen van de taken die de VOB vervult als uitvoerder van de stelseltaken enerzijds en als brancheorganisatie anderzijds, alsmede tot een nadere specificatie en concretisering van de stelseltaken te komen. Ook speelde mee dat OCW een effectieve en samenhangende ondersteuningsstructuur van het culturele bestel wilde hebben. En verder was een vraag in welke mate de ontwikkeling en instandhouding van landelijke digitale bibliotheekdiensten gerekend moeten worden tot de structurele bestelverantwoordelijkheid van OCW, c.q. de structurele besteltaken van de VOB. NIEUWE STELSELTAKEN VOB

De commissie vond dat samenhang, doelmatigheid, pluriformiteit en kwaliteit eigenlijk niet als taken kunnen worden aangemerkt, maar veeleer moeten worden gezien als na te streven kwalificaties of eigenschappen van het stelsel. Op basis van gesprekken met diverse betrokkenen in het bibliotheekveld kwam de commissie met vijf stelseltaken/-functies, namelijk:

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 199


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

1. (inter)nationale vertegenwoordiging en promotie van de sector (inclusief platformfunctie); 2. educatie, informatie en reflectie (exposities, lezingen, studiedagen en publicaties); 3. het inventariseren, waarderen en ontsluiten van erfgoed; 4. documentatie en archivering (archief, bibliotheek, video- of mediatheek), met name de documentatiefunctie; 5. afstemming en coördinatie. De Raad voor Cultuur vond in een advies, naar aanleiding van de subsidieaanvraag van de VOB voor 2007-2008, dat er een belangrijke besteltaak ontbrak, namelijk “Ontwikkeling en experiment”. Daarentegen meende de Raad dat de besteltaak “Inventariseren, waarderen en ontsluiten van erfgoed” nauwelijks relevant is, omdat anderen daar al mee bezig zijn. De Raad toonde zich verder heel kritisch over de VOB: “De VOB maakt onvoldoende duidelijk welke resultaten zij wil bereiken en welke doelen zij stelt in de uitvoering van besteltaken. De fundamentele onduidelijkheid ten aanzien van het onderscheid tussen bestel- en branchetaken en het hybride karakter van de VOB als branchevereniging en beheerder van het stelsel, ontslaan de VOB niet van de verplichting om duidelijk aan te geven waar zij zich als uitvoerder van besteltaken verantwoordelijk acht. Gezien de grote hoeveelheid onderwerpen die zowel voor het bestel als voor de branche van belang zijn, moet de VOB daar waar het kan echt waken voor helderheid, ook in de financiële rapportage, en dat kan beter dan nu het geval is.” Zoals bekend werd deze kritische toon in 2008 voortgezet en was deze de basis voor het overhevelen van de stelseltaken naar het nieuwe SIOB. Aan de stelseltaken werd later nog de instandhouding van een voorziening voor leesgehandicapten toegevoegd. STELSELTAKEN SIOB

Het eerste SIOB-beleidsplan (2010-2012) noemt vier stelseltaken: 1. afstemming en coördinatie; 2. educatie, informatie en reflectie; 3. instandhouding voorziening voor leesgehandicapten en 4. vertegenwoordiging en promotie. Tot 2013 was er (exclusief leesgehandicapten) ca. €6 miljoen gemoeid met deze stelseltaken. In 2011 besloot staatssecretaris Zijlstra op advies van de Raad voor Cultuur het bedrag ingaand 2013 te halveren (zie bij Sectorinstituut Openbare Bibliotheken).

200 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

STELSELTAKEN KB

De Stelselwet beschrijft de stelseltaken voor de KB in artikel 9 als volgt: a. aansturen van het netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen door: i. afstemming en coördinatie; ii. educatie, informatie en reflectie; en iii. vertegenwoordiging en promotie; b. in stand houden van de landelijke digitale bibliotheek; en c. verzorgen van een bibliotheekvoorziening van noodzakelijk omgezette werken voor personen met een handicap.

STUURGROEP BIBLIOTHEKEN In de periode van het Koepelconvenant en de Aanvulling op het Koepelconvenant (2002-2007) zag namens OCW, VNG en IPO een “Stuurgroep Bibliotheken” toe op de werkzaamheden van het Procesbureau bibliotheekvernieuwing. De Stuurgroep bestond uit: • Jan Haazen, gedeputeerde van Limburg (op voordracht van IPO, tot medio 2003); • Jan van Bergen, gedeputeerde van Utrecht (op voordracht van het IPO, na medio 2003); • Cees Brekelmans, burgemeester van Borne (op voordracht van de VNG); • Jan Franssen, Commissaris der Koningin in Zuid-Holland (onafhankelijk voorzitter); • Frans van de Roer, tot zijn VUT in 2001 plaatsvervangend directeur Media, Letteren en Bibliotheken bij OCW (namens OCW) en • Ton van Vlimmeren, directeur Bibliotheek Utrecht (namens de VOB). OCW had mandaat gegeven tot 2006 maar het werd verlengd tot 1 januari 2008, waarna twee Stuurgroepleden aftraden en werden vervangen (Van de Roer door Thije Adams, oud-directeur Algemeen Cultuurbeleid bij OCW, en Van Vlimmeren door Marchien Oosterhuis-Strating, directeur Bibliotheek West-Achterhoek). In april 2008, na afloop van het Koepelconvenant plus Aanvulling op 31 december 2007, verscheen bij de bijeenkomst Verder!, onder andere het Eindrapport van de Stuurgroep. De belangrijkste punten uit dat Eindrapport waren: • Richt een onafhankelijk regieorgaan op, een Platform voor bibliotheekvernieuwing. • Ken de €20 miljoen van OCW volledig toe aan dat platform. • Geef expliciete steun en aandacht aan de trekkracht van koplopers.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 201


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

• Beleg binnen de VOB besteltaken afzonderlijk van branchetaken. • Schaal, waar het nog niet gebeurd is, de PSO’s op tot bovenprovinciale organisaties. • Verbreed bibliotheekfuncties niet buiten de eigen en herkenbare doelstellingen, omdat niets zo bedreigend voor de bibliotheek is als de ambitie zich steeds verder te verbreden tot een onherkenbaar inloopcentrum. • Maak een Bibliotheekcharter voor het samenstel van bestuurlijke afspraken voor de periode 2009-2012. De Stuurgroep meldde dat voor haar wetgeving niet aan de orde was. “De Stuurgroep beveelt een benadering aan die ruimte biedt aan de bestuurlijke partijen om eigen verantwoordelijkheid te nemen, maar wel binnen een stelsel van kaderstellende afspraken.” VNG en IPO lieten gelijk al weten niet alle heil te verwachten van zo’n Platform voor bibliotheekvernieuwing (ook al zaten ze zelf in de Stuurgroep). De VNG wilde niet het hele OCW-bedrag van €20 miljoen op zo’n Platform ingezet hebben. De vernieuwing moest vooral van onderaf komen, zo lieten ze in brieven van 17 april 2008 aan verantwoordelijk minister Plasterk weten. Dat wilden ze ook in een nieuw Bibliotheekcharter opgenomen zien. Er kwam inderdaad een Bibliotheekcharter 2010-2012, na de twee overgangsjaren 2008 en 2009. In het laatste jaar kwam er een Projectgroep Bibliotheekinnovatie die een Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB) en een stichting Bibliotheek.nl (in plaats van een Platform voor bibliotheekvernieuwing) voorbereidde, met als startdatum 1 januari 2010. Met de komst van het SIOB kwam er een splitsing van branchetaken en stelseltaken, niet binnen de VOB, maar met de stelseltaken (voor het SIOB) erbuiten.

SUBSIDIEREGELING BIBLIOTHEEKINNOVATIE Het jaar 2009 was het jaar waarin de Projectgroep Bibliotheekinnovatie, met programmamanager Bart Drenth actief was. Drenth had aangegeven dat een deel van de vernieuwingsgelden zal worden aangewend voor opdrachten van de Projectgroep en een deel voor subsidies. In juli 2009 publiceerde OCW een Subsidieregeling bibliotheekinnovatie, die vermeldde dat OCW van de €19 miljoen die beschikbaar was voor bibliotheekvernieuwing ruim €7,5 miljoen wilde aanwenden via subsidies. Artikel 13 van de regeling bepaalde: “Indien de subsidieontvanger bij het ver-

202 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

richten van de gesubsidieerde activiteiten intellectuele eigendomsrechten vestigt, draagt de subsidieontvanger deze intellectuele eigendomsrechten, voor zover deze rechten wettelijk overdraagbaar zijn, na afronding van de activiteiten over aan de Staat der Nederlanden. De subsidieontvanger werkt mee aan overdracht van de rechten bij akte.” De toelichting meldde dat dit artikel was opgenomen omdat het van belang is dat de Staat de rechten verkrijgt, met het oog op het streven alle openbare bibliotheken er gebruik van te laten maken. De regeling zei dat subsidie kan worden aangevraagd door een instelling die aantoonbaar relevante kennis en kunde heeft op het gebied van bibliotheekwerk en bibliotheekinnovatie. De aanvragen zouden worden beoordeeld door de Regiegroep Bibliotheekinnovatie en moeten passen in de gewenste ontwikkeling van “de digitale bibliotheek”. Als zodanig definieerde de regeling: “Een openbare bibliotheekvoorziening die in ieder geval twee hoofdbestanddelen bevat: • de plaats- en tijdonafhankelijke centrale publieke toegang tot gestructureerde, verzamelde digitale informatie in primaire en bewerkte vorm; • het langs digitale weg faciliteren van het gebruik van fysieke media.” De subsidieaanvragen moesten uiterlijk 15 september 2009 binnen zijn. De minister zou uiterlijk 1 december 2009 besluiten, gehoord de Regiegroep. De uitvoering van het project waar subsidie voor gevraagd wordt, moest uiterlijk 31 december 2010 klaar zijn. VOORLICHTING

Op 26 augustus 2009 organiseerde OCW een voorlichtingsbijeenkomst over de subsidieregeling. Bart Drenth legde er de nadruk op dat projecten die zullen leiden tot besparingen, bijvoorbeeld door bedrijfsprocessen efficiënter te maken, kunnen rekenen op warme belangstelling van de Projectgroep. Hij kwam met de termen “herhaalbaar”, “opschaalbaar” en “kosteneffectief”. Theo Bijvoet, hoofd Letteren en Bibliotheken van OCW, legde het verschil uit tussen opdrachten en subsidies. De Projectgroep geeft opdrachten over zaken waar zij al een helder idee over heeft. Over onderwerpen waar nog niet zulke heldere ideeën over bestaan gaat de subsidieregeling; daar ligt alles meer open. Bijvoet: “Het voordeel is dat daardoor de kennis en kunde van het veld kunnen worden ingezet.” TOEKENNINGEN SUBSIDIEREGELING

Eind september bleek dat er met 110 aanvragen voor een bedrag van €30 miljoen aan projecten was ingediend. Op 30 november 2009 publiceerde OCW op zijn website lijstjes van projecten die voor subsidie in aanmerking waren gekomen en projectaanvragen die waren afgewezen. Van de €7,5 miljoen die

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 203


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

uit het OCW-innovatiegeld van €19 miljoen voor projecten beschikbaar was, werd bijna €2 miljoen bestemd voor het project Collectie en Franchise van tien bibliotheekdirecteuren. Zij hadden een plan voor een formuleorganisatie (De Bibliotheek Nederland) met een zachte franchiseformule gepubliceerd. Penvoerder was de Bibliotheek Utrecht. Ruim €1 miljoen ging naar SCHUNK* (waar de Bibliotheek Heerlen, in het Glaspaleis aldaar, deel van uitmaakt), voor het project Boek1boek, gericht op het primaire onderwijs. Andere bedragen boven 5 ton: • Bibliotheek Deventer: €581.450 voor de ontwikkeling van standaardwebmodules voor het gebruik in lokale websites. • Biblionet Groningen: €699.444 voor een gemeenschappelijk datamodel in het project Kristallisatiepunt Datawarehouse. • Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL): €607.500 voor uitbreiding van het aanbod met circa 1250 romans.

SUBSTITUTIE De in april 2012 verschenen VNG-handreiking De openbare bibliotheek in het digitale tijdperk introduceerde het begrip “substitutie” (zie ook Handreikingen VNG). Enkele citaten: “Als de bibliotheek een grote papieren collectie blijft aanhouden, zullen dubbele kosten worden gemaakt. Het geheel vervangen van de papieren collectie door een digitaal aanbod is niet realistisch; wel kan het gebruik van het papieren boek zoveel als mogelijk worden teruggedrongen door substitutie.” (pagina 10 en 11). Op pagina 64 werden boeken simpelweg vergeleken met treinkaartjes of belastingformulieren: “Vergelijkbare operaties zijn bijvoorbeeld de introductie van pinautomaten en internetbankieren; de OV-chipkaart; de digitale aangifte van belastingen op basis van DigiD. Kenmerkend voor deze operaties is dat de klant actief door middel van positieve en negatieve prikkels en de beperking van keuzemogelijkheden min of meer wordt geleid naar het gebruik van de digitale dienst. In dergelijke operaties blijft de fysieke dienst op de korte termijn bestaan, maar wordt in de loop der tijd minder belangrijk om tot slot vervangen te worden door de digitale dienst.” De enige echte bibliotheek zou in de ogen van de VNG de digitale bibliotheek worden. Uit de substitutiegedachte valt te verklaren waarom de VNG, die altijd voor zo veel mogelijk decentralisatie naar gemeenten is, in dit bijzondere geval akkoord is gegaan met de onttrekking van gelden uit het gemeentefonds om er door

204 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

de KB centraal e-content mee te kunnen laten aankopen. De VOB toonde zich niet blij met de substitutiegedachte, vooral ook omdat een aantal wethouders en gemeenteraden er onder druk van bezuinigingen een beroep op ging doen.

U UITNAME Zie: Onttrekking

V VERDER! (3 april 2008) Op 31 december 2007 liep de periode van het Koepelconvenant tussen OCW, IPO en VNG (van december 2001) en de Aanvulling op het Koepelconvenant (van juli 2004) officieel af en kwam er een eind aan de Stuurgroep Bibliotheken en het Procesbureau bibliotheekvernieuwing. Een en ander werd op 3 april 2008 in de Openbare Bibliotheek Amsterdam officieel bekrachtigd met een door de Stuurgroep Bibliotheken en het Procesbureau Bibliotheekvernieuwing georganiseerde grote slotmanifestatie onder de naam “Verder!”

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 205


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

De manifestatie ging gepaard met een explosie aan officiële stukken, samen 476 pagina’s. Als we daarbij ook nog de 23 pagina’s tellen van de concepttekst van de Agenda voor de toekomst (strategienota 2009-2012) van de VOB, te bespreken tijdens een “24-uursconferentie” op 9 en 10 april, lagen er 499 pagina’s aan tekst. Deze grote hoeveelheid tekst luidde een overgangsperiode in voor wat betreft de bestuurlijke afspraken. Het Koepelconvenant werd niet onmiddellijk gevolgd door een nieuwe overeenkomst tussen de overheden. Pas na de overgangsjaren 2008 en 2009 kwam er een vervolg met het Bibliotheekcharter 2010-2012. Financieel en organisatorisch gezien was het belangrijkste van deze overgangsjaren dat OCW besloot de vernieuwingsgelden ingaand 2009 centraal in te zetten en de stelseltaken (met de stelselgelden) ingaand 2010 weg te halen bij de VOB ten behoeve van een andere inzet. Uit de veelheid aan stukken bleek een roep tot een meer centrale aanpak te komen. Onder andere de Stuurgroep Bibliotheken pleitte daarvoor. Of OCW zelf voor 2008 al dergelijke plannen had is niet duidelijk, maar wel verscheen er op 7 april 2008 een adviesaanvraag van minister Plasterk aan de Raad voor Cultuur waarin hij bevestiging vroeg van zijn voornemen het vernieuwingsgeld centraal in te zetten en de stelselgelden weg te halen bij de VOB. Dit betekende een “ontvlechting” van de door de VOB met OCW-geld uitgevoerde stelseltaken en de door haar met contributiegeld uitgevoerde branchetaken. Het advies van de Raad voor Cultuur kwam uit op 19 mei 2008 en bevestigde wat de minister zich al had voorgenomen. RAPPORTEN EN BRIEVEN APRIL 2008

Tijdens Verder! lagen er 3 april 2008 de volgende stukken: • Het Eindrapport Stuurgroep Bibliotheken 2002-2007. • Het rapport De openbare bibliotheek tien jaar van nu, in opdracht van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) geschreven door Frank Huysmans en Carlien Hillebrink. • Een rapport Het proces; over het ‘hoe?’ van herstructureren en vernieuwen in Bibliotheekland van het bij de bibliotheekvernieuwing betrokken bureau Eugenius, gemaakt op verzoek van Stuurgroep en Procesbureau. • De Monitor Bibliotheekvernieuwing 2007, in opdracht van het Procesbureau geschreven door Johanna Kasperkovitz. • De concepttekst van de Agenda voor de toekomst, 2009-2012, gemaakt onder regie van VOB-strategie-programmamanager Frans Meijer, oud-directeur Bibliotheek Rotterdam (1995-2004).

206 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

De belangrijkste punten uit het Eindrapport van de Stuurgroep Bibliotheken staan genoemd bij Stuurgroep Bibliotheken. SCP-RAPPORT

Het SCP-rapport De openbare bibliotheek tien jaar van nu kwam met tien inhoudelijke handreikingen, drie bestuurlijk-organisatorische handreikingen voor de branche en drie handreikingen voor de overheden. De inhoudelijke waren: 1. Maak content beter vindbaar. 2. Maak de collectie hybride. 3. Ga op de gebruiker af. 4. Beschouw ontlezing en ontlening niet als onvermijdelijk gegeven en schrijf het boek niet af. 5. Personaliseer de dienstverlening en doe hiertoe marktonderzoek. 6. Diversifieer de toegang tot digitale content. 7. Maak keuzes in de gidsfunctie. 8. Steun burgers bij de ontwikkeling van informatievaardigheden en, breder, mediawijsheid. 9. Z org voor lokale verankering enerzijds (frontofficetaken) en landelijke verankering (backofficetaken) anderzijds. 10. Diversifieer de dienstverlening van de fysieke vestigingen. Drie bestuurlijk-organisatorische handreikingen voor de branche waren: 1. Lokaal wat kan, landelijk wat moet. 2. Landelijke herkenbaarheid, maar lokale veelvormigheid. 3. Een masterplan voor de personeelsproblematiek. Drie handreikingen voor de overheden waren: 1. Meer centrale overheidssturing. 2. Regierol van provincies ter discussie. 3. Versterking van gemeentelijk opdrachtgeverschap. Ook Het Proces en de Monitor 2007 kwamen met diverse aanbevelingen.

VERENIGING VAN OPENBARE BIBLIOTHEKEN (VOB) De Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) is de brancheorganisatie van de Nederlandse openbare bibliotheken. Zij is sinds 2003 de opvolgster van het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum (NBLC) dat in 1972 ontstond als

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 207


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

voortzetting van de in 1908 opgerichte Centrale Vereniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken (CV). Ingaand 2010 raakte de VOB haar door OCW gesubsidieerde stelseltaken kwijt en fuseerde zij als zuivere brancheorganisatie met de Werkgeversvereniging Openbare Bibliotheken (WOB). De nieuwe brancheorganisatie ging wel onder de oude naam VOB verder. De grote verandering voor de VOB (geen OCW-subsidie meer) was een rechtstreeks gevolg van de vele discussies over het te geringe effect van de in 2001 in gang gezette bibliotheekvernieuwing. Hieronder wordt de relatie tussen de door OCW in gang gezette vernieuwing en de rol van de VOB beschreven. OP WEG NAAR 2005

Halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw meende ook het NBLC dat de digitalisering van informatie en ontwikkelingen als ontlezing noopten tot meer samenwerking, herstructurering en vernieuwing van het openbare bibliotheekwerk. Dat bleek onder andere uit verschijnen van de strategienota voor de jaren 1995-2005, Op weg naar 2005. VOB EN KOEPELCONVENANT

In het in 2001 door OCW, VNG en IPO ondertekende Koepelconvenant was geen bijzondere rol voor het NBLC voorzien. Het NBLC ging zelf aan de slag met projecten, ook op het gebied van de digitalisering (Bibliotheek.nl). De in 2004 getekende Aanvulling voorzag wel een rol voor de VOB (nieuwe naam NBLC sinds 2003): de convenantpartners hadden zich unaniem uitgesproken voor “directe deelname van de bibliotheekbranche aan de gemaakte afspraken”. Met de toevoeging: “Daar de VOB zich niet op gelijke wijze als de drie overheden kan binden, is gekozen voor een vorm die daarin voorziet. OCW zal mede namens VNG en IPO de afspraken in het Aanhangsel bij het Koepelconvenant in een hierop aansluitende overeenkomst ook met de VOB vastleggen.” VOB EN AANVULLING OP HET KOEPELCONVENANT

De rol van de VOB leidde tot discussies in de ledenvergaderingen. Op 15 september 2004 was er een ledenvergadering waarin de vraag aan de orde was of de VOB de Aanvulling, die zij ambtelijk mede had voorbereid, wel moest medeondertekenen (door middel van een overeenkomst VOB-OCW). Het bleek dat de VOB-leden sinds de start van de bibliotheekvernieuwing eind 2001 nogal wat kritiek hadden opgebouwd op de gang van zaken. Dit uitte zich in discussies met vooral VOB-voorzitter Erik Jurgens en VOB-directeur Jan

208 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Ewout van de Putten, waarbij bleek dat de laatste door zijn rol in de voorbereidingen van de Aanvulling minder afstand van de tekst van de Aanvulling kon of wilde nemen dan het bestuur. Tot verbazing van de leden stelde het bestuur voor de Aanvulling niet te tekenen. Later bleek dat het bestuur dit pas bedacht had na een aantal ochtendsessies waaruit drie moties met voorwaarden tevoorschijn waren gekomen. De leden besloten dat de VOB pas kon mede-tekenen als aan de genoemde voorwaarden voldaan zou worden. De belangrijkste voorwaarde was dat de drie overheden hun eigen afspraken, zoals verwoord in het Koepelconvenant, nakomen: geen bezuinigingen gedurende het vernieuwingsproces. OCW werd opgeroepen krachtige maatregelen te nemen om gemeenten en provincies ervan te weerhouden te bezuinigen op bibliotheekwerk. De tweede voorwaarde was dat de overheden hun eigen uitspraken over het belang van provinciale netwerkvorming en maatwerk per provincie nakomen: niet eenzijdig inzetten op basisbibliotheekvorming, maar erkennen dat met een goed provinciaal netwerk, zoals zich dat ontwikkelde in onder andere Groningen, Drenthe en Overijssel, de inhoudelijke vernieuwing even goed zo niet beter - van de grond kan komen. De derde voorwaarde was dat de provincies het gesprek met de bibliotheekbranche aangaan om vorm te geven aan een vernieuwde PBC (toen tevens al wel Provinciale Serviceorganisatie genoemd). Deze voorwaarde was ingebracht via een motie, ingediend door Biblionet Groningen. Deze bepleitte het belang van een provinciaal netwerk met een bibliotheek die inhoudelijke kennis- en informatiediensten uitvoert (WSF) en een netwerkorganisatie (PBC) die het netwerk organiseert en voor dat netwerk essentiële taken uitvoert. De directe aanleiding was het feit dat de provincies Groningen en Drenthe hadden aangekondigd te willen stoppen met subsidiëren van de wetenschappelijke steunfunctie (WSF), voor beide provincies uitgevoerd door Biblionet Groningen. De motie riep de provincies op het huidige niveau van financiering te garanderen. Van der Putten vond dat de leden een bom onder de VOB zouden leggen als er iets niet getekend wordt wat de VOB wel geacht wordt te doen. Volgens hem ging 99% van de tekst over de VOB-rol in de Aanvulling om eerder door de leden goedgekeurd beleid. Maar de leden wilden, met steun van Jurgens (namens het bestuur), toch wel graag precies zien wat er mede-ondertekend zou worden. Jurgens beloofde in december met de tekst terug te komen in de ledenvergadering. Los van de drie voorwaarden, was een uitspraak op deze ledenvergadering dat “we af moeten van de structuurdiscussies. Alle energie en geld zullen op de inhoud gericht moeten worden”. Verder vond men wetgeving als middel om iets te kunnen afdwingen belangrijk. Een andere uitspraak was dat er een

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 209


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

discrepantie zit tussen het willen versterken van het gemeentelijk opdrachtgeverschap en het willen vormen van basisbibliotheken (die door meerdere gemeenten bekostigd worden). En het vermoeden bestond dat er erg veel vernieuwingsgeld naar organisatieadviesbureaus gaat. Zoals Jurgens beloofd had, kwam het VOB-bestuur op 9 december 2004 terug op de Aanvulling. De voorwaarden die de leden 15 september hadden vastgesteld werden opgenomen in de overeenkomst tussen VOB en OCW over de Aanvulling. Met inachtneming van die voorwaarden zou de VOB de in de Aanvulling aan haar toebedeelde taken gaan uitvoeren. Tijdens deze vergadering kwam wel de principiële vraag aan de orde of openbare bibliotheken zelfstandige organisaties zijn die een eigen koers varen (“cultureel ondernemerschap”), ook al hebben zij voor een (groot) deel van hun taken overheidssubsidies nodig, of willoze verlengstukken van de overheden. En in het verlengde daarvan de vraag of de VOB nog wel een stevige eigen positie kan innemen. Was zij met haar door OCW betaalde stelseltaken niet een soort “OCW-agency” (“projectbureau”) geworden? Leden drongen aan op een meer offensieve houding van de VOB. Maar ook was er een pleidooi voor wetgeving. VOB-directeur Van der Putten vond: “We zeggen altijd wel dat we onderdeel van het publieke bestel zijn. Maar er is ook een streven minder afhankelijk van de overheden te zijn, ik weet het. We moeten het er over hebben wat cultureel ondernemerschap is en wat er in een wet moet staan. Gaat het om details of om beginselen? Bij een wet hoeven we niet meteen te denken aan de oude Bibliotheekwet. Het is noodzakelijk ons hiermee bezig te houden. Maar als we nu zeggen: we zijn onafhankelijke ondernemers, houden we weinig geld over.” In de loop van de volgende jaren kwam er meer kritiek, omdat het niet meer duidelijk was of de VOB met haar mix van door OCW betaalde stelseltaken en door de leden-bibliotheken betaalde branchetaken primair handelde namens OCW of namens haar leden. SCHEIDING STELSEL- EN BRANCHETAKEN

Uit de adviesaanvraag van 7 april 2008 van minister Plasterk aan de Raad voor Cultuur kon al worden opgemaakt dat Plasterk scheiding wilde van stelsel- en branchetaken. Maar de VOB ging daar nog niet van uit: er was een strategiecommissie aan het werk gezet. Programmaleider was Frans Meijer, oud-directeur Bibliotheek Rotterdam (1995-2004). Voor vier thema’s, ICT, HRM, marketing en etalages, waren de trekkers respectievelijk Peter van Eijk, Jacqueline Roelofs, Hans van Soelen en Hans Veen. De commissie kwam in april met een concept-Agenda

210 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

voor de toekomst. De binnen de VOB levende ideeën weken af van wat minister en Raad voor Cultuur, die op 19 mei 2008 met zijn advies kwam, voor ogen stond. De Raad wilde naast een brancheorganisatie een onafhankelijk sectorinstituut. CONCEPT-AGENDA VOOR DE TOEKOMST

De belangrijkste punten uit de concept-agenda waren: • Ervan uitgaande dat de klant van de bibliotheek “de nieuwsgierige Nederlander” is zijn kerndoelen: 1. inspelen op de behoefte, 2. verbetering van het aanbod en de dienstverlening en 3. verbetering van de infrastructuur en de beschikbaarheid. • Het aantal bezoekers en gebruikers moet stijgen naar 50% van de bevolking, het aantal leden van 24,5 % naar 30%. • De bibliotheekbranche gaat werken als een franchiseorganisatie met duidelijke afspraken over wat centraal moet en wat lokaal kan; er komt een landelijke huisstijl die gebruikt wordt in alle uitingen. • Richt een gezamenlijk innovatiecentrum voor openbare bibliotheken op (door VOB, samen met IPO, OCW en VNG), en laat het centrum samen met de PSO’s en NBD Biblion onderdeel zijn van een hecht netwerk. Gesproken werd over een jaarlijks noodzakelijk budget van €50 à 55 miljoen (10% van het totaal aan publieke middelen voor openbaar bibliotheekwerk). • De VOB moet naast OCW, VNG en IPO partner zijn van een nieuw convenant (of charter) voor vijf jaar. • De WOB en de VOB worden binnen twee jaar samengevoegd tot één sectorinstituut en hoogwaardige brancheorganisatie. De Stichting Wetenschappelijke Steunfunctie (WSF) en de Vereniging Netwerk van Directeuren (NvD) gaan hierin op. • Voor de nieuwe brancheorganisatie komt een nieuw bestuursmodel. • De provinciale bibliotheeknetwerken hebben zich ontwikkeld tot professionele netwerkorganisaties waarin de bibliotheken en de PSO’s netwerkpartners zijn met een gezamenlijk beleid op terrein van landelijk ontwikkelde (digitale) diensten en producten, aanvullende productontwikkeling en gezamenlijk HR-beleid. MEER CENTRALE AANPAK

Het stuk werd besproken tijdens een 24-uursconferentie op 9 en 10 april 2008. De conferentie leverde op dat de analyses uit het bij Verder! gepresenteerde SCP-rapport gedeeld werden en dat er, om de bedreigingen om te zetten in kansen, een krachtenbundeling nodig is: een beweging naar een meer

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 211


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

centrale aanpak op een aantal belangrijke terreinen. Maar in welke mate die centralisatie nodig zou zijn en welke (deel)terreinen daar prioriteit bij moesten hebben werd (nog) niet concreet. Wel viel tijdens de plenaire sessies en de deelsessies vaak het woord “vertrouwen”, waarbij het zowel ging om vertrouwen onderling (houden we ons als VOB-leden aan gemaakte afspraken?) als om vertrouwen van de leden in VOB-bestuur en -bureau (zit daar wel voldoende kwaliteit om je geld verantwoord in te steken?). INTERACTIE MOET VEEL BETER

ICT-trekker Peter van Eijk (tevens bij de VOB manager ad interim Bibliotheek.nl) zei dat de verbetering van de gezamenlijke innovatiekracht voor een groot deel zit in de uitvoering. En die kan veel meer dan tot nu toe bij de PSO’s en NBD Biblion. “De kwaliteit van de interactie is bepalend voor de kwaliteit van de innovatie en die interactie kan in jullie branche veel beter.” Onderdelen die in het innovatiecentrum moeten, waren volgens hem in elk geval het beheer van onlinediensten en de verdere ontwikkeling van onderdelen van Bibliotheek.nl (na vaststelling welke door moeten gaan). En er zou een heel goede informatiearchitectuur nodig zijn. Voor de bezetting van het innovatiecentrum dacht hij aan een klein, hoogwaardig team, zo mogelijk met bestaande mensen en middelen van onder andere PSO’s. Frans Meijer vond dat het bij het innovatiecentrum zo moet worden dat 20% van de investeringen in dat centrum voor 80% opbrengsten bij de basisbibliotheken zorgt (en dus niet andersom). Hij vond dat naarmate het vertrouwen in het innovatiecentrum groter zou worden, er meer aan zou kunnen worden gekoppeld. ZORG OVER OVERHEDEN

Tijdens de discussie tussen bestuur en leden bleek zorg over wat de gezamenlijke overheden van de plannen zouden vinden. Heeft de VNG er vertrouwen in? En wat moet de VOB met de door OCW beoogde scheiding van brancheen besteltaken? Ook een punt van zorg was het geld. OCW stelde €20 miljoen beschikbaar, maar tussen de benodigde €50 tot 55 miljoen van het VOBplan voor een innovatiecentrum en dat OCW-geld zit nog 30 miljoen. Gaan de VOB-leden dat zelf betalen? Henk Middelveld (Rijnbrink Groep) zei dat het van belang is de overheden mee te slepen, maar dat je er niet helemaal afhankelijk van moet worden. Daarom waren de bibliotheken in Overijssel begonnen zelf eigen geld bij elkaar te leggen. Henk Das (NBD Biblion) meldde er een warm gevoel van te krijgen dat NBD Biblion weer als onderdeel van de branche beschouwd wordt. Zelf had hij het altijd al zo gevoeld. “Wij zijn een goed lopend bedrijf en ik hoop dat wij actief

212 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

benaderd worden om dingen te gaan doen, ik ben bereid over alles te praten dat jullie vooruit kan helpen.” VERTROUWEN IN BESTUURSKRACHT NODIG

VOB-voorzitter Erik Jurgens verklaarde dat als je iets wilt bereiken je een behoorlijk bestuursmodel moet hebben. “De overheden hebben niet zo’n vertrouwen in onze bestuurskracht. Vandaar de roep om een onafhankelijk platform en de splitsing van bestel- en branchetaken. Dat wijst niet op vertrouwen.” Hij wees er op dat het huidige bestuur in feite functioneert als een Raad van Toezicht voor het VOB-bureau. Het bestuur heeft advies gevraagd om eens te weten hoe anderen het doen. “We moeten een structuur hebben die tempo en daadkracht mogelijk maakt. Maar er is bestuurlijke decentralisatie. We moeten vanuit die decentrale werkelijkheid in de beheerssfeer een aantal dingen centraal doen. Maar Nederland begon al als republiek van zeven provinciën. En dezelfde discussies hebben we in de EU, met het subsidiariteitsbeginsel. Je moet een krachtig bestuur hebben, maar de verankering bij je leden niet kwijt raken.” Hij lanceerde het bestuursidee beleidscommissies van leden in te stellen. Een vraag was dan wel of het beoogde innovatiecentrum een commissie zou moeten zijn of iets van het bestuur. DE VOB GAAT OVERSTAG

Tijdens een ledenvergadering in juni 2008 waren bestuur en leden er nog niet aan toe, maar het bleek dat Plasterk op 20 augustus 2008 met het VOB-bestuur afspraken had gemaakt over de ontvlechting van de huidige VOB-taken en -activiteiten. Die afspraken leidden tot een communiqué dat 22 augustus op de VOB-site verscheen. Het communiqué luidde: “Op 20 augustus heeft het bestuur van de VOB minister Plasterk (OCW) de ‘Agenda voor de Toekomst’ aangeboden, de visie van de gezamenlijke openbare bibliotheken op de voortgang van de vernieuwing van het openbare bibliotheekwerk. De minister heeft daarvan met belangstelling kennisgenomen. Minister en bestuur zijn er vast van overtuigd dat de bibliotheeksector, gelet op de kansen en bedreigingen, duidelijke keuzes en een effectieve centrale regie nodig heeft. De minister onderkent het belang van een vitale en krachtige brancheorganisatie. Daarnaast wil hij komen tot een onafhankelijk sectorinstituut voor de bibliotheeksector om aan de besteltaken - die tot op dit moment aan de VOB waren opgedragen - vorm en inhoud te geven. Het bestuur van de VOB heeft uitgesproken bereid te zijn hem daarin te volgen. In goede samenspraak met het ministerie van OCW zal de VOB haar huidige activiteiten en taken ontvlechten. De minister heeft de nodige onder-

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 213


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

steuning toegezegd bij deze ontvlechting en heeft oog voor het belang van een goede uitgangspositie voor de branchevereniging. De minister en het VOB-bestuur delen het uitgangspunt dat de nieuwe constructie zo gekozen moet worden, dat de eerder genoemde duidelijke keuzes en centrale regie optimaal worden gediend. Het VOB-bestuur legt zijn standpunt op de eerstkomende ledenvergadering (9 oktober) ter goedkeuring voor. De besteltaken van het onafhankelijke sectorinstituut zullen door het ministerie van OCW in goed overleg met de bestuurlijke partners (IPO en VNG) en de branche opnieuw worden vastgesteld. De minister en het bestuur van de VOB houden 1 januari 2010 aan als streefdatum. Dan moeten branchevereniging en sectorinstituut beide operationeel zijn. Het bestuur van de VOB en de minister hebben benadrukt dat tijdens de operatie de continuïteit van de dienstverlening aan de openbare bibliotheken gewaarborgd dient te zijn.” VOB-LEDENVERGADERING 9 OKTOBER 2008

De VOB-leden stemden 9 oktober 2008, zij het na veel discussies, in met een verdeling van taken tussen een nieuwe VOB (fusie VOB-zonder-stelseltaken met WOB) en een sectorinstituut. De takenlijstjes waren: Nieuwe VOB: • formuleren en uitdragen van de visie op en de missie van het openbare bibliotheekwerk; • functioneren als werkgeversvereniging; • HRM-beleid; • PR en marketing; • belangen behartigen en lobbyen; • de branche vertegenwoordigen in clubs als de Stichting Onderhandelingen Leenrecht, het nieuwe sectorinstituut, de CPNB en NBD Biblion.

214 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Sectorinstituut: • ICT en digitale bibliotheek (met name de infrastructuur); • de Collectie Nederland; • mediawijsheid en -educatie; • leesbevordering; • bibliotheekwerk blinden en slechtzienden; • sturing en facilitering van de innovatie; • regelgeving en certificering VOB-LEDENVERGADERING 11 DECEMBER 2008

Op 11 december 2008 kwamen de VOB-leden weer bijeen. Het VOB-bestuur had inmiddels bij OCW gereageerd op het in november verschenen rapport Innovatie met effect van de Commissie-Calff en laten weten het voorstel van de commissie met een stuurgroep, innovatieraad en programmabureau dat over een jaar als aparte eenheid in het komende sectorinstituut zou kunnen worden opgenomen, onnodig ingewikkeld te vinden. “In zijn uitwerking voor de toekomst ook ongewenst. Innovatie zal een permanente opgave voor de branche en dus ook voor het sectorinstituut zijn. De sturing die daar op nodig is, moet naar ons oordeel niet in een onderdeel maar integraal in de aansturing en organisatie van het instituut worden verankerd. Voor 2009 kan een veel lichtere en sneller operationeel te maken oplossing worden gevonden. Het voorstel van de Adviescommissie om voor 2009 een stuurgroep te vormen kunnen we billijken,” schreef het bestuur. Dat billijken gold blijkens de brief echter niet voor innovatieraad en programmabureau. De VOB schreef: “De stuurgroep bedient zich voor de voorbereiding en uitvoering van het beleid van het cluster Bedrijfsvoering (Digitale bibliotheek, Marketing en HRM) uit de Verenigingsorganisatie, waar momenteel Peter van Eijk de leiding over heeft. In hem is de continuïteit en de verandering gewaarborgd. Hij heeft mede vormgegeven aan de Agenda voor de toekomst, is tijdelijk benoemd als manager Bibliotheek.nl en is samen met Johannes Boelens door ons bestuur en uw departement belast met de projectleiding van de veranderingsoperaties in 2009.” De leden bleken verdeeld over de pogingen van de VOB het eigen Agendateam nog in beeld te houden. Er ontstond een geïrriteerde sfeer. Voorzitter Jurgens verzuchtte dat het VOB-bestuur elke keer weer wordt geconfronteerd met iets anders van de overheid, zoals nu weer het rapport-Calff, naast wat het zelf al uitgezet heeft. “Wij hebben goede kwartiermakers aangesteld. Zet daar nu geen anderen meer naast, anders worden we allemaal knettergek. We moeten als bestuur een consequente lijn houden. Nog een bureau ernaast, hoe klein ook, raden wij af.”

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 215


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Maar er waren ook leden die erop wezen dat in oktober was vastgesteld welke taken er naar de mening van de leden en het bestuur voor het sectorinstituut zijn en welke voor de brancheorganisatie. Die vonden ook dat als er in 2009 geen programmabureau zou komen, het niet conform de verdeling over een sectorinstituut en een brancheorganisatie is. Het programmabureau zou ook een instrument zijn om een sectorinstituut te maken. Als de VOB dat niet wilde, zou het kunnen worden beschouwd als “de hakken in het zand zetten”. Uiteindelijk gingen de leden akkoord met de lijn van het bestuur, maar veel zin had het niet, meer, want 15 december 2008 bleek al dat OCW, met IPO en VNG, reeds in 2009 een duidelijke nieuwe koers wilde volgen. ONTVLECHTING EN INNOVATIE

Wat de ontvlechting van de VOB betreft, werd in 2009 bekend gemaakt dat er een Opdrachtgeversoverleg en een Projectgroep zijn ingericht. Het Opdrachtgeversoverleg bestond uit Marjan Hammersma, Herman Hofenk (beiden directie MLB, OCW), Gerard Reussink en Nan van Schendel (beiden VOB-bestuur). De Projectgroep bestond uit Theo Bijvoet (OCW), Marcel Eijffinger (OCW), Carin Klompen (VOB), Peter van Eijk (Van Eijk Management & Advies) en Johannes Boelens (PriceWaterhouseCoopers). Op 19 maart 2009 kwamen de VOB-leden in een extra vergadering bijeen. Reussink en Van Schendel lieten weten dat de boedelscheiding niet meeviel en dat opgepast moet worden dat niet de “restproblemen” bij de brancheorganisatie terechtkomen. Binnen de vergadering was zorg over de continuïteit van de aanwending van de OCW-innovatiegelden. Een ander punt was de fusie met de Werkgeversvereniging Openbare Bibliotheken (WOB). Vastgesteld werd dat daarover pas gepraat kan worden als duidelijk is wat er van de VOB naar het nieuwe sectorinstituut gaat en welk restant dan nog overblijft om met de WOB te fuseren. Ook waren er verschillende ideeën over de rol van de nieuwe “VOB/WOB”. Belangrijk was ook de positie van het bij de VOB ontwikkelde Bibliotheek.nl. Bepleit werd een stichting of BV op te richten die Bibliotheek.nl verder ontwikkelt en exploiteert, zo mogelijk in alliantie met andere partijen. In de VOBwerkgroep “exploitatie digitale bibliotheek”, voorgezeten door Peter van Eijk, vond men op 26 maart dat de brancheorganisatie “het eigenaarschap” moet hebben van Bibliotheek.nl. Maar ook wilde men wel dat OCW er via het sectorinstituut zijn innovatiebijdragen in zou stoppen. Peter van Eijk zou dat meenemen naar de gesprekken in de Projectgroep Bibliotheekinnovatie (waarin hij ook zitting had gekregen).

216 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

VOB-LEDENVERGADERING 18 JUNI 2009

Op 18 juni 2009 kwamen de VOB-leden weer bij elkaar. Op de agenda stonden inrichtingsplannen voor het sectorinstituut en de nieuwe brancheorganisatie (fusie van “branchetaken-VOB” en WOB). Ook de digitale bibliotheek kwam aan de orde. Peter van Eijk zei dat het “bestuurlijke circuit” veel aandacht vraagt, maar dat het Agendateam van de VOB op de achtergrond keihard gewerkt heeft. Hij verwachtte veel van samenwerking van de Projectgroep Bibliotheekinnovatie (waar hij zelf in zat) met de VOB. Het inrichtingsplan van het sectorinstituut bevatte realistische taal: “Het rijk heeft met de zogenaamde stelselverantwoordelijkheid een fundamentele verantwoordelijkheid. Niettemin staat hier een relatief geringe structurele financiering tegenover. Gemeenten zijn verreweg de belangrijkste bekostigers van bibliotheken. Omdat de taken van het sectorinstituut afgeleid zijn van de stelseltaken van de minister, past het sectorinstituut ook enige bescheidenheid. Het nemen van initiatieven en het stimuleren ervan is op vele terreinen wellicht wenselijk, maar het is voor het sectorinstituut ondoenlijk om op alle terreinen van doorslaggevende betekenis te zijn. Dit maakt het nodig om scherpe keuzes te maken.” Die keuzes werden dan vooral gemaakt voor ICT en de digitale bibliotheek. Het plan nam als uitgangspunt dat er voor de digitale bibliotheek een aparte organisatie wordt opgericht of dat deze organisatie (deels) bij een andere instelling dan het sectorinstituut wordt belegd. Het plan noemde daar drie hoofdmotieven voor: 1. Het sectorinstituut verricht geen uitvoerende taken. 2. De digitale bibliotheek moet als eigendom van de bibliotheken zelf worden beschouwd. 3. De bibliotheken moeten zelf ook drager zijn voor de kosten. Bij dat laatste zei het plan: “Het huidige budget dat door de bibliotheken via een omslagstelsel ter beschikking wordt gesteld zal ten minste beschikbaar moeten blijven. Nu al kan opgemerkt worden dat dat bedrag zal moeten groeien. Het rijk kan slechts een bescheiden structureel deel (via het sectorinstituut) financieren.” Een aantal VOB-leden wees er op dat door het feit dat ook bibliotheken een bijdrage leveren - de omslaggelden waren toen €0,22 per inwoner, ofwel €3,6 miljoen - de zeggenschap over Bibliotheek.nl bij de branche zou moeten blijven. Dat nam niet weg, zo vonden leden, dat Bibliotheek.nl zou kunnen worden ondergebracht in een stichting of wellicht bij NBD Biblion. Zoals beschreven is, kwam het echter tot een aparte Stichting Bibliotheek.nl, die gefunctioneerd heeft in de periode 2010-2014.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 217


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Na de VOB-vergadering van 18 juni 2009 vond het VOB-bestuur Frans Meijer (oud-directeur Bibliotheek Rotterdam) die al programmaleider van de Agenda voor de toekomst was geweest, bereid kwartiermaker te worden van de nieuwe brancheorganisatie. Meijer nam hiermee de rol over van Johannes Boelens van PriceWaterhouseCoopers, die gewerkt heeft aan het op 18 juni in de VOB-ledenvergadering aanvaarde inrichtingsplan. Meijer wilde het VOBbestuur voorstellen doen op het gebied van concrete activiteiten van de brancheorganisatie, te bespreken op een extra ledenvergadering van 15 oktober. Hij werd geassisteerd door Hans Veen (Acta Advies), die binnen de VOB tijdelijk de naar Maastricht vertrokken Carin Klompen was opgevolgd. VOB-LEDENVERGADERING 15 OKTOBER 2009

Op 15 oktober was er een extra ledenvergadering van de VOB. Voorzitter Jurgens noemde als één van de pijnlijke zaken van de splitsing dat er voor vier tot zes VOB-personeelsleden met een vaste aanstelling geen perspectief is op werk in de nieuwe organisaties. Het bleek dat de kwartiermakers van het nieuwe sectorinstituut en de nieuwe VOB, Bart Drenth (ook programmamanager Projectgroep Bibliotheekinnovatie) respectievelijk Frans Meijer, veel overleg hadden en verklaarden dat er eigenlijk sprake is van een COLLECTIEVE (met hoofdletters) agenda. Opnieuw kwamen de al eerder genoemde aandachtsgebieden van beide organisaties aan de orde, met nu ook Bibliotheek.nl erbij: Aandachtsgebieden brancheorganisatie: • samenwerking met CPNB; • kennismanagement; • organisatieontwikkeling en HRM; • vertegenwoordiging; • collectieve inkoop. Aandachtsgebieden sectorinstituut: • mediawijsheid; • certificering; • “rijkserkende” opleiding; • leerstoel, onderzoek, publicaties; • blindenbibliotheekwerk; • Kunst van Lezen (inclusief BoekStart). Aandachtsgebieden Stichting Bibliotheek.nl: • kenniscentrum (sectorinformatie);

218 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

• G!ds; • Beelden voor de Toekomst; • Leesplein; • Literatuurplein. Meijer zei dat voor hem voor de brancheorganisatie naast het inrichtingsplan de Agenda voor de toekomst het inhoudelijke uitgangspunt is geweest. Als vier hoofdtaken had hij onderscheiden: • strategie, collectieve belangenbehartiging en lobby; • marketing en promotie; • werkgeverszaken en HRM; • dienstverlening en brancheforum. De brancheorganisatie zou geheel betaald moeten worden door de leden. Uitgangspunt was de optelsom van de bestaande ledenbijdragen aan VOB en WOB. De WOB benoemde Hans van Velzen, directeur OBA, als kwartiermaker voor de fusie met het VOB-restant. Drenth verklaarde 15 oktober dat ook voor hem inhoudelijk de Agenda voor de toekomst leidend is geweest. Ook voor hem was het 18 juni besproken SIOB-inrichtingsplan (met 17,5 fte) de basis. Drenth gaf aan dat de taken en verantwoordelijkheden van beide clubs uiteen zullen lopen, maar wel raakvlakken vertonen. Hij noemde opnieuw het begrip ”collectieve agenda”. Op vragen daarover antwoordde hij dat concurrentie niet helemaal te voorkomen zal zijn, maar hij voorzag ook geen veldslagen. Het sectorinstituut doet geen uitvoerend werk en de brancheorganisatie krijgt geen geld van OCW. Dat er wel eens enige frictie kan ontstaan, achtte hij niet uitgesloten, maar leek hem ook geen probleem. De VOB-leden spraken uit dat Bibliotheek.nl eigendom van de branche moet zijn. Bij de vergaderstukken zat een notitie over de digitale openbare bibliotheek, waarin met een heel lange, nogal juridische aanloop over privaat, publiek en hybride werd aangekondigd dat het Opdrachtgeversoverleg, met instemming van het VOB-bestuur, besloten had dat de VOB een tijdelijke Stichting Digitale Bibliotheek opricht (ook wel “Bibliotheek.nl” genoemd). Tijdelijk, zodat aan de ene kant het erbij betrokken VOB-personeel voor 1 januari geplaatst kan worden en er aan de andere kant voldoende tijd is om goed te bekijken hoe de nieuwe stichting uiteindelijk het beste gepositioneerd kan worden. Het stuk meldde dat NBD Biblion en de gezamenlijke PSO’s hun belangstelling kenbaar hebben gemaakt en dat er vanuit stedelijke bibliotheken nog geen interesse getoond is. Ter vergadering werd nu ook officieel bekend gemaakt dat Peter van

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 219


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Eijk weliswaar geen kwartiermaker, maar wel “bouwheer” van Bibliotheek.nl is geworden. Gerard Reussink (VOB-bestuur, Opdrachtgeversoverleg, Regiegroep) zei dat OCW veel investeert in Bibliotheek.nl, maar er geen bezwaar tegen heeft dat Bibliotheek.nl het eigendom van de branche is. Hans van Velzen (OBA) toonde zich daar blij mee. “Mijn uitgangspunt is dat Bibliotheek.nl van de branche is. Teken dat lijntje. Ik begrijp dat er OCW-geld bij kan zijn, maar wij moeten er de zeggenschap over hebben, zoals ook bij Schoolbieb. Schrijf het op, leg het vast.” Bart Drenth ging ook in op het begrip eigendom. Zijn uitgangspunt was simpel: wie betaalt, bepaalt. Drenth vond dat Bibliotheek.nl niet onder het sectorinstituut thuishoort. “Het wordt een zelfstandige eenheid, die op zoek gaat naar een inbedding.” Peter van Eijk (binnen de Projectgroep programmacoördinator digitale diensten en producten) zei het bouwheerschap als een eervolle opdracht te beschouwen. Hij realiseerde zich ten volle dat hij de wind bij het realiseren van een groeiperspectief volledig tegen heeft. Hij noemde nog maar weer eens het bedrag van €50 tot 55 miljoen uit de Agenda voor de toekomst. Maar ja, dat was nog een bedrag van voor de crisis. Hij vond echter dat we met de Agenda een belofte aan de burger hebben gedaan die we moeten proberen waar te maken. AFSCHEID VAN DER PUTTEN

Het einde van de VOB met stelsel- en branchetaken, betekende tevens het einde van de functie secretaris-directeur van de in 1999 aangetreden VOBdirecteur Jan Ewout van de Putten. Hij trad 1 januari 2010 af. “Ik begrijp dat ik kwaliteiten heb. Vandaar dat er drie directeuren komen om mij op te volgen.” Aldus Van der Putten in zijn slotwoord bij het afscheidssymposium op 11 december 2009, na alle lovende woorden aan zijn adres. Hij meldde nog niet verloren te zijn voor het openbare bibliotheekwerk, maar als senior-adviseur, gehuisvest bij ProBiblio, beschikbaar te blijven, zodat een beroep kan worden gedaan op zijn kennis en ervaringen. En over de rekening hoeft een afnemer zich geen zorgen te maken: die gaat grotendeels naar OCW. Als grote verdiensten van Van der Putten kwamen naar voren de integratie van het blindenbibliotheekwerk (waar OCW jarenlang mee getobd heeft) in het openbare bibliotheekwerk en de nauwe samenwerking met de CPNB. Scheidend CPNB-directeur Henk Kraima getuigde ervan. VOB 2010-2016

Jan Ewout van der Putten werd opgevolgd door de op 1 april 2010 aangetreden Ap de Vries.

220 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

In de periode 2010-2014 met De Vries als directeur heeft de VOB zo goed mogelijk trachten samen te werken met SIOB, Bibliotheek.nl en de KB, maar bleek ondanks versluierend taalgebruik en beperking van verspreiding van VOB-stukken door middel van een “hekje” op de site (inloggen via een aan directeuren verstrekte toegangscode) regelmatig dat er spanningen waren. Dat was vooral het geval bij de discussies rondom de onttrekking van gelden uit het gemeentefonds, eind 2011. De termijn van Erik Jurgens als voorzitter liep af op 1 januari 2012. Hij werd opgevolgd door Kars Veling. Halverwege 2015 bleek dat het VOB-bestuur en Ap de Vries overeengekomen waren uit elkaar te gaan. Ook maakte Veling, aangetreden op 1 januari 2012, bekend geen tweede termijn te wensen. De Vries werd opgevolgd door een interim-directeur, Cor Wijn van bureau BMC. Op 10 december 2015 gingen de leden akkoord met een door hem gemaakte nota VOB 3.0 met als kern dat de VOB steeds slim moet schakelen tussen belangenbehartiging enerzijds en samenwerking anderzijds. De leden kozen ingaand 1 januari 2016 Marleen Barth als opvolger van Kars Veling. Ook kwamen er door het ontstaan van bestuursvacatures vier andere nieuwe bestuursleden. Over VOB 3.0 merkte het VOB-bestuur onder andere op: “De analyses in het adviesrapport roepen reacties en commentaar op. Daarnaast zijn er uit gespreksrondes diverse discussiepunten gekomen die vragen om nadere discussie, onderzoek en verdieping. Dit leidt tot een belangrijke constatering: de herpositionering is niet een moment, maar een fase. Het is niet iets dat zich in de ledenvergadering van 10 december voltrekt, maar een proces dat meer tijd neemt. In de komende maanden zullen diverse zaken nog nadere beschouwing en uitwerking vergen.” Op 1 augustus 2016 trad als nieuwe directeur aan Arthur Schellekens, voordien directeur Externe Betrekkingen bij Jeugdzorg Nederland. In augustus kondigde het VOB-bestuur aan te willen inzetten op “reparatie van een weeffout” in de Wsob. Volgens de VOB bevat de Wsob “een kunstmatige scheiding tussen digitaal en fysiek lidmaatschap”. De VOB schreef: “Binnen het netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen geeft deze scheiding onduidelijkheid over de rolverdeling. Is de digitale kant van de openbare bibliotheek een eerstelijnsvoorziening? Of onderdeel van de diensten van de lokale bibliotheek? Onze vereniging pleit ervoor dat er een ‘blended’ situatie ontstaat, waar fysieke en digitale bibliotheek niet meer los van elkaar te zien zijn. Wij willen dat bibliotheekklanten het uitgangspunt zijn en willen deze weeffout in de wet repareren. Met het oog op de tussentijdse evaluatie [voorzien in 2017 - wk] is het van belang om een helder standpunt te formuleren over de werking van de wet in deze blended omgeving.”

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 221


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Zie ook hoofdstuk 4, terugblikken met Jan Ewout van der Putten en Ap de Vries.

DE VRIJBLIJVENDHEID VOORBIJ De door de Stuurgroep Bibliotheken in mei 2007 vastgestelde nota De vrijblijvendheid voorbij wilde op alle drie overheidsniveaus een één-op-één-relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer, omdat de bibliotheekvernieuwing door bibliotheken als chaotisch werd ervaren door de rechtstreekse bemoeienis van OCW en provincies (“marsrouteplannen”) met basisbibliotheken. Wel wilde de nota dat de opdrachtgevende rollen van gemeenten, provincies en het rijk op elkaar aansluiten. De nota bepaalde over de provinciale bibliotheeknetwerken: • Er is op provinciaal niveau een Provinciaal Directieoverleg (PDO), dat de samenwerkende basisbibliotheken representeert. • Op basis van vraagoriëntatie, schaalvoordelen en/of provinciaal beleid bestaat er een Provinciale Serviceorganisatie (PSO) op (inter)provinciaal niveau, die diensten levert aan de basisbibliotheken, het PDO, de provincie, de gemeenten en maatschappelijke instellingen. De PSO onderhoudt functionele relaties met deze organisaties (in een uit te werken vorm). Hierbij geldt niet bij voorbaat - mits passend binnen het provinciale beleidskader - de binding aan de provinciegrens (een PSO is een cultureel ondernemer). De PSO kan daarbij facilitaire diensten leveren, maar ook als kennisinstituut op basis van partnerschap innovatieve producten ontwikkelen. • In het Provinciale Bibliotheeknetwerk (PBN) is de besluitvorming duidelijk en slagvaardig georganiseerd, ook voor wat betreft het oplossen van mogelijke impasses. • Het is wezenlijk dat deelname aan het bibliotheeknetwerk niet vrijblijvend is. Alleen maar “halen” is onaanvaardbaar. Niet participeren in een netwerk leidt in laatste instantie tot een vanzelfsprekende sanctie, namelijk dat de diensten die beschikbaar zijn in het bibliotheeknetwerk niet kunnen worden afgenomen (dan wel hooguit tegen marktconforme prijzen kunnen worden afgenomen). • Voor de aansluiting met het landelijke bibliotheeknetwerk heeft het PBN de verantwoordelijkheid belegd bij één coördinatiepunt, onder te brengen bij het PDO, de PSO of een basisbibliotheek. Zie ook: Provinciale netwerken.

222 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

W WET OP HET SPECIFIEK CULTUURBELEID (1993 t/m 2014) De Wet op het specifiek cultuurbeleid (Wsc) bevatte een hoofdstuk IVA “Bibliotheekwerk� met enkele artikelen uit de ingetrokken Wet op het openbare bibliotheekwerk die waren meegekomen via de Welzijnswet. Het ging om: Artikel 11a. Voor het uitlenen van gedrukte werken in openbare bibliotheken aan personen beneden de leeftijd van achttien jaren wordt slechts een contributie of andere geldelijke bijdrage geheven, indien het provinciale bestuur of het gemeentebestuur, dat de openbare bibliotheek bekostigt of in stand houdt daartoe heeft besloten. De contributie of andere geldelijke bijdrage bedraagt ten hoogste de helft van de contributie of andere geldelijke bijdrage die wordt geheven van perslonen die achttien jaren of ouder zijn. Artikel 11b. 1. Onze Minister, de provinciale besturen en de gemeentebesturen bevorderen dat een door hen bekostigde of in stand gehouden voorziening van bibliotheekwerk deelneemt aan het leenverkeer met andere voorzieningen van bibliotheekwerk en dat netwerken worden gevormd overeenkomstig het bepaalde in dit artikel. 2. Het deelnemen aan het leenverkeer houdt in: a. het op verzoek aan een andere voorziening van bibliotheekwerk ter beschikking stellen van bibliotheekmaterialen ten behoeve van gebruikers van die voorziening; b. het op verzoek van een gebruiker doen van een verzoek als bedoeld onder a aan daarvoor in aanmerking komende voorzieningen van bibliotheekwerk; c. het maken van afspraken met betrekking tot de uitvoering van het bepaalde onder a en b. 3. Een lokaal netwerk bestaat uit de door de gemeente bekostigde of in stand gehouden openbare bibliotheken; een provinciaal netwerk bestaat uit een provinciale bibliotheekcentrale en de lokale netwerken in het gebied waarin deze werkzaam is; het landelijke netwerk bestaat uit de landelijke voorzie-

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 223


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

ningen van bibliotheekwerk en de provinciale netwerken. 4. Het vormen van een netwerk houdt in ieder geval in het maken, schriftelijk vastleggen en het, voor zover de bekostigende overheden daartoe middelen beschikbaar stellen, medewerken aan de uitvoering van afspraken over: a. het verzamelen, opslaan, ontsluiten, toegankelijk maken en beschikbaar stellen van informatie; b. het vervaardigen van een centrale catalogus van bibliotheekmaterialen die in de bij het netwerk aangesloten bibliotheken ter uitlening of inzage beschikbaar zijn; c. het aanschaffen van bibliotheekmaterialen ten behoeve van bij het netwerk aangesloten bibliotheken; d. het bibliotheekwerk voor specifieke categorieën; e. het automatiseren van de administratie van het uitlenen van bibliotheekmaterialen en van de centrale catalogus; f. het beschikbaar stellen van informatie op het gebied van het openbare bestuur. 5. Het vormen van een lokaal of provinciaal netwerk houdt bovendien in ieder geval in het maken, schriftelijk vastleggen en medewerken aan de uitvoering van afspraken over: a. het schoolmediatheekwerk; b. de samenwerking met culturele en educatieve instellingen; alsmede indien het een provinciaal netwerk betreft, over: c. het zo goed mogelijk laten aansluiten van het aanbod van de bij het netwerk aangesloten bibliotheken op de behoeften van gebruikers die deelnemen aan het hoger beroepsonderwijs of de volwasseneneducatie en op in aanmerking komende aspecten van het regionale cultuur- en welzijnsbeleid; d. de diensten die de provinciale bibliotheekcentrale zal verrichten voor openbare bibliotheken die door gemeenten worden bekostigd of in stand gehouden.

WET STELSEL OPENBARE BIBLIOTHEEKVOORZIENINGEN (Wsob, in werking getreden 1 januari 2015) De memorie van toelichting vermeldt als aanleiding om de Wsob te maken: “Met 4 miljoen leden, 100 miljoen uitleningen en een jaaromzet van circa €600 miljoen is de Nederlandse openbare bibliotheek een veel gebruikte en

224 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

breed gewaardeerde maatschappelijke voorziening. De openbare bibliotheek is de publieke toegangspoort tot informatie en cultuur en speelt een grote rol bij de bevordering van het lezen en de leescultuur en bij de brede verspreiding van literatuur. Het Nederlandse bibliotheekveld telt ongeveer 160 lokale of regionale bibliotheekorganisaties, circa 10 provinciale organisaties, 14 gespecialiseerde bibliotheken en enkele landelijke werkende organisaties zoals de Koninklijke Bibliotheek (KB), het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB), de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) en Bibliotheek.nl. Het huidige wettelijk kader voor het openbare bibliotheekwerk in de Wet op het specifiek cultuurbeleid (Wsc) is sterk verouderd. Het biedt geen adequate basis meer voor de huidige praktijk van het bibliotheekwerk en voor de digitale ontwikkelingen in de bibliotheeksector. In het Bibliotheekcharter 2010-2012 dat het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) op 17 december 2009 hebben afgesloten, is daarom een actualisering van het wettelijke kader voor de openbare bibliotheken aangekondigd. De contouren daarvan zijn beschreven in de Hoofdlijnenbrief actualisering bibliotheekwetgeving van 7 december 2011. Met dit wetsvoorstel wordt hier uitvoering aan gegeven. ONVOLDOENDE SAMENHANG IN HET BIBLIOTHEEKSTELSEL

Het wettelijk kader voor het openbare bibliotheekwerk is de Wsc. De bibliotheekbepalingen in de Wsc zijn restanten uit voorgaande wetten. Zij zijn overgeheveld van de Wet op het openbare bibliotheekwerk 1975 naar de Welzijnswet 1987 en vervolgens in 1994 naar de Wsc. De bepalingen hebben betrekking op de opbouw van het bibliotheekstelsel vanuit lokale en provinciale netwerken en op contributievrijstelling voor de jeugd. De inhoud van deze bepalingen is geformuleerd als bevorderingstaak voor de overheden. Zij geven maar beperkt richting aan de inrichting en aan het functioneren van het bibliotheekstelsel. Het huidige stelsel van openbare bibliotheken met veel spelers in een decentrale structuur vertoont onvoldoende samenhang. Ook heeft de KB, een belangrijke speler in het Nederlandse bibliotheeklandschap, geen formele relatie tot de openbare bibliotheken. De effectiviteit en innovatiekracht van de sector zijn hierdoor te beperkt, zeker gezien de snelheid en de impact van de digitale ontwikkelingen. Het gebrek aan samenhang is verschillende keren ondervangen via convenanten en bestuurlijke afspraken. Sinds 2001 zijn met dat doel achtereenvolgens het Koepelconvenant Bibliotheekvernieuwing (2002-2004), een Aanvulling op het Koepelconvenant (2005-2007) en het Bibliotheekcharter

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 225


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

(2010-2012) afgesloten. Op basis van deze afspraken zijn belangrijke resultaten geboekt, zoals de vorming van basisbibliotheken en de ontwikkeling van de digitale bibliotheek. Het instrument van bestuurlijke afspraken is echter ontoereikend voor de stappen die voor de langere termijn nodig zijn. MAATSCHAPPELIJKE FUNCTIE BIBLIOTHEEKWERK NIET GEDEFINIEERD

De bestaande bibliotheekbepalingen zijn bij de overheveling uit eerdere wetten hun context verloren. Daardoor is onder meer de maatschappelijke functie van de openbare bibliotheek - die de basis voor beleid zou moeten zijn - niet meer gedefinieerd. Het openbare bibliotheekwerk heeft tot de eeuwwisseling een lange periode van continuïteit en stabiele groei gekend. In die periode was er in de praktijk maatschappelijke consensus over de functie en verschijningsvorm van de openbare bibliotheek. Het ontbreken van een wettelijke definitie van de openbare bibliotheek en van de maatschappelijke functie werd daardoor niet als een gebrek ervaren. Nieuwe en ingrijpende ontwikkelingen maken het noodzakelijk de maatschappelijke functie van de openbare bibliotheek opnieuw te doordenken en te definiëren. In de lokale besluitvorming over de budgetten voor het openbare bibliotheekwerk dient zich steeds vaker de vraag naar de invulling van de maatschappelijke functie van de openbare bibliotheek aan. De bouw van de digitale bibliotheek maakt dit vraagstuk extra actueel. In beleidsdocumenten over bibliotheekinnovatie zijn daar richtinggevende uitspraken over gedaan, maar deze hebben geen formeel aangrijpingspunt. DIGITALE DOMEIN FUNDAMENTEEL ANDERS OPGEBOUWD EN NOG NIET GEREGELD

In alle sectoren van de samenleving nemen het aanbod en het gebruik van print af, terwijl het digitale aanbod en gebruik sterk groeien. Tegen deze achtergrond bouwt de openbare bibliotheekbranche met steun van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (verder: Minister) sinds enkele jaren aan de digitale bibliotheek. De digitale bibliotheek zorgt er voor dat de openbare bibliotheken hun publieke taken ook in het digitale domein kunnen vervullen. Verwachting voor de langere termijn is een verder afnemend fysiek gebruik en een groeiend digitaal gebruik. Dit wetsvoorstel regelt structureel de aanwezigheid van de openbare bibliotheken in het digitale domein. De bestaande bibliotheekbepalingen dateren uit midden jaren tachtig. In die tijd kende de openbare bibliotheek alleen een fysieke vorm (‘een gebouw met boeken, kranten en tijdschriften’). Het bibliotheekwerk is in de bestaande situatie hiërarchisch opgebouwd langs geografische lijnen (lokaal - provin-

226 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

ciaal - landelijk). De digitale bibliotheek kent een essentieel andere structuur dan de fysieke bibliotheek: een platte netwerkstructuur die geheel los staat van geografische en territoriale grenzen. Het bestaande bestuurlijk-juridische kader is hiervoor niet bruikbaar. In de Wsc worden overheden slechts opgelegd het vormen van netwerken tussen bibliotheken te bevorderen, maar een goede en structurele organisatie van de digitale activiteiten is niet af te dwingen. Duidelijke vormgeving van de digitale activiteiten van de openbare bibliotheek en de betaling hiervan is nodig. Convenanten zijn hiervoor onvoldoende gebleken vanwege hun tijdelijkheid en niet verplichtende karakter. De gevolgen van het ontbreken van een actueel wettelijk kader zijn goed zichtbaar in het digitale domein. Verschillende organisaties in de bibliotheekwereld werken aan verschillende digitale publieksbibliotheken. De grootste spelers zijn de gezamenlijke openbare bibliotheken via Bibliotheek.nl, de KB en de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL). Daarnaast is er een groot aantal kleinere digitale initiatieven, zoals sites met oude Nederlandse drukken, oude kinderboeken en toepassingen voor het onderwijs. Al deze digitaliseringprojecten worden vanuit verschillende publieke bronnen gefinancierd en leiden tot losstaande resultaten. Door de versnippering en individuele presentaties via eigen websites zijn de resultaten relatief onbekend en moeilijk te vinden voor het grote publiek en het onderwijs. Overheidsmiddelen worden versnipperd en onvoldoende effectief ingezet. Deze constateringen zijn eerder gedaan in het advies Bibliotheekinnovatie 2009-2012 van de Raad voor cultuur en in het advies Innovatie met effect van de Adviescommissie Bibliotheekinnovatie.� INTEGRALE TEKST

De wetstekst luidt integraal: Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsbepalingen 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Koninklijke Bibliotheek: Koninklijke Bibliotheek als bedoeld in artikel 1.5, tweede lid, van de WHW; b. landelijke digitale bibliotheek: plaats- en tijdonafhankelijke voor een ieder toegankelijke bibliotheekvoorziening; c. lokale bibliotheek: organisatie met rechtspersoonlijkheid die een of meerdere voor een ieder toegankelijke openbare bibliotheekvoorzieningen verzorgt en die in overwegende mate door een of meer gemeenten dan wel de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba wordt gesubsidieerd of in stand gehouden. De verplichtingen in deze wet zijn van

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 227


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

toepassing op de rechtspersoon als geheel en niet op iedere vestiging afzonderlijk; d. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; e. provinciale ondersteuningsinstelling: in overwegende mate door een of meer provincies gesubsidieerde of in stand gehouden voorziening die een pakket aan ondersteunende activiteiten biedt voor de lokale bibliotheken in de desbetreffende provincie of provincies; f. werk: exemplaar van een werk als bedoeld in artikel 10 van de Auteurswet; g. WHW: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. 2. Voor zover in deze wet over een lid van een openbare bibliotheekvoorziening wordt gesproken, wordt hieronder verstaan een voor die bibliotheekvoorziening geregistreerde gebruiker. Artikel 2. Reikwijdte Deze wet heeft betrekking op lokale bibliotheken, provinciale ondersteuningsinstellingen en de Koninklijke Bibliotheek, voor haar taken op grond van deze wet. Zij zijn in het kader van deze wet openbare bibliotheekvoorzieningen. Artikel 3. Toepasselijkheid op de BES Deze wet is mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met uitzondering van de artikelen 8, onderdelen a, b, c en e, 10, 11, eerste lid, 15 en 16. Artikel 4. Publieke waarden Een openbare bibliotheekvoorziening heeft een publieke taak die zij voor het algemene publiek vervult op basis van de waarden onafhankelijkheid, betrouwbaarheid, toegankelijkheid, pluriformiteit en authenticiteit. Artikel 5. Bibliotheekfuncties Een voor een ieder toegankelijke openbare bibliotheekvoorziening omvat in ieder geval de volgende functies, die bijdragen aan de persoonlijke ontwikkeling en verbetering van de maatschappelijke kansen van het algemene publiek: a. ter beschikking stellen van kennis en informatie; b. bieden van mogelijkheden tot ontwikkeling en educatie; c. bevorderen van lezen en het laten kennismaken met literatuur; d. organiseren van ontmoeting en debat; en e. laten kennis maken met kunst en cultuur. Artikel 6. Netwerkverantwoordelijkheid 1. Onze Minister, de provinciebesturen, de gemeentebesturen en de

228 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

besturen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen. 2. De partijen, genoemd in het eerste lid, geven zich bij de uitoefening van de verantwoordelijkheid, bedoeld in het eerste lid, rekenschap van de gemiddelde afstand tussen de lokale bibliotheekvoorziening en de inwoners van de financierende gemeente of gemeenten. 3. Zij bevorderen dat een door hen gesubsidieerde of in stand gehouden openbare bibliotheekvoorziening aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 8, voldoet. 4. Bij een voorgenomen besluit van een partij als bedoeld in het eerste lid dat tot gevolg heeft dat een openbare bibliotheekvoorziening ophoudt te bestaan of redelijkerwijs niet meer kan voldoen aan de verplichtingen in deze wet, overlegt zij eerst met de andere partijen op wie dit van invloed kan zijn waaronder de ingezetenen. Zo nodig maken zij afspraken over de toegankelijkheid van een openbare bibliotheekvoorziening voor het betrokken algemene publiek. 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop ingezetenen en maatschappelijke initiatieven bij de uitvoering van het beleid kunnen worden betrokken, het uitvoeren van taken van het college op grond van deze wet daaronder begrepen. 6. De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het vijfde lid wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien een der kamers der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met het ontwerp, wordt er geen voordracht gedaan en kan niet eerder dan zes weken na het besluit van die kamer der Staten-Generaal een nieuw ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal worden overgelegd. Hoofdstuk 2. Het bibliotheeknetwerk Artikel 7. Netwerk en deelnemers De lokale bibliotheken, de provinciale ondersteuningsinstellingen en de Koninklijke Bibliotheek, voor wat betreft haar taak tot het in stand houden van de landelijke digitale bibliotheek, vormen ĂŠĂŠn netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen als bedoeld in artikel 6. Artikel 8. Functioneren van het netwerk Een deelnemer aan het netwerk als bedoeld in artikel 7: a. maakt met de andere deelnemers gebruik van een gezamenlijke catalogus

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 229


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

van beschikbare werken; b. is onderdeel van het interbibliothecaire leenverkeer, bedoeld in artikel 15; c. voert zijn collectiebeleid overeenkomstig het gezamenlijk collectieplan, bedoeld in artikel 10; d. maakt gebruik van een op de andere deelnemers afgestemde digitale infrastructuur; e. stemt zijn administratie van leden en zijn algemene voorwaarden af op de andere deelnemers; en f. ondersteunt het onderwijs. Artikel 9. Taken Koninklijke Bibliotheek De Koninklijke Bibliotheek verricht in aanvulling op de taken, bedoeld in artikel 1.5, tweede lid, van de WHW, de volgende taken: a. aansturen van het netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen door: i. afstemming en coรถrdinatie; ii. educatie, informatie en reflectie; en iii. vertegenwoordiging en promotie; b. in stand houden van de landelijke digitale bibliotheek; en c. verzorgen van een bibliotheekvoorziening van noodzakelijk omgezette werken voor personen met een handicap. Artikel 10. Collectieplan 1. De Koninklijke Bibliotheek stelt elke vier jaar voor de deelnemers aan het netwerk, bedoeld in artikel 7, een gezamenlijk collectieplan vast. 2. Het collectieplan heeft tot doel samenhang te bewerkstelligen tussen de fysieke en digitale collecties van de openbare bibliotheekvoorzieningen. Het biedt een kader voor het samenstellen en beheren van de collectie door een voorziening. 3. De Koninklijke Bibliotheek stelt het gezamenlijk collectieplan vast in overeenstemming met vertegenwoordigers van de lokale bibliotheken en provinciale ondersteuningsinstellingen. Artikel 11. Gegevenslevering 1. Ten behoeve van de gezamenlijke catalogus voor de landelijke digitale bibliotheek verstrekken lokale bibliotheken en provinciale ondersteuningsinstellingen gegevens over de collectie en de beschikbaarheid daarvan aan de Koninklijke Bibliotheek. 2. Ten behoeve van de beleidsontwikkeling verstrekken lokale bibliotheken, de provinciale ondersteuningsinstellingen en de Koninklijke Bibliotheek aan Onze Minister gegevens over de desbetreffende openbare bibliotheek-

230 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

voorziening die niet tot de persoon herleidbare gegevens van gebruikers en personeel betreffen. 3. De Koninklijke Bibliotheek stelt de aard van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, nader vast en stelt regels over het tijdstip en de wijze waarop de gegevens worden verstrekt. 4. Onze Minister stelt de aard van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, nader vast en stelt regels over het tijdstip en de wijze waarop de gegevens worden verstrekt. Artikel 12. Lidmaatschap 1. Een ieder die als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, bedoeld in artikel 1.2 van de Wet basisregistratie personen, of in een basisadministratie als bedoeld in artikel 2 van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES kan lid worden van de openbare bibliotheek. 2. Het lidmaatschap bij de openbare bibliotheek kan het gebruik van een fysieke voorziening, de digitale voorziening of beide voorzieningen omvatten. 3. Een fysieke voorziening is een lokale bibliotheek, de digitale voorziening is de landelijke digitale bibliotheek. 4. Onze Minister of het college van burgemeester en wethouders of bestuurscollege kan bepalen dat ook andere groepen natuurlijke personen lid van de landelijke digitale bibliotheek onderscheidenlijk een lokale bibliotheek kunnen worden. Artikel 13. Contributievrijstelling jeugd lokale bibliotheken 1. Voor het uitlenen van gedrukte werken door lokale bibliotheken aan personen beneden de leeftijd van achttien jaren wordt geen contributie of andere geldelijke bijdrage geheven, tenzij het college van burgemeester en wethouders of het bestuurscollege heeft besloten dat een geldelijke bijdrage wordt geheven. De contributie of andere geldelijke bijdrage bedraagt ten hoogste de helft van de contributie of andere geldelijke bijdrage die wordt geheven van personen die achttien jaren of ouder zijn. 2. Voor het uitlenen van overige werken door lokale bibliotheken aan personen beneden de leeftijd van achttien jaren wordt ten hoogste de helft van de contributie of andere geldelijke bijdrage geheven van die geldt voor personen van boven de achttien jaren. Voor personen beneden de leeftijd van achttien jaren wordt geen tarief als bedoeld in artikel 14, contributie of geldelijke bijdrage vastgesteld voor de toegang tot door de Koninklijke Bibliotheek aangewezen digitale werken. Artikel 14. Tarieven landelijke digitale bibliotheek De Koninklijke Bibliotheek kan na overleg met vertegenwoordigers van de

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 231


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

lokale bibliotheken tarieven vaststellen voor de toegang tot digitale werken of het gebruik van digitale diensten of bronnen. Hoofdstuk 3. De fysieke openbare bibliotheek Artikel 15. Interbibliothecair leenverkeer 1. Alle lokale bibliotheken en provinciale ondersteuningsinstellingen nemen deel aan het interbibliothecaire leenverkeer. 2. Deelname aan het interbibliothecaire leenverkeer houdt in ieder geval in: a. op verzoek van een lokale bibliotheek ter beschikking stellen van fysieke werken ten behoeve van gebruikers van die bibliotheek; b . op verzoek van een gebruiker doen van een verzoek als bedoeld in onderdeel a aan de daarvoor in aanmerking komende bibliotheek; en c. distributie van fysieke werken door provinciale ondersteuningsinstellingen. Artikel 16. Provinciale ondersteuningstaken 1. Een provinciale ondersteuningsinstelling is verantwoordelijk voor de distributie van fysieke werken door middel van het interbibliothecaire leenverkeer binnen de provincie of provincies waardoor zij wordt gesubsidieerd of in stand gehouden. 2. De provinciale ondersteuningsinstellingen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor: a. distributie van fysieke werken door middel van het interbibliothecaire leenverkeer tussen de provincies; en b. ontwikkeling van innovaties ten behoeve van de lokale bibliotheken, in overeenstemming met de Koninklijke Bibliotheek in verband met haar coรถrdinerende taak. Hoofdstuk 4. De landelijke digitale bibliotheek Artikel 17. Uitvoering en beheerplan 1. Het in stand houden van de landelijke digitale bibliotheek door de Koninklijke Bibliotheek houdt in ieder geval in: a. ontwikkelen en beheren van de digitale infrastructuur; b. beheren en van context voorzien van de digitale collectie en de afstemming met de collectie digitale werken van de Koninklijke Bibliotheek op grond van artikel 1.5, tweede lid, van de WHW; c. opstellen van een reglement voor de toegang tot digitale werken; d. bereiken van verschillende doelgroepen; en e. samenwerken met andere publieke aanbieders van digitale werken.

232 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

2. De Koninklijke Bibliotheek gaat in een apart onderdeel van het instellingsplan, bedoeld in artikel 2.2a van de WHW, in op de wijze waarop zij de landelijke digitale bibliotheek in stand houdt. Zij gaat daarbij specifiek in op de onderdelen, bedoeld in het eerste lid. Dit onderdeel van het instellingsplan heet beheerplan. Artikel 18. Inkoop digitale werken 1. De Koninklijke Bibliotheek verricht namens de Staat der Nederlanden het inkopen van werken voor de landelijke digitale bibliotheek. 2. Onze Minister stelt jaarlijks aan de Koninklijke Bibliotheek een bedrag ter beschikking voor het inkopen van werken. 3. De inkoop wordt uitsluitend verricht op voordracht van vertegenwoordigers van de lokale bibliotheken, welke is afgestemd op het bedrag, bedoeld in het tweede lid. Hoofdstuk 5. FinanciĂŤle en administratieve bepalingen Artikel 19. Bekostiging en overige voorschriften Koninklijke Bibliotheek 1. De Koninklijke Bibliotheek ontvangt voor de vervulling van haar taken, bedoeld in artikel 9, een aanvulling op haar rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2.6a van de WHW. 2. Op de aanvulling is artikel 2.6a van de WHW van overeenkomstige toepassing. 3. De Koninklijke Bibliotheek geeft invulling aan en legt beleidsmatig en financieel verantwoording af over de vervulling van haar taken, bedoeld in artikel 9, in een daartoe apart opgenomen onderdeel van: a. het instellingsplan, bedoeld in artikel 2.2a van de WHW; b. de begroting, bedoeld in artikel 2.8 van de WHW, waarin een allocatie van middelen is opgenomen die overeenstemt met het instellingsplan; en c. in de jaarverslaglegging, bedoeld in artikel 2.9 van de WHW. 4. De hoofdstukken 2, 3, 4, 13, 14 en 15 van de WHW, zijn voor zover zij betrekking hebben op de Koninklijke Bibliotheek, van overeenkomstige toepassing op haar taakvervulling op grond van deze wet. Artikel 20. Subsidieverstrekking Koninklijke Bibliotheek 1. Ten behoeve van de taken, bedoeld in artikel 9, kan de Koninklijke Bibliotheek subsidie verstrekken. 2. Indien de Koninklijke Bibliotheek subsidie verstrekt stelt het algemeen bestuur een reglement vast waarin in ieder geval wordt vastgelegd de werkwijze, de procedures en de criteria die het bestuur bij het verstrekken van subsidies hanteert, alsmede de verplichtingen die

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 233


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

aan de subsidieontvanger worden opgelegd. 3. In een reglement kunnen ook regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van een subsidieplafond en de wijze van verdeling daarvan, de betaling en terugvordering van de subsidie alsmede de verlening van voorschotten op de subsidie. Onze Minister kan met betrekking tot genoemde onderwerpen het algemeen bestuur voorschrijven ter zake een reglement te wijzigen. 4. Een besluit tot vaststelling van een reglement of een wijziging daarvan treedt slechts in werking na goedkeuring door Onze Minister. Goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. 5. Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring of een besluit tot verdaging van de beslissing omtrent goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring geacht wordt te zijn genomen. Artikel 21. Subsidieverstrekking Minister Onze Minister kan ten behoeve van het netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen in bijzondere gevallen subsidie verstrekken. Bij ministeriĂŤle regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het verstrekken van subsidie. Artikel 22. Intellectuele eigendomsrechten 1. Bij het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 9, streeft de Koninklijke Bibliotheek er naar de eigendom of een overdraagbaar gebruiksrecht te verkrijgen van bij die uitvoering gevestigde intellectuele eigendomsrechten. 2. Op verzoek van Onze Minister werkt de Koninklijke Bibliotheek mee aan het tot stand komen van een overeenkomst tot het overdragen aan de Staat der Nederlanden van de rechten, bedoeld in het eerste lid. Voor zover wettelijk mogelijk, doet zij afstand van persoonlijkheidsrechten als bedoeld in de Auteurswet die haar of haar personeel toebehoren. Artikel 23. Toezicht ministeriĂŤle subsidies 1. Met het toezicht op de naleving van de verplichtingen die van toepassing zijn op een subsidieontvanger bij verstrekking van subsidie als bedoeld in artikel 21, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen. 2. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht. 3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. 4. Aan door Onze Minister verstrekte subsidies is de verplichting verbonden dat de subsidieontvanger aan een toezichthouder alle medewerking verleent die deze redelijkerwijs kan vorderen bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden.

234 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

Hoofdstuk 6. Wijziging andere wetten Artikel 24. Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1.5, tweede lid, tweede volzin, wordt «In elk geval draagt zij zorg voor» vervangen door: In dat kader draagt zij in elk geval zorg voor. B Na artikel 1.16 wordt een artikel ingevoegd dat luidt: Artikel 1.16a. Kaderwet zelfstandige bestuursorganen De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is van toepassing op de Koninklijke Bibliotheek, met uitzondering van artikel 15 van die wet. C Artikel 1.17, eerste lid, komt te luiden: De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen heeft aanspraak op een bijdrage uit ’s Rijks kas ten behoeve van het vervullen van haar bij deze wet opgedragen werkzaamheden. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de Koninklijke Bibliotheek, onverminderd haar aanspraak op een bijdrage op grond van artikel 9 van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen. D Aan artikel 2.9 wordt een lid toegevoegd dat luidt: 6. In afwijking van het eerste lid dient het algemeen bestuur van de Koninklijke Bibliotheek jaarlijks voor 15 maart het verslag in bij Onze minister. E Artikel 13.4 vervalt. F Artikel 13.6, derde lid, vervalt. G Aan artikel 13.9 wordt een lid toegevoegd dat luidt: 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bestuursrechtelijke besluiten van het algemeen bestuur van de Koninklijke Bibliotheek. Hierop is artikel 22 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing. Artikel 25. Wet op het specifiek cultuurbeleid De Wet op het specifiek cultuurbeleid wordt als volgt gewijzigd: A. Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. Onderdelen d en e vervallen. 2. Onderdeel f wordt geletterd tot onderdeel d.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 235


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

B Artikel 1a komt te luiden: Artikel 1a Deze wet is mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. C Hoofdstuk IVA vervalt. Artikel 26. Wet op de vaste boekenprijs Artikel 1, onderdeel i, van de Wet op de vaste boekenprijs komt te luiden: i. lokale bibliotheek: lokale bibliotheek als bedoeld in artikel 1 van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen;. Artikel 27. Auteurswet Artikel 15c, derde lid, van de Auteurswet komt te luiden: 3. Publiek toegankelijke bibliotheekvoorzieningen, die in overwegende mate door gemeenten, provincies, het rijk of het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba worden gesubsidieerd of in stand gehouden, zijn voor het uitlenen van op basis van artikel 15i omgezette werken aan bij die voorzieningen ingeschreven personen met een handicap, vrijgesteld van betaling van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid. Artikel 28. Wet op de naburige rechten De artikelen 2, vijfde lid, 6, vijfde lid, 7a, vijfde lid, en 8, vijfde lid, van de Wet op de naburige rechten komen te luiden: 5. Publiek toegankelijke bibliotheekvoorzieningen, die in overwegende mate door gemeenten, provincies, het rijk of het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba worden gesubsidieerd of in stand gehouden, zijn voor het uitlenen van op basis van artikel 10, onderdeel i, omgezette materialen aan bij die voorzieningen ingeschreven personen met een handicap, vrijgesteld van betaling van de vergoeding, bedoeld in het derde lid. Hoofdstuk 7. Slotbepalingen Artikel 29. Evaluatie Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Artikel 30. Inwerkingtreding Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip,

236 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Hoofdstuk 6 VAN AANVULLING TOT EN MET WET

dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Artikel 31. Citeertitel Deze wet wordt aangehaald als: Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 237


Verantwoording

Sinds 2001 volg ik in een maandelijkse nieuwsbrief de ontwikkelingen inzake de officiële vernieuwing van het openbare bibliotheekwerk. Toen mijn pensioen (in 2014) ging naderen, leek het mij een goed idee die ontwikkelingen samen te vatten in een boek. Het zou mij kunnen behoeden voor een “zwart gat” en wie wil weten hoe de bibliotheekvernieuwing ook al weer verlopen is, zou een boek kunnen raadplegen. Nu kan dat. In bibliotheekland is “kennisdelen” een eigenstandig werkwoord. Door middel van deze publicatie deel ik graag mijn kennis over het proces van bibliotheekvernieuwing, dat ongeveer twintig jaar geduurd heeft. Dit boek bevat niet DE geschiedenis van de bibliotheekvernieuwing, maar een geschiedenis zoals ik die aan de hand van officiële documenten en bijeenkomsten waar ik zelf destijds verslag van heb gedaan beleefd heb. Ik ben mij ervan bewust dat alle betrokkenen hun eigen beleving zullen hebben gehad van het verloop van de bibliotheekvernieuwing, ook al door het feit dat deze per provincie op verschillende wijzen heeft plaatsgevonden. En ongetwijfeld hebben insiders bij bepaalde gebeurtenissen andere en meer gedetailleerde herinneringen dan uit officiële stukken kan blijken. Toen ik in de zomer van 2014 begon, was ik van plan het verhaal chronologisch te vertellen. Al spoedig bleek mij dat zo’n aanpak een lang en saai verhaal zou opleveren, daar ik telkens gedwongen zou zijn bij elke fase eerst te melden wat er in het advies van de Raad voor Cultuur uit 1998, het rapport van de Stuurgroep-Meijer, het Koepelconvenant, de Aanvulling en alle andere belangrijke stukken heeft gestaan. Ik besloot het anders aan te pakken: een relatief

238 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Verantwoording

kort, chronologisch verhaal in hoofdlijnen en een verwijzing naar de inhoud van belangrijke documenten in een apart hoofdstuk. Dat hoofdstuk heb ik opgefleurd met onderwerpen als Donuts, Erwtensoep, Goudklompjes en Paars doosje, die ook een rol hebben gespeeld in de bibliotheekvernieuwing. Om mij voor ernstige fouten te behoeden, besloot ik zes personen te vragen als meelezer te fungeren, in alfabetische volgorde: Ton Brandenbarg (oud-directeur Zeeuwse Bibliotheek), Lydia de Jong (rayoncoördinator Noord-Holland/ Groot Amsterdam bij de Stichting Lezen & Schrijven en voordien netwerkcoördinator bij ProBiblio), Jacques Malschaert (directeur Bibliotheekservice Fryslân), Frans Meijer (oud-directeur Bibliotheek Rotterdam), Hans van Velzen (oud-directeur Openbare Bibliotheek Amsterdam) en Eimer Wieldraaijer (hoofdredacteur Bibliotheekblad). Ik dank hen voor hun bereidwilligheid mee te lezen en waar nodig opmerkingen te maken. Uiteraard is de uiteindelijke inhoud van dit boek mijn eigen verantwoordelijkheid. Veel dank ben ik ook verschuldigd aan Anne Rube, directeur van ProBiblio. Van haar mocht ik na mijn pensioen een werkplek houden in het gebouw van ProBiblio en gebruikmaken van de daar aanwezige faciliteiten. Dat heeft het werk vergemakkelijkt. Ook kon de vormgeving van dit boek plaatsvinden bij ProBiblio. Ik wil ook de vijf geïnterviewden, Jan Ewout van der Putten, Wim Kamerman, Ap de Vries, Marjan Hammersma en Aad van Tongeren, danken voor hun deelname. Ik acht hun terugblikken een waardevolle bijdrage aan de inhoud van dit boek. Ik dank Angela Kokkeler van Uitgeverij Van Oorschot voor de toestemming om het gedicht “Oneindig veel problemen” van Rutger Kopland voorin dit boek op te nemen. Ik vernam dat bij VOB-bestuursvergaderingen in 2008, waarin met de programmamanager voor het strategietraject (Agenda voor de toekomst), Frans Meijer, over de toekomst van de VOB overlegd werd, regelmatig ter sprake kwam dat er wel erg veel problemen waren. Het was een door VOB-voorzitter Erik Jurgens ingevoerde gewoonte dat één van de bestuursleden aan het begin van de bestuursvergadering een gedicht voorlas. Van Meijer hoorde ik dat Nan van Schendel, later namens de VOB lid van het Opdrachtgeversoverleg Ontvlechting VOB, een keer het gedicht “Oneindig veel problemen” heeft voorgelezen. Inge van Asperen (dank!) wist te achterhalen dat het op 8 mei 2008 was. Frans Meijer zei: “Het gedicht weerspiegelde toen de juiste sfeer op het juiste moment.”

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 239


Verantwoording

Dat moment lag tussen de adviesaanvraag van minister Plasterk aan de Raad voor Cultuur over scheiding van branche- en stelseltaken (7 april 2008) en de komst van dat advies (19Â mei 2008). Het leek me passend het gedicht voorin dit boek op te nemen. Na de ontvlechting kwamen er immers nog veel meer problemen. Verder wil ik ook al degenen danken die bij het maken van dit boek betrokken waren en in het colofon benoemd staan. En natuurlijk ook mijn vrouw, Nelly Brand, die behalve met correctiewerk ook te maken kreeg met een partner die vaak (geestelijk) afwezig was, want schrijven is een proces dat zich niet alleen afspeelt achter een toetsenbord. Dit boek is afgesloten op 1 november 2016. Relevante ontwikkelingen die tot die tijd in het directe verlengde van de bibliotheekvernieuwing (uitmondend in de op 1 januari 2015 ingegane Stelselwet) hebben plaatsgevonden, zijn nog meegenomen.

240 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Bewindslieden

bibliotheekvernieuwing, 1995 - 2015 Naam

Kabinet

Belangrijke stukken

Aad Nuis, D66 (staatssecretaris OCW)

Kok I (augustus 1994 augustus 1998)

Advies Raad voor Cultuur, maart 1998

Rick van der Ploeg, PvdA (staatssecretaris OCW)

Kok II (augustus 1998 juli 2002)

Rapport-Meijer Open poort tot kennis, april 2000, Koepelconvenant, december 2001, Beleidsbrief Bibliotheken in beweging d.d. 3 april 2002 aan Tweede Kamer.

Cees van Leeuwen, LPF (staatssecretaris OCW

Balkenende I (juli 2002 - mei 2003)

Beleidsbrief Bibliotheken in beweging, deel II d.d. 6 mei 2003 aan Tweede Kamer.

Medy van der Laan, D66 (staatssecretaris OCW)

Balkenende II (mei 2003 - juli 2006)

Aanvulling Koepelconvenant, juli 2004.

Maria van der Hoeven, CDA (minister OWC)

Balkenende III (juli 2006 - februari 2007)

Ronald Plasterk, PvdA (minister OCW)

Balkenende IV (febr. 2007 - febr. 2010)

Marja van Bijsterveldt, CDA (staatssecretaris OCW)

Balkenende IV demissionair (februari - oktober 2010)

Innovatie met effect, november 2008, Bibliotheekcharter 2010-2012, met o.a. rollen SIOB en BNL.

Halbe Zijlstra, VVD (staatssecretaris OCW)

Rutte I (oktober 2010 november 2012)

Brief aan Tweede Kamer 7 december 2011 over “Actualisering bibliotheekwetgeving” (met: landelijke digitale bibliotheek, aanpassing bibliotheekwetgeving en onttrekking gelden uit gemeentefonds voor centrale aankoop e-content).

Jet Bussemaker, PvdA (minister OCW)

Rutte II (november 2012 -

Voorstel-Stelselwet, mei 2013 (internetconsultatie) en aanbieding wetsvoorstel aan Tweede Kamer, januari 2014.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 241


Personenregister Naam

Pagina

Adams, Thije

201

Asperen, Inge van

239

Barth, Marleen

221

Bergen, Jan van

179, 201

Bergfeld, Frans

153

Bijsterveldt, Marja van

241

Bijvoet, Theo

203, 216

Boelens, Johannes

215, 216, 218

Brand, Nelly (N.E.)

4, 240, 258

Brandenbarg, Ton

43, 96, 132, 134, 135, 239

Breemhaar, Meine

152

Brekelmans, Cees

179, 201

Bussemaker, Jet

21, 36, 39, 42, 89, 128, 137, 154, 241

Calff, Josje

0, 27, 28, 132, 147, 149, 150, 161, 172, 182, 2 196,199, 215

Cohen, Job

40, 41, 43, 96, 133, 135, 198

Crump, Maarten

129

Das, Henk

159, 212

Debeij, Jos

167

Dekker, Sander

128

Dierdorp, Anton

191, 192

Dijk, Jasper van

39, 40

Dijk, Joep van

130

Dijkstal, Hans

161, 162

Drenth, Bart

7, 28, 30, 59, 60, 94, 95, 159-161, 164-166, 172, 2 182, 197, 202, 203, 218-220

Driessen, Sjaak

131

Eijffinger, Marcel

216

242 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Personenregister

Naam

Pagina

Eijk, Peter van

8, 30, 33, 59, 110, 144, 162, 165-167, 172, 182, 2 210, 212, 215-217, 219, 220

Franssen, Jan

53, 180, 201

Frissen, Valerie

197

Geelen, Fred

130

Grendel, Henk

132

Haazen, Jan

201

Ham, Tineke van

130, 131

Hammersma, Marjan

56, 78-84, 90, 172, 182, 216, 239, 258

Heijne, Maria

33, 145, 197, 198

Hermsen, Joke

133

Hillebrink, Carlien

206

Hoeven, Maria van der

241

Hofenk, Herman

172, 216

Hoffman, Wilfried

161, 165, 172, 182

Hoogdalem, Coen van

170

Houtgraaf, Dirk

59

Huysmans, Frank

206

Janssen, Bart

258

Jong, Lydia de

10, 239

Jurgens, Erik

5, 49, 53, 56, 57, 74, 79, 90, 146, 208-210, 213, 3 215, 218, 221, 239

Kalshoven, Frank

131

Kamerman, Wim

3, 53, 56, 62-68, 90, 91, 98, 155, 181, 186, 2 239,258

Kasperkovitz, Johanna

206

Kempkes, Christine

159

Kleijweg, Marijke

162

Klompen, Carin

216, 218

Kloprogge, Jo

132

Kokkeler, Angela

239

Kooyman, Rob

156

Kopland, Rutger

5, 239, 258

Kraima, Henk

220

Kuijpers, Henk

159

Kuipers, Thijs

192, 193

Laan, Michiel

161, 172, 182

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 243


Naam

Pagina

Laan, Medy van der

79, 101, 116, 180, 199, 241

Lande, Valentine van den

133

Langendonk, Adriaan

56

Lebbink, Gusta

167

Leeuwen, Cees van

24, 116, 241

Leeuwen, Diederik van

33, 122, 145

Locht, Pim van de

162

Malschaert, Jacques

151, 239

Meereboer, Theo

151

Meijer, Frans

26, 27, 159, 172, 206, 210, 212, 218, 219, 239

Meijer, Wim

1, 19, 23, 53, 56, 103, 112, 114, 119, 157, 158, 1 175, 178, 180, 185, 194, 238, 241

Meinderts, Aad

56

Middelveld, Henk

55, 60, 212

Mollema, Klaas Jan

151

Mulder, Bert

132

Mulder, Bertus

199

Nispen tot Sevenaer, Eppo van

65, 130

Noordhof, Wytse

3, 258

Nuis, Aad

23, 53, 64, 118, 193, 241

Oosterhuis-Strating, Marchien

201

Oudega, Ria

129

Parris, Patrick

258

Peeters, Theo

56, 60, 151

Plasterk, Ronald

0, 26, 27, 35, 57, 66, 105-110, 132, 146, 147, 2 160, 181, 202, 206, 210, 213, 240, 241

Ploeg, Rick van der

24, 64, 79, 88, 114-116, 155, 241

Polderman, Marina

151

Pronk, Rob

130, 131

Putten, Jan Ewout van der

7, 49, 52-61, 64, 65, 90, 91, 95, 97, 166, 168, 2 208-210, 220, 222, 239, 258

Putters, Kim

133

Reussink, Gerard

140, 172, 182, 216, 220

Roelofs, Jacqueline

210

Roer, Frans van de

56, 180, 201

Roosegaarde, Daan

76

Rube, Anne

239

244 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Naam

Pagina

Rutte, Arno

40

Rutten, Paul

133

Savenije, Bas

60

Schellekens, Arthur

221

Schendel, Nan van

172, 216, 239

Schneiders, Paul

10

Schoots, Piet

47, 48

Serné, Gerrit

258

Skolnik, Ariëtte

199

Sluyser, Lotte

130, 170

Soelen, Hans van

130, 132, 210

Tongeren, Aad van

78-84, 239, 258

Torreman, Thijs

130

Veen, Hanneke

129

Veen, Hans

23, 174, 210, 218

Veling, Kars

35, 221

Vellinga, Rob

161-163

Velzen, Hans van

27, 161, 162, 170, 172, 219, 220, 239

Verheijen, Norma

134

Verheijen, Rick

192

Vlimmeren, Ton van

129, 137, 138, 180, 201

Vogelaar, Liesbeth

170

Voogd, Lourina de

60

Voogt, Leo

30, 32, 33, 197

Vries, Ap de

30, 70-77, 90, 220-222, 239, 258

Vugt, Jannie van

130

Vuijst, Jan de

184, 186

Waals, Ad van der

12

Waarsenburg, Demetrius

68

Wiegant, Gemma

129

Wieldraaijer, Eimer

239

Wiersma, Chris

49

Wijn, Cor

221

Winters, Erna

130, 151

Wolterbeek, Mariet

170

Zijlstra, Halbe

20, 32-38, 79, 117, 169, 170, 190, 197, 200, 241

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 245


Afkortingen AINP.nl

Anderstaligen Info Nederland Portaal

ALV

Algemene Ledenvergadering

BES

Bonaire, Sint Eustatius en Saba

BNL

Stichting Bibliotheek.nl

BNVU

Bond van Nederlandse Volksuniversiteiten

BTW

Belasting over de Toegevoegde Waarde

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CDA

Christen-Democratisch Appèl

CPNB

Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek

CRM

Customer Relationship Management

CRM

Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk

CV

Centrale Vereniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken

D66

Democraten 66

DB

Digitale Bibliotheek

DBN

De Bibliotheek Nederland

DBNL

Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

DigiD

Digitale Identiteit

DOBO

Directieoverleg Bibliotheken Overijssel

DOK

DiscoTake, Openbare Bibliotheek en Kunstcentrum (oorspronkelijk)

DOS50+

Directieoverleg Stedelijke bibliotheken (vanaf 50.000 inwoners)

DWH

Datawarehouse

GII

Gemeenschappelijke Informatie-infrastructuur

HEC

Het Expertisecentrum (later PBLQ/HEC)

HKA

Huijsmans en Kuijpers Automatiseringsbureau

HRM

Human Resource Management

IAM

Identity and Access Management

ICT

Informatie- en communicatietechnologie

IFLA

International Federation of Library Associations and Institutions

IOO

IOO BV, vroeger Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven

IPO

Interprovinciaal Overleg

KB

Koninklijke Bibliotheek

KBb

Koninklijke Boekverkopersbond

246 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Afkortingen

KMM Groep

Kennis, Marketing en Media Groep

KPN

Koninklijke PTT Nederland (oorspronkelijk)

LDO20+

Landelijk Directieoverleg (bibliotheken tot 50.000 inwoners)

LKCA

Landelijk Kenniscentrum Cultuureducatie en Amateurkunst

LPF

Lijst Pim Fortuyn

MLB

Directie Media, Letteren en Bibliotheken OCW

MSP

Managing Successful Programs

NBC

Nationale Bibliotheek Catalogus

NBD

Stichting Nederlandse Bibliotheekdienst (later uitgebreid met Biblion)

NBLC

Vereniging Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum (voorganger VOB)

NNB

Nieuwsbrief Nieuw Bibliotheekwerk

NUV

Nederlands Uitgeversverbond

OB

Openbare Bibliotheek

OBA

Openbare Bibliotheek Amsterdam

OBD

Overijsselse Bibliotheek Dienst

OCenW

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

OCLC

Online Computer Library Center

OCW

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OV

Openbaar Vervoer

PBC

Provinciale Bibliotheekcentrale (voorganger PSO)

PBN

Provinciaal Bibliotheeknetwerk

PDO

Provinciaal Directieoverleg

PICA

Project voor geIntegreerde Catalogus Automatisering

POI

Provinciale Ondersteuningsinstelling

PSO

Provinciale Serviceorganisatie (voorganger POI)

PTT

Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie

PvdA

Partij van de Arbeid

Rabin

Raad van Advies voor Bibliotheekwezen en Informatieverzorging (opgegaan in Raad voor Cultuur)

ROC

Regionaal Opleidingencentrum

RSF

Regionale Steunfunctie (voorganger WSF)

RSV

Rijkssubsidievoorwaarden

RvS

Raad van State

SB

Stuurgroep Bibliotheken

SCOB

Stichting Certificering Openbare Bibliotheken

SCP

Sociaal en Cultureel Planbureau

SIOB

Stichting Sectorinstituut Openbare Bibliotheken

SP

Socialistische Partij

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 247


Afkortingen

SPN

Stichting Samenwerkende POI’s Nederland

SRO

Senior Responsible Owner

SVT

Santen, Vollebregt, Van Tongeren (oprichters SVT Branding & Design Group)

SWOT

Strengths, Weaknesses, Opportunities and Threats

TU

Technische Universiteit

UB

Universiteitsbibliotheek

UKB

Samenwerkingsverband Koninklijke Bibliotheek en universiteitsbibliotheken

URL

Uniform Resource Locator

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VOB

Vereniging van Openbare Bibliotheken

VUT

Vervroegde Uittreding

VvBL

Vereniging van Bibliotheekleveranciers

VVD

Volkspartij voor Vrijheid en Democratie

WaaS

Website as a Service

WGR

Wet gemeenschappelijke regelingen

WHW

Wet hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

WOB

Werkgeversvereniging Openbare Bibliotheken

Wob

Wet openbaarheid van bestuur

WRR

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

Wsc

Wet op het specifiek cultuurbeleid

WSF

Samenwerkingsverband bibliotheken met Wetenschappelijke Steunfunctie

Wsob

Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

WVC

Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur

WWW

Wat Wim Weet

248 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Afkortingen

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 249


Literatuurlijst

GERAADPLEEGDE LITERATUUR DIE IN DIT BOEK GENOEMD WORDT: Aanvulling Koepelconvenant “Herstructurering Openbaar Bibliotheekwerk”. Den Haag, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Interprovinciaal Overleg, 16 juni 2004. Actualisatie onderzoek digitale content in de collectie van openbare bibliotheken. Samenvatting. Den Haag, Kwink Groep en Rebel Group in samenwerking met ML Advies, 27 maart 2014. Advies De bestuurlijke organisatie van het openbare bibliotheekwerk. Den Haag, Raad voor Cultuur, 12 november 1998. Advies Bibliotheekvernieuwing 2009-2012. Den Haag, Raad voor Cultuur, 19 mei 2008. Agenda voor de toekomst. De strategie van de Vereniging van Openbare Bibliotheken voor de jaren 2009-2012. Den Haag, Vereniging van Openbare Bibliotheken, juli 2008. Beleidsbrief staatssecretaris F. van der Ploeg van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 3 april 2002 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, genaamd “Bibliotheken in beweging”. Beleidsbrief staatssecretaris C.H.J. van Leeuwen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 6 mei 2003 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, genaamd “Bibliotheken in beweging, deel II”. Berdowski, Zosja, Brigit van Berkel, Koos van Dijken en Henno van Maanen, Open poort tot kennis: de kosten. Zoetermeer, IOO BV, 3 juli 2001. Bestuurlijke afspraken VNG, IPO en OCW over het openbare bibliotheekwerk 20132014. Den Haag, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Interprovinciaal Overleg, 10 april 2013. De Bibliotheek levert waarde. Strategie 2012-2016. Den Haag, Vereniging van Openbare Bibliotheken, juli 2012.

250 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Literatuurlijst

Bibliotheek.nl, een bouwwerk in uitvoering. Den Haag, NBLC Vereniging van Openbare Bibliotheken, juni 2001. Bibliotheek van de toekomst. Knooppunt voor kennis, contact en cultuur. Den Haag, Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, januari 2014. (Rapport commissie-Cohen). Bibliotheekcharter 2010-2012. Den Haag, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Interprovinciaal Overleg, 17 december 2009. Brandenbarg, Ton en Norma Verheijen. Verkenning Context & Contextualisering. Den Haag, Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, maart 2013. Brief staatssecretaris A. Nuis van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 23 maart 1998 aan de Raad voor Cultuur met “advies-aanvraag stelsel en bestuurlijke structuur openbaar bibliotheekwerk” (te vinden in Advies De bestuurlijke organisatie van het openbare bibliotheekwerk. Den Haag, Raad voor Cultuur, 12 november 1998). Brief minister R.H.A. Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 7 april 2008 aan de Raad voor Cultuur over “Bibliotheekvernieuwing 2009-2012” (te vinden in Advies Bibliotheekvernieuwing 2009-2012. Den Haag, Raad voor Cultuur, 19 mei 2008). Brief staatssecretaris H. Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 6 december 2010 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal genaamd “Voortgangsbrief bibliotheekinnovatie 2010”. Brief staatssecretaris H. Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 10 juni 2011 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, over “Nieuwe visie cultuurbeleid”. Brief staatssecretaris H. Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 7 december 2011 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, over “Actualisering bibliotheekwetgeving”. Brief minister Jet Bussemaker en staatssecretaris Sander Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d 17 december 2015 aan de voorzitter van het Algemeen Bestuurscollege van de Koninklijke Bibliotheek, over het Beleidsplan 2015-2018 “De kracht van het netwerk”. Eindrapport Stuurgroep Bibliotheken 2002-2007. Den Haag, Stuurgroep Bibliotheken, maart 2008. Focus op functies, Uitdagingen voor een toekomstbestendig mediabeleid. Den Haag/ Amsterdam, WRR/Amsterdam University Press, 2005. Gezamenlijke (innovatie)agenda netwerk openbare bibliotheekvoorzieningen, Richtinggevend kader voor permanente en gezamenlijke innovatie, concept d.d. 13 april 2016, Openbare consultatieversie. Den Haag, Kwink Groep, 13 april 2016. Goudklompjes. De agenda voor de toekomst in uitvoering. Den Haag, Vereniging van Openbare Bibliotheken, november 2009. Handreiking schaalgrootte. Aspecten die een rol spelen bij het kiezen van de partners voor een basisbibliotheek. Den Haag, Procesbureau Bibliotheekvernieuwing, mei 2004. Huysmans, Frank en Carlien Hillebrink, De openbare bibliotheek tien jaar van nu. Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau, april 2008. Innovatie met effect. Den Haag, Adviescommissie Bibliotheekinnovatie, zonder datum (gepubliceerd 27 november 2008). (Rapport commissie-Calff).

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 251


Literatuurlijst

Jaarplan 2014 Bibliotheek.nl. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, 9 december 2013. Jaarverslag 2012 Sectorinstituut Openbare Bibliotheken. Den Haag, Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, april 2013. Jaarverslag 2013 Stichting Bibliotheek.nl. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, maart 2014. Kamerman, W., Zes jaar vernieuwing van openbare bibliotheken. Wat ging eraan vooraf, wat leverde het op? In Handboek Informatiebeleid, Iwa-base Informatiewetenschap IV A 105, juli 2011. Kasperkovitz, J., Monitor Bibliotheekvernieuwing 2007. Amersfoort, Kasperkovitz beleidsonderzoek en advies, 12 januari 2008. Keizer, Wim, Het ABC van de bibliotheekvernieuwing, een kleine encyclopedie. Hoofddorp, ProBiblio, 2004. Keizer, Wim, Henk Grendel (voorzitter VvBL), “Project Collectie & Franchise had meer kunnen opleveren”. In Bibliotheekblad, 3/2016. Keizer, Wim, Het moeizame verloop van het project Collectie & Franchise. In Bibliotheekblad, 7/2015. Keizer, Wim, Nieuwsbrief Vereniging PBC’s, jaargangen 2001 t/m maart 2003, Nieuwsbrief Nieuw Bibliotheekwerk, jaargangen april 2003 t/m 2010 en WWW, jaargangen 2011 t/m oktober 2016 (te vinden op www.bibliotheekblad.nl, onder Nieuws, dan Nieuwsbrief). Koepelconvenant herstructurering openbaar bibliotheekwerk, Den Haag, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Interprovinciaal Overleg, 20 december 2001. Kooyman, Rob, De financiering van het openbare bibliotheekwerk. In Bibliotheek en Samenleving, 10/1985. De kracht van het netwerk. Beleidsplan 2015-2018. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 2014. Lees Mij. Den Haag, Procesbureau Bibliotheekvernieuwing, april 2006. Lekkerkerker, Marijne, Bibliotheekvernieuwing maal twaalf, Nulmeting stand van zaken in de twaalf Nederlandse provincies. Den Haag, Zunderdorp Beleidsadvies en Management, januari 2003. Lokaal bibliotheekwerk. Een handreiking voor gemeenten. Den Haag, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, april 2015. Meerjarenplan 2013-2016. Den Haag, Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, 16 juli 2012. Op weg naar 2005, strategie van de openbare bibliotheken in Nederland, Eerste fase 1995-1998. Den Haag, Vereniging NBLC, 1995. Open poort tot kennis, Advies Stuurgroep herstructurering openbaar bibliotheekwerk. Den Haag, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, april 2000. De openbare bibliotheek in het digitale tijdperk. VNG Handreiking. Den Haag, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, april 2012. Pater, Marian en Norma Verheijen, Contourennotitie Digitale Bibliotheek. Den Haag, Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, juni 2012. Pinckaers, Marja en Eugène Geradts, Het Proces. Over het ‘hoe?’ van herstructureren en vernieuwen in Bibliotheekland. Den Haag, Procesbureau Bibliotheekvernieuwing, januari 2008.

252 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Literatuurlijst

Review BNL. Eindrapport. Den Haag, PBLQ HEC, 7 februari 2013. Richtlijn voor Basisbibliotheken, Visiedocument, samengesteld door OCW, IPO, VNG en VOB. Den Haag, Vereniging van Openbare Bibliotheken, 7 september 2005. Richtlijn voor de normering van het openbare bibliotheekwerk. Den Haag, Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, 1980. Schneiders, Paul, Lezen voor iedereen – geschiedenis van de openbare bibliotheek in Nederland. Den Haag, Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, 1990. Schoots, P. J.Th., Opening, Van gemeentebibliotheek naar regionale bibliotheek; een Rotterdams model ontstaat. In Open, 3-1995. Schoots, P. J.Th., Regiovorming en verschuiving en in het openbare bibliotheeksysteem. In RABIN UitGELUID, Den Haag, Raad van Advies voor Bibliotheekwezen en Informatieverzorging, 1993. SIOB-activiteitenplan 2013-2014. Naar een sterk en toekomstbestendig bibliotheekbestel. Den Haag, Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, december 2012. Sterk stelsel, groter bereik. Plan Sectorinstituut Openbare Bibliotheken 2010-2012. Den Haag, Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, maart 2010. Subsidiebeleid openbare bibliotheken. Een handreiking voor gemeenten. Den Haag, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, april 2011. Subsidieregeling aansluiting digitale bibliotheek, Geldend van 21-6-2011 t/m 31-122013. Den Haag, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 18 augustus 2010. Subsidieregeling bibliotheekinnovatie, Geldend van 24-07-2009 t/m 30-06-2010. Den Haag, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 10 juli 2009. Terugblik op Verder! Manifestatie 3 april 2008. Den Haag, Procesbureau Bibliotheekvernieuwing, januari 2008. Toekomstgerichte Review Bibliotheek.NL. Eindrapport. Den Haag, Het Expertisecentrum (HEC), 6 december 2010. Veen, Hans, Openbare bibliotheken en NBLC op weg naar 2005. In Informatie Professional, 2-1998. Verrijp, Arie, “Veel zaken die niet liepen zoals ik wilde, kan ik me niet herinneren”, Interview met P.J.Th. Schoots, scheidend directeur van de Gemeentebibliotheek Rotterdam. In Bibliotheek en Samenleving, maart 1995. 5 jaar Bibliotheekinnovatie. Wat heeft de BNL-periode 2010-2014 gebracht? Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, mei 2015. VOB 3.0. Rapport Vereniging van Openbare Bibliotheken. Amersfoort, BMC Advies BV, 23 oktober 2015. “De vrijblijvendheid voorbij”, noodzakelijke netwerkvorming in de bibliotheekbranche. Den Haag, Procesbureau Bibliotheekvernieuwing, 23 mei 2007. Waals, Ad van der, Gewoon anders lezen in de openbare bibliotheek. Leeuwarden, Elikser, 2013. Wet van 29 januari 1975, houdende regelen voor het uit openbare middelen bekostigen van bibliotheekwerk (Wet op het openbare bibliotheekwerk). Wet van 14 februari 1987, houdende regelen ten aanzien van de beleidsvoering en bekostiging van voorzieningen op het terrein van het maatschappelijk en sociaal-cultureel welzijn (Welzijnswet).

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 253


Literatuurlijst

Wet van 11 maart 1993, houdende regels betreffende enkele aspecten van het specifiek cultuurbeleid (Wet op het specifiek cultuurbeleid, Wsc). Wet van 19 november 2014 tot vaststelling van een geactualiseerd stelsel van openbare bibliotheekvoorzieningen (Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen, Wsob). Wieldraaijer, Eimer, Erik Jurgens, Belangrijkste uitdaging voor VOB: voldoende draagvlak onder de leden. In Bibliotheekblad, februari 2012.

OVERIGE GERAADPLEEGDE LITERATUUR: Aansluiting op het Datawarehouse, Stappenplan 2012 en verder. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, februari 2012. Akker, P.A.M. van den en H.P.G.C. Senders, De Stuurgroep Bibliotheken in het vernieuwingsproces. Tilburg, IVA. augustus 2005. Beleidsplan Stichting Bibliotheek.nl 2010-2012 (concept 0.1). Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl. Biesma, Dennis, Configuratie van een Widget binnen de WaaS. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl,12 mei 2011. Biesma, Dennis, Menukaart Bibliotheek.nl April 2011 Functionaliteit. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, april 2011. Brief Raad voor Cultuur d.d. 2 juni 2010 aan staatssecretaris M. Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met “Advies beleidsplan Sectorinstituut Openbare Bibliotheken 2010-2012”. Brief staatssecretaris H. Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 27 maart 2012 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, over “Financieel onderzoek openbare bibliotheeksector”. (zie bij Zoutman, Rento en Willemijn Roorda). Deegenaars, Naomi en Marin van der Gugten, Toelichting bij de kostentoerekening volgens de Richtlijn voor Basisbibliotheken. Den Haag, Procesbureau Bibliotheekvernieuwing, november 2005. Dierdorp, Anton, Aansluiting Landelijke Digitale Infrastructuur en “Lokale” Bibliotheeksystemen. 21 mei 2015. Dorp, Peter van, ICT Expertisecentrum Openbare Bibliotheken – Laurens: FAQ. Den Haag, Laurens, mei 2001. Hoofdlijnen Plan van aanpak Integratie Stichting Bibliotheek.nl in de Koninklijke bibliotheek. Versie 3.0 (definitief). 9 oktober 2013. Hoofdlijnen Plan van aanpak Integratie taken Sectorinstituut Openbare Bibliotheken in de Koninklijke Bibliotheek. Versie 3.0 (definitief). 12 juni 2013. Implementatie Landelijke Digitale Infrastructuur 2012. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, november 2011. Implementatiedraaiboek Bibliotheek.nl 2011. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, maart 2011. Implementatieplan Bibliotheek.nl 2011. Van idee naar toepassing in de praktijk. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, augustus 2010.

254 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


Literatuurlijst

Innovatieagenda 2013-2014. Den Haag, Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, juni 2013. De Innovatieagenda van de Nederlandse openbare bibliotheken. Den Haag, Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, december 2014. Interface: de Bibliotheek in het digitale tijdperk. Visienotitie Commissie Digitale Bibliotheek. Den Haag, Vereniging van Openbare Bibliotheken, oktober 2011. Jaarplan 2011 Bibliotheek.nl, Innoveren is vooruitzien. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, maart 2011. Jaarverslag 2010 Sectorinstituut Openbare Bibliotheken. Den Haag, Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, april 2011. Jaarverslag 2011 Sectorinstituut Openbare Bibliotheken. Den Haag, Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, maart 2012. Jaarverslag 2013 Sectorinstituut Openbare Bibliotheken. Den Haag, Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, 28 maart 2014. Jaarverslag 2014 Sectorinstituut Openbare Bibliotheken. Den Haag, Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, 2014. Jaarverslag 2010 Stichting Bibliotheek.nl. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, april 2011. Jaarverslag 2011 Stichting Bibliotheek.nl. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, april 2012. Jaarverslag 2012 Stichting Bibliotheek.nl. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, maart 2013. Jaarverslag 2014 Stichting Bibliotheek.nl. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, maart 2015. Kasperkovitz, J., Monitor Bibliotheekvernieuwing 2005. Amersfoort, Kasperkovitz beleidsonderzoek en advies, 5 augustus 2005. Naar een nieuwe bibliotheekwet, Proeve van een wettelijke regeling voor het openbare bibliotheekwerk. Den Haag, Vereniging van Openbare Bibliotheken, 2009. Notenboom, A., N. Rade en R. Goudriaan, Kosten van basisbibliotheken volgens de Richtlijn, Onderzoek in opdracht van het Procesbureau Bibliotheekvernieuwing. Den Haag, Aarts De Jong Wilms Goudriaan Public Economics BV, juni 2007. Plan van aanpak Digitale Infrastructuur 2011. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, 16 maart 2011. Plan van Aanpak Opdrachttaak Digitale Innovatie 2013-2014. Den Haag, Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, december 2012. Subsidieaanvraag OCW 2010 Stichting Bibliotheek.nl. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, 26 april 2010. Subsidieaanvraag OCW 2011 Stichting Bibliotheek.nl. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, 20 oktober 2010. Terugblik 2010-2012, Vooruitblik op de toekomst. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, 2013. Update BNL. Den Haag, Stichting Bibliotheek.nl, september 2013.

TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 255


Literatuurlijst

De wereld verandert. De Bibliotheek verandert. Verslag Landelijke Manifestatie Bibliotheekvernieuwing. 10 april 2002 De Flint Amersfoort. Den Haag, Procesbureau Bibliotheekvernieuwing, juni 2002. Wieldraaijer, Eimer, Bart Janssen, Femke van den Berg en Anton de Wit. Bibliotheek Back to the future. Den Haag, Vereniging van Openbare Bibliotheken, juni 2008. Zoutman, Rento en Willemijn Roorda. Basismeting financiële structuur openbare bibliotheeksector. Amsterdam, DSP-groep BV, februari 2012.

N.B. In de lijst zijn alleen de meest relevante brieven genoemd. Overige brieven worden genoemd in Nieuwsbrief Vereniging PBC’s, Nieuwsbrief Nieuw Bibliotheekwerk of WWW.

256 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING


TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING | 257


Colofon BETROKKEN BIJ TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING:

FOTO’S

Gerrit Serné, Amsterdam (Jan Ewout van der Putten, Wim Kamerman en Ap de Vries), OCW (Marjan Hammersma en Aad van Tongeren)

ILLUSTRATIES (eerder verschenen in Bibliotheekblad)

Wytse Noordhof, Dieren

GEDICHT

Rutger Kopland, met toestemming van Uitgeverij Van Oorschot

TEKSTCORRECTIES

Bart Janssen, Amsterdam

VORMGEVING

Patrick Parris, ProBiblio, Hoofddorp

DRUK- EN BINDWERK

NBD Biblion, Zoetermeer

UITGEVER

N.E. Brand, Huizen (nellybrand49@gmail.com)

258 | TWINTIG JAAR BIBLIOTHEEKVERNIEUWING




Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.