3 minute read

goed bedoeld, maar toch verkeerd

De samenleving wordt aan ijltempo diverser en dat heeft een impact op onze taal. Woorden die vroeger onschuldig leken, worden nu verbannen. Mag je dan echt niks meer zeggen? Integendeel, zeggen experts. ‘Mensen mogen fouten maken, maar ze moeten zich wel kwetsbaar durven opstellen.’

Blank wordt wit, gehandicapte wordt persoon met een beperking en het n-woord is in geen enkele situatie oké. De voorbije jaren is de Nederlandse taal flink onder de loep genomen. Heel wat woorden raken uit de gratie, en er komen nieuwe termen en regels bij. Die moeten ervoor zorgen dat iedereen zich goed voelt, ongeacht zijn, haar of hun fysieke of mentale toestand en religieuze of etnische achtergrond. Maar dat botst op weerstand. Uitspraken als ‘je mag niets meer zeggen’ en ‘de slinger is doorgeslagen’ zijn gemeengoed geworden. Mensen zijn bang voor verandering en hebben het gevoel dat hen iets afgenomen wordt. Die angst is ongegrond, volgens inclusieve-communicatiestrateeg Jihad Van Puymbroeck.

“Inclusief communiceren hoeft niet moeilijk te zijn”, zegt ze. “De belangrijkste tip is zelfs heel eenvoudig. Als je twijfelt aan een bepaald woord kun je gewoon aan je gesprekspartner vragen of het gepast is. Dat is misschien ongemakkelijk, maar alle begin is moeilijk. Besef dat jij die drempel maar één keer over moet stappen, terwijl je gesprekspartner misschien dagelijks met zulke vragen wordt geconfronteerd.” Net daarom is het ook belangrijk om zelf aan onderzoek te doen, online of in boeken. “Door overbevraging kan het zijn dat sommigen geprikkeld reageren als je hen vraagt om uitleg”, zegt Van Puymbroeck. “Heb daar begrip voor, en probeer zelf je kennis te verhogen door aan research te doen. Vandaar ook de hashtag Educateyourself.”

Ze wijst erop dat taal een proces is dat voortdurend in beweging is. Dat maakt het soms moeilijk om bij te benen. Fouten zijn onvermijdelijk en geen reden tot paniek. “Onze samenleving verandert en dus ook onze taal. Maar het is een individueel verhaal”, zegt Van Puymbroeck. “Iedere persoon geeft een andere connotatie aan woorden. Zo raakte ik onlangs aan de praat met een jongen in een rolstoel. Het ging over wat ik mensen met een beperking noemde. Terwijl hij eigenlijk liever mensen met een handicap hoorde. Ik heb me geëxcuseerd en ben meteen overgeschakeld.”

Maar om te erkennen dat je een fout hebt gemaakt, moet je je kwetsbaar durven opstellen. En daar wringt nog vaak het schoentje, volgens Hanan Challouki, expert inclusieve communicatie. “Mensen worden vaak defensief terwijl het beter is om een open geest te behouden en er een leermoment van te maken. Durf jezelf vragen te stellen. Wat heeft die persoon gekwetst? Hoe is het zo gelopen? Hoe kun je dat in de toekomst vermijden? Luisteren naar wat iemand voelt en doormaakt, dat doen we nog veel te weinig.”

Meer dan wat woorden

Door de voortdurende commotie over bepaalde naamsveranderingen zouden we vergeten dat inclusief communiceren meer is dan het vervangen van een aantal woorden. Het behelst veel meer, zoals audiodescriptie op televisie en de taalontwikkelingen in de lgbtq+-wereld. “Over de voornaamwoorden ‘die’ en ‘hun’ is veel onnodige verwarring”, zegt Van Puymbroeck. “Sommigen vinden het niet grammaticaal correct. Maar taal evolueert. Ik begrijp dat het soms moeilijk is om bij te benen, maar wie zijn wij om die voornaamwoorden af te keuren als non-binaire mensen zich zo identificeren.”

In de bedrijfswereld draait het steeds meer om eenvoudige en meertalige communicatie. Tips daarover vind je onder meer bij het expertisecentrum Wablieft. Zo vermijd je best metaforen, beeldspraak en afkortingen. “Soms kan het ook nuttig zijn om teksten te vertalen”, zegt Van Puymbroeck. “Of om niet alleen tekst te gebruiken. Tijdens de coronaperiode bijvoorbeeld kregen mensen die het Nederlands niet goed machtig zijn spraakmemo’s in hun eigen taal via WhatsApp met een laagdrempelige uitleg over de regels.” Maar ook in je eigen leven vergt het meer dan het schrappen van een aantal woorden. “Op persoonlijk niveau is het vooral belangrijk dat je je bewust bent van bepaalde aannames”, zegt Challouki. “Er zijn nog heel veel onbewuste en bewuste vooroordelen. Die zorgen ervoor dat mensen zich al vanaf de eerste ontmoeting een beeld vormen van een persoon. Als we dat afleren, wordt de kans veel kleiner dat je ongepaste dingen gaat zeggen.”

Eerste hulp bij fouten

Verkeerd woordgebruik kan een vriendelijk gesprek al snel in een verhitte discussie doen verzanden. Hoe reageer je best als je merkt dat je je gesprekspartner hebt gekwetst? “Verontschuldig je meteen en ga de dialoog aan over wat er fout is gelopen”, zegt Van Puymbroeck. “Aanvaard de feedback die je krijgt en ga niet in discussie. De groep die eigenaar is van het woord, bepaalt hoe het evolueert. Zo spreekt Tumult vzw, een organisatie voor jonge vluchtelingen, voortaan over jongeren met een vluchtverhaal. De jongeren hebben mee bepaald hoe zij omschreven willen worden. Dat vind ik mooi, en nu zeg ik het ook op die manier.”

Zeggen dat het goed was bedoeld is een no-go. “Je hoort dat heel vaak”, aldus Van Puymbroeck. “En ergens kan ik wel begrijpen dat mensen geen slechte bedoelingen hebben als ze een verkeerd woord gebruiken. Maar dat maakt het niet minder onschuldig of schadelijk. Uitspraken als ‘amai, jij spreekt goed Nederlands’ lijken niet zo erg. Maar als je ze elke dag opnieuw moet aanhoren, worden die microagressies heel pijnlijk. Vergelijk het met een muggenbeet: eentje is niet zo erg. Maar als je hele lichaam vol staat, dan word je gek.”

Daarom is het ook belangrijk dat je ingrijpt als iemand anders fouten maakt, óók als je favoriete collega bij het koffiezetapparaat bijvoorbeeld het n-woord gebruikt. “Durf te reageren en verbeter je collega”, zegt Van Puymbroeck. “Zelfs als er geen persoon van kleur bij is. Door jouw interventie zullen er in de toekomst misschien minder mensen worden gekwetst.” 